Rudolf Geel: Genoegens van weleer
De vier verhalen, die Rudolf Geel samenbracht in de bundel ‘Genoegens van weleer’ (Uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 158 blz., 19,50 gulden) zijn nog sterker, nog handiger geschreven dan zijn vorige bundel ‘Bitter en Zoet’. Zij sluiten er, wat opzet en techniek betreft, onmiddellijk bij kan.
Het mag wel verwonderlijk heten dat Rudolf Geel geen ruimer publiek heeft, want hij speelt eigenlijk tegelijk op twee soorten lezers. Zijn verhalen zijn boeiend, aangenaam en vlot leesbaar, voor wie alleen aandacht heeft voor de ontwikkeling van de anecdotiek. Maar wie dieper op de tekst in gaat, ontdekt allerlei verschuivingen, doorgeefluiken, die het failliet van de fictie als weergave van de werkelijkheid aantonen.
In deze verhalen is er ook een voortdurende verschuiving van verleden en heden, waarbij de visie op het verleden telkens verandert onder invloed van de nieuwste omstandigheden. Dit is reeds zo in het eerste verhaal, ‘De rivier, grijs en vuil’, waarin een man een lezing gaat houden in zijn geboortestadje en er een vroegere vriendin gaat opzoeken.
Het titelverhaal is inderdaad het beste uit de bundel. Een jongen van 12 en zijn zusje van 8 zijn tijdens een groot tuinfeest aan zee getuige van het overspel van hun ouders. Later blijkt dat dit de herinneringen zijn, opgeschreven door de intussen volwassen geworden jongen. Hij onderzoekt welke factoren het mechanisme van de herinnering hebben in gang gezet en welke deze beïnvloeden. Nieuwe herinneringen wijzigen telkens de visie op de vorige feiten. Aldus ontstaan telkens nieuwe verhaalselementen, die echter duidelijk gedragen worden door een sterke theoretische achtergrond. Het komt aldus tot een confrontatie van de herinneringen of verhaalselementen en de schrijfactie van de volwassene, die zich bezint over de onmogelijkheid tot het oproepen van een objectieve werkelijkheid. De terugkeer van deze thematiek in de vier verhalen maakt deze bundel tot een hecht geheel.
W.M.R.