| |
| |
| |
Willem M. Roggeman
Gesprek met Breyten Breytenbach
R. - Breyten, in 1959 heb je Zuid-Afrika verlaten om je in Parijs te vestigen. Waarom ben je niet in het Nederlandse taalgebied komen wonen, waarmee je toch nauwer verbonden bent?
B. - Alhoewel Parijs mijn bestemming was toen ik einde 1959 mijn land verlaten heb, ben ik niet onmiddellijk en rechtstreeks naar Parijs gegaan. De boot waarmee ik reisde - vierdeklas, samen met een groep vissers uit Mozambique op weg naar Portugal - heeft mij tot in Lissabon gebracht. Ik herinner mij dat het winter was, en bitterkoud. Ik had weinig geld, en de Europese talen kende ik helemaal niet. Van daar ben ik per trein naar Madrid gereisd. Een eerste kennismaking met de wijnzakken en de olijven alsook met de grijsgeklede Guardia Civil. Na een kort verblijf in een pension en bezoeken aan het Padro met zijn werken van Goya, Bosch en Brueghel, ben ik via Valencia en Barcelona naar Frankrijk gelift. ‘Ryloop’ noemen we dit in het Afrikaans.
Zo ben ik voor de eerste keer in Parijs beland. Natuurlijk strookte het beeld dat ik van Parijs had niet met de werkelijkheid. Uit de verhalen van Uys Krige en Jan Rabie had ik mij een schilderachtige stad voorgesteld, bewoond door excentrieke maar goedhartige individuen. De werkelijkheid was van beton, was minder romantisch, was hard en Frans en geenszins geïnteresseerd in mijn problemen. In Parijs, dat was einde maart 1960, vernam ik de massamoord bij Sharpeville. Misschien was dit slechts een verontschuldiging, maar ervan overtuigd dat deze gebeurtenis zou leiden tot de verwachte algemene losbarsting thuis ben ik met mijn laatste beetje geld het Kanaal overgestoken naar Engeland waar ik ten minste het nieuws zou kunnen volgen.
In Engeland heb ik een tijdje in een fabriek gewerkt. Ik moest er blikjes verpakken in kartonnen dozen. Toen ben ik naar Frankrijk teruggekeerd, maar deze keer naar Nice en Cannes. In Nice woonde ik in een klein kamertje op de zesde verdieping, zonder een venster, dat ik deelde met een krankzinnige Spanjaard met grote zwarte ogen, die de hele dag op zijn bed bleef liggen en alle mogelijke kranten en bladen papier
| |
| |
onder zijn bed ophoopte. 's Avonds heb ik, in ruil voor een bord eten, portretten geschetst van de gasten in een kleine night-club, elke avond dezelfde geruïneerde Europese edellieden. In Cannes heb ik werk gekregen - eerst als kok en later als manusje van alles - aan boord van een motorjacht dat aan een misdadiger uit Liverpool toebehoorde. Na enige maanden aan de Middellandse Zee en in Noord-Afrika - en vele avonturen, want wij waren maar onbeholpen matrozen, de kapitein was een Joegoslaaf, de machinist was half-Engels, half-Mexicaans en was uit de Royal Navy ontslagen, een van de bemanningsleden was een Ier met de naam Kelly en tijdens de tweede wereldoorlog was hij in een van de vliegtuigen, die neergeschoten werden bij het incident, waarop de film ‘The Dam Busters’ is gebaseerd en nu was de helft van zijn lichaam en zijn gezicht van plastiek. Hij heeft tijdens een bourgeois vakantie al zijn geld, zijn koffer en uurwerk op de roulettes van Monte Carlo verspeeld en wou nu zijn tocht naar Engeland terug verdienen met een korte broek aan, die tot op zijn knieën hing. Een ander bemanningslid was een Oostduitse boereknecht, die zonder paspoort of vergunning was weggelopen, over Oostenrijk en Italië tot aan de Riviera, en dit zonder één woord Frans of enige andere taal dan Duits te kennen. Het was zijn bedoeling om in West-Duitsland terecht te komen om daar paarden te hoeden. Hij was lief voor paarden - maar, na vele avonturen en stormen en een muiterij heeft de boot ons naar St Ives in Cornwall gebracht. Zo, zonder behoorlijke kaarten en met een foutief kompas waren we voorbij de baai van Biskaje bijna voorbij Engeland naar Amerika overgestoken.
Londen was voor mij te koud en te grijs en te verschrikkelijk ‘polite’, en is dit nog steeds. Einde 1960 ben ik dan naar Noorwegen vertrokken. Onderweg, dit was langs een donkere weg nabij een Schots dorpje, is mij een engel verschenen in de nacht, in de vorm van een witte kat. In Bergen, nadat mijn Italiaanse kajuitsmaat mij tijdens de overtocht van mijn uurwerk had beroofd, kreeg ik werk als taalonderwijzer in een Berlitzschool. Ik heb bij vissers ingewoond in een houten huis net buiten het dorp en de oude grootvader van het gezin was heel taai. Tijdens mijn verblijf daar gedurende zes maanden lag hij heel de tijd op zijn sterfbed met veel gehoest en laatste snikken. Eerst was het de gehele tijd donker met veel sneeuw en daarna zijn de vogels de gehele grijswitte nacht door blijven zingen. In de zomer ben ik weer naar Parijs gelift, over Kopenhagen en door Duitse boomgaarden, langs autosnelwegen en over Holland dat zo groot is als een voorstad. Dat was mijn derde poging tot ingraving in Parijs. Daar ben ik tot rust gekomen onder een brug omdat ik geen geld meer had om verder te gaan. Daar - maar daarom nog niet onder die brug - heb ik mijn vrouw ontmoet.
Waarom Parijs? Deze stad was nog de hoofdstad van de wereld voor de plastische kunsten en ik wilde schilder worden. België was mij helemaal onbekend en wat ik van Holland en de
| |
| |
Hollanders wist was ook maar door een Parijse bril - Lucebert, Appel, Corneille, Kouwenaar, Vinkenoog, Kousbroek, enz. Bovendien is Parijs een anonieme stad. Zoals al de andere buitenlanders die men daar ontmoet - Polen, Senegalezen, Israeli's, Argentijnen, Tasmaniërs, Algerijnen, Russen, Chinezen - kan je Parijzenaar worden zonder dat je ooit verfranst. Trouwens, Parijs ligt niet in Frankrijk.
R. - Waarom heb je Zuid-Afrika verlaten?
B. - Ik ben vlak na mijn universiteitsopleiding, die ik niet voltooid heb, vertrokken. De situatie was, zoals je zelf weet, toen al moeilijker aan het worden. Wij waren aan de vooravond van het verbod van de belangrijkste Zuidafrikaanse politieke bewegingen, en vooral van het African National Congress. Dit was natuurlijk een belachelijk ding om te doen, alsof het bestaansverbod van de vertegenwoordigende organisaties de gerechtvaardigde belangen die ze vertegenwoordigen ook uit de weg zou ruimen. Nu, wanneer men terugblikt op deze periode is het duidelijk dat dit een keerpunt in onze geschiedenis was. De blanke heeft toen de laatste kans om de macht op een vreedzame manier aan de meerderheid over te geven, verspeeld. De hand, die Luthuli, de grote Zuidafrikaanse patriot uitstak, werd weggeslagen. En de blanke heeft toen klaarblijkelijk het besluit genomen - of ik alleen beslis over hoe en door wie en wanneer dit land zal bestuurd worden - of ik sterf hier. En omdat de geschiedenis onverbiddelijk is... De Engelsen zeggen dat het useless is om over spilt milk to cry, maar, hier gaat het om bloed en niet om melk.
Maar ik wil niet voorwenden dat ik het land om politieke redenen heb verlaten. Ik meen dat de zogenaamde veiligheidspolitie toen al belang stelde in mijn activiteiten want sommige van mijn vrienden waren door hun omgeving en hun situatie betrokken bij de politiek. Mijn eigen protest lag op een kleiner vlak. In 1959 heeft de regering besloten dat ‘nie-blankies’ niet meer aan de gevestigde universiteiten mogen studeren, dat zij aangewezen zijn op de bush colleges, elke stam en schakering in zijn eigen heelal. Daar hebben wij tegen geprotesteerd in optochten op een goede Angelsaksische manier met toga's om de schouders en platte kartonnen schijven op het hoofd, al waren wij dan ook blootsvoets. Een mens was nog onschuldig en naïef - ik was nog maar net 20 jaar - en men kon of wou niet geloven dat je tegenover harde extremisten komt te staan, en zij behoorden tot het soort mensen die hun menselijkheid hebben geleerd in de school van het Nazisme. Wij, de ‘liberals’, hebben geprobeerd te bewijzen dat het normaal is van ook bruine of zwarte vrienden te hebben, daarom nog niet over de sekslijn heen want het zaad van de blanke wordt door God zelf in flesjes uitgedeeld op zaterdagavond als je handen en je hart en je adem en je onderbroek schoon zijn. Nee, we hebben slechts samen feestjes georganiseerd. Want die paar brave ‘token’ Afrikanen hebben veel geholpen om ons vreselijk geweten te sussen...
| |
| |
De redenen voor mij om de zee over te steken lagen elders. In Zuid-Afrika, in de Kolonie, word je opgevoed in de waan dat je van zuivere Europese afkomst bent, dat Europa je ander thuisland is. Ik wou dus de metropolen bezoeken. Ik ben toch een ‘Westerling’. Een jaar of zo overzee vertoeven was een uitdaging, een noodzakelijke proef waarna ik ook ingelijfd zou worden als ‘man’, ‘mec’, ‘macho’ bij mijn meerderen.
Ik wou schilderen en ik dacht dat ik alleen daar, in Parijs, in Schildersland, de nodige ervaring als schilder zou kunnen opdoen. Je kan je niet voorstellen wat voor een schok het geeft om een echte Picasso te zien, of een echte Gauguin die je met de vingers kunt aanraken, wanneer je van hen hebt proberen te leren via reprodukties.
Ik was dus van plan om slechts een tijdje overzee te verblijven en dan terug te keren om serieus aan het werk te gaan. Maar, zoals ik zei, er was reeds een sombere wolk aan de hemel, zo groot of zo klein als de hand van een Zoeloe...
R. - In je literair werk komt er meer en meer verzet naarmate je uitgeeft. Hoe wordt dat nu ontvangen in Zuid-Afrika?
B. - Maar dit is omdat er langzamerhand een groter gevoel van verzet in het land zelf groeit. Daar komt een benauwdheid, een zekere onvermijdelijkheid. De stellingen worden duidelijker ingenomen, de scheidingslijnen lopen helderder. Ik zou willen zeggen - tegen deze grote achtergrond van het groeiend verzet zie ik mezelf, ik ben dan net ook een weergave van wat er in het land gebeurt, ik ben een uitvloeisel van de strijd van mijn volk. En dit is natuurlijk niet waar. Men kan natuurlijk niet praten van een verzetsbeweging onder de Afrikaanse schrijvers - op enkele uitzonderingen na. De positie van de Afrikaanse schrijver is thans bijzonder delikaat. De Staat is Afrikaans. Hoe men dit ook voorstelt, wat door de meerderheid van de Zuidafrikaanse bevolking ervaren wordt is eenvoudig dit: zij wordt overheerst door de Afrikaners, het recht is uitsluitend in handen van de Afrikaner die het krampachtig vasthoudt, die het als knuppel en galgetouw gebruikt, in naam van de Afrikaner. De Afrikaner is een politieman. Met ‘Afrikaner’ bedoel ik natuurlijk slechts de blanke die Afrikaans gebruikt als eerste taal. Afrikaner, Afrikaans - dit is maar juist een taalconcept. Maar niet eenieder die Afrikaans spreekt wordt beschouwd als Afrikaner, want er zijn ook de ‘bruinmense’...
Met andere woorden, de enige specificiteit van de Afrikaners, en die aan al de anderen wordt opgedrongen, is de taal. Daarom bekleedt de Afrikaanse schrijver, deze cultuurdrager, een bevoorrechte plaats in de maatschappij. In het algemeen zijn wij conformisten. Wij zoeken alleen maar een beetje meer speling binnen het streng calvinistische, met taboes beladen en schijnheilige Afrikaanse establishment, maar absolute begrippen zoals ‘vrijheid’ en ‘gerechtigheid’ - wanneer deze ons niet direct raken - winden ons niet op.
Het is ook waar dat de druk, uitgeoefend op de Afrikaanse schrijver
| |
| |
om juist binnen de perken te blijven enorm is. En de toekomst van het Afrikaans is zeker niet rooskleurig. Want deze toekomst - zoals trouwens de toekomst van de kinderen van de Afrikaners - wordt naar beneden gesleurd door het onmenselijk optreden van elke Afrikaner die aan het bewind is. Ons probleem is dus: hoe maken wij ons los van deze verwerpelijke politieke bedeling waaraan wij gekoppeld zijn? En voor wie, en namens wie, schrijven wij dan? Met wie, in wiens naam, om wat te doen?
Ik probeer dus te zeggen, in de eerste plaats, dat de druk uitgeoefend op de Afrikaanse schrijver om de façade van de Afrikaanse eenheid te bewaren geweldig is. In de tweede plaats kan de Afrikaanse schrijver, vanwege zijn bevoorrechte positie, meer zeggen - en wordt hem toegelaten om meer te zeggen - dan zijn zwarte of engelstalige blanke landgenoot. En in derde instantie moeten wij de vraag stellen of de schrijvers en hun werk, hun rol in de samenleving, een ‘foyer’, een brandpunt van verzet kan zijn. Ik denk het niet. Het culturele front is natuurlijk belangrijk, maar lang niet zo belangrijk als, bijvoorbeeld, het arbeidersfront of zelfs het studentenfront. Bovendien, er zijn net niet genoeg Afrikaanse schrijvers die met woord en daad bereid zijn om de politiek van Apartheid - haar ideologie, praktijk en de machten die op ons drukken, en de grotere politiek niet betrokken groep die Gods water over Gods aparte akkertjes laat lopen, die dit alles toelaat - te bevechten. Bijna de totaliteit van de belangwekkende Zuidafrikaanse literatuur in het Engels kan door de Zuid-Afrikaners niet gelezen worden omdat ze verboden is.
Aanvaarding van iemands werk moet binnen dit klimaat geschieden. Maar ik weet, net zoals al de andere schrijvers ook, dat er eenvoudig zekere dingen zijn die niet mogen gezegd worden. Voor verschillende en uiteenlopende redenen zijn wij onze eigen waakhonden. Er zijn bijvoorbeeld een of twee gedichten in ‘Skryt’ die ik niet zou opnemen in een bundel die in Zuid-Afrika zou gepubliceerd worden, zelfs al zou mijn moedige Zuidafrikaanse uitgever bereid zijn om het risico te lopen, want dit zou hem onaangename, en op de duur financieel dodende beslommeringen op de hals halen.
R. - Het is dus wel mogelijk dat je werk ginds wordt uitgegeven?
B. - Ja, tot dusver was dit nog mogelijk. Het gebeurt natuurlijk soms, dat is al gebeurd, dat gedeelten van een werk niet kunnen uitgegeven worden - een woord hier of daar, een regel soms, of soms een heel gedicht. Druk wordt dan uitgeoefend door de betrokken uitgever nadat hij het advies heeft ingewonnen van zijn procureurs, en indien nodig om je te paaien, een oudere en gerespecteerde literaire autoriteit. Tot zijn eeuwige glorie moet ik hier getuigen dat mijn huidige uitgever, Buren, weigert zich aan soortgelijke praktijken schuldig te maken. Maar hij is de absolute uitzondering. Buren probeert niet, direct of indirect, dit mytisch gegeven - maar sterk omlijnde politieke groep - het ‘Afrikanervolk’ te beschermen tegen de aanslagen en de ondermijning van het schrijvertje, maar poogt juist de schrij- | |
| |
ver de grootst mogelijke vrijheid van uitdrukking te bieden. Deze beginselvaste getrouwheid kan hem natuurlijk binnenkort ruïneren want hij is het ook die ‘Kennis van die aand’ van André Brink heeft uitgegeven.
Maar publikatie op zichzelf is toch niet het enige criterium. Het is interessant om te zien wat er daarna met omstreden werken gebeurt. De enige manier waarop Afrikaanse publikaties financieel de moeite kunnen lonen voor de auteur en vooral voor de uitgever - vergeten wij niet dat zij zich tot een klein lezerspubliek richten - is wanneer het werk in de school of in geringer mate aan de universiteit wordt voorgeschreven, of wanneer het wordt aangekocht door de provinciale bibliotheken. Het is bij de afzet en de verspreiding van gepubliceerde werken dat het meest gekonkeld wordt. Je mag niet vergeten dat de Staat de scholen en bibliotheken beheert. Dan moet je ook nog weten dat de Staat en de kerk dikwijls de instanties zijn, die het meeste werk aan de uitgevers bezorgen. Zo worden de uitgevers van twee kanten klem gezet. De goede en gedienstige en ‘verantwoordelijke’ Boeruitgeverij wordt beloond met opdrachten van de Staat - de Staat is de woordenrijkste schrijver! - en bij deze bedrijven hebben de schrijvers vanzelfsprekend een veel grotere kans tot verspreiding van hun boeken.
Dan kunnen er ook nog boycot-acties gevoerd worden door, zeg maar, de Kerk, allerhande soorten van drukkingsgroepen en ‘paralelle’ organisaties zoals de Broederbond of de Veiligheidsdienst. Er wordt gedrukt, druk uitgeoefend, er wordt uitgedrukt en verdrukt en onderdrukt. Je kan zeggen dat de ganse natie drukt als één man, maar van verschillende kanten, om de kameel door de anus te krijgen.
B. - Kun je wat vertellen over André Brink en het verbod van zijn boek ‘Kennis van die aand’?
R. - Het werk van Brink is in meer dan één opzicht een waterscheiding in de Afrikaanse literatuur. Ik ga me hier niet wagen aan een waardebepaling van zijn werk. Dit is ook niet nodig. Hij is bekend, terecht, als een schrijver met een fenomenale virtuositeit. Zijn werk vormt een brede waaier: kritiek, toneel, romans, vertaalwerk uit vele talen, zelfs poëzie. Hij is een fijn stilist met een verstommende vindingrijkheid. Hij is zeker onze eerste schrijver over de liefde, of dit nu tranenliefde of hartliefde of liefde van de lenden is. Hij is zeker onze meest geslaagde ‘existentialistische’ schrijver. En hij is de zegsman van een generatie, de generatie van Zestig, voor wie hij de nieuwe vormen heeft aangegeven, verwoord en getheoretiseerd, bijna zei ik geterroriseerd. Maar ik wil nu niet te kwistig omspringen met de honing...
Nu rust de eer en de last op hem om de schrijver te zijn van het eerste Afrikaanse boek, geschreven door een Afrikaanse jongen in merg en bloed en nieren en dat verboden is door de Afrikaanse overheid op aandrang van Afrikaanse dominees en thee-tantes en politie en andere beurssnijders. Hier komt de waterscheiding ter sprake. Want al zet men de dingen nu ook op zijn kop en al bewijzen mensen als dr. Vorster, de broer van de Premier die met de Bijbel werd geboren,
| |
| |
hun brede levenservaring door te verwijzen naar ‘bordelen’ - dan blijft een ding nog duidelijk: dat dit boek verboden werd omdat het getuigt van een betrokkenheid met het lot, het politieke en sociale lot van specifieke verontrechte Zuid-Afrikaners. En het verwerkt een stuk leven, het legt een stuk ervaring open, waarvoor onze Afrikaanse schrijvers geprobeerd hebben blind te blijven. En dit is de reden waarom Afrikaans nu, door de ‘kennis’, groter en ruimer is geworden. En dit kan geen wet of verbod weer ongedaan maken. Wij komen dan bij de kern van het geding, dat een politiek geschil is - het recht en de gelegenheid van de Afrikaner om in zijn taal, geschreven door een en hopelijk meer van zijn kinderen, te leren wat er werkelijk in het land omgaat, wat daar aan anderen wordt aangedaan in zijn naam.
Dit boek is, samengevat, het verhaal van het leven en de dood van een zekere Josef Malan, een zogenaamde Kleurling - met andere woorden, een van de enige ware groep Afrikaners - die probeert toneel te spelen. Door zijn spel probeert hij zijn volk iets te vertellen over hun alledaagse omstandigheden. Tijdens een studieverblijf overzee en later ook in Afrika heeft hij liefdesbetrekkingen met blanke meisjes. Hij vermoordt zijn blanke geliefde Jessica, wordt door de politie aangehouden en verdacht van politieke activiteiten. Voor zijn terechtstelling wordt hij gefolterd door de beestachtige figuren, die de onbeperkte macht hebben om zo te werk te gaan in onze gevangenissen. Wat beschreven wordt, is één facet van de werkelijkheid waarmee vele van onze landgenoten moesten leven en nog steeds moeten leven.
Ik herhaal het, waarvoor wij dankbaar moeten zijn, indien het voortbestaan van het Afrikaans ons na is, dan is het dat dit boek in het Afrikaans het licht heeft gezien. Dit werk is dus verboden. Onder de bestaande Publikatiewet, en die zal eerstdaags gewijzigd worden, is het nog mogelijk om tegen het verbod in beroep te gaan wat ten minste voor gevolg heeft dat de overheid verplicht is de redenen van het verbod bekend te maken. En alhoewel dit eerste verbod maar net een druppel in de emmer is, vergeleken bij al die honderden Engelse boeken die verboden zijn, wil ik toch een beroep op u doen om de zaak van Brink en Buren te steunen in Vlaanderen en Nederland, financieel of op een andere manier. Ik heb gesproken over een waterscheiding... Wij treden nu een nieuwe periode in. Er zal het ‘officiële’ Afrikaans zijn, met onder andere door de regering gesteunde publikaties die gratis in uw landen worden verspreid zoals een bloemlezing enkele jaren geleden. En er zal het ‘andere’ Afrikaans zijn, het Afrikaans dat zich in pijn zal ontwikkelen, dat rekenschap zal proberen te geven van het drama waarvoor wij komen te staan en de haast ongelooflijke stompzinnigheid en vraatzucht en egoïsme, die ons daartoe hebben gebracht.
Ik vraag u, en ik ben er zeker van dat ook andere schrijvers mij hierbij zullen steunen, al kan ik niet beweren dat ik namens wie dan ook spreek, om het officiële Afrikaans te verwerpen
| |
| |
en te boycotten en het andere Afrikaans te steunen. U hebt het recht om u met onze zaken te bemoeien. Dit is niet alleen een recht, het is een plicht...
R. - Je eigen werk wordt echter niet verboden. Toch kun je zelf niet terug. Voel je dit aan als een verbanning?
B. - Mijn geval, of liever ons geval, dat van mijn vrouw en van mij, is tegen die tijd reeds bekend of berucht genoeg dat wij niet langer daarbij hoeven stil te staan. Wij hebben bij verschillende gelegenheden geprobeerd om Zuid-Afrika te bezoeken. Nadat dit vroeger werd afgewezen, werd ons verzoek vorig jaar ingewilligd. De overheid is, of was, bereid om ons als een ‘uitzonderlijk’ geval te beschouwen. Dit kan men na een tijdje natuurlijk ook niet dulden. Het is duidelijk dat men ons niet zal toelaten om daar te wonen. Zullen wij opnieuw de toelating krijgen om het land te bezoeken? Ik weet het niet. Al wat ik weet is dat dit blijkbaar zoals in het verleden ook zal afhangen van politieke besluiten, verslagen en evaluaties. Wij leven dan hier voor alle praktische doeleinden in het onzekere. Maar ik wil niet beweren dat ik een balling ben. ‘Balling’ is een groot woord en een groot begrip. In Parijs, en dan nog in het Quartier Latin met al zijn bioscoopzalen en kunstgalerijen en flippermachines en mooie meisjes en goede Vietnamese restaurants te leven is dan ook een zeer ‘soft exile’! Paradoxaal genoeg kan ik zelfs van geluk spreken. Denk nu maar even aan al die binnenlandse ballingen van Zuid-Afrika, nu niet de mensen op het Robbeneiland, maar zij in de transitkampen en de ghetto's, de townships, de trekarbeiders en zij die met een rubberstempel verjaagd kunnen worden uit een gebied waar zij altijd hebben gewoond. ‘Hoe durf ik tranen huilen’, heeft José Marti gevraagd, ‘wanneer anderen tranen van bloed storten?’. En wat met al die andere ballingen, die geen uitzonderlijke gevallen zijn?
Verbanning, of ballingschap dan, kan zeker ook op andere terreinen waargenomen worden. Het is waar dat ik afgesneden van mijn normale dimensie moet leven, van mijn land en mijn volk en mijn taal - maar er verkeren er honderden van ons in hetzelfde geval. Het is waar dat dit mijn uitdrukkingsmogelijkheden, mijn taal en verhouding tot de taal en tot mijn taalgenoten aantast, dat ik niet in dezelfde normale van-mond-tot-oor-tot mond adem-verhouding sta, dat dit een verstokking meebrengt en gewis ook een vervreemding, met dadelijk een verbittering en dan een vereenzaming. Dit heeft zijn voordelen en zijn nadelen. Je gaat je taal lezen van naderbij, zoals een kortzichtige - en je ziet mooier en intenser de kleuren, maar het gevaar bestaat dat je verstrikt raakt in je eigen navelstreng, dat je - en dit is onvermijdelijk - niet meer objectief kan kijken naar je eigen ‘conditie’. Zo is het. De dialectiek wil dat je geconditioneerd wordt en veranderd wordt, door de omstandigheden waarin je leeft en beweegt. Ik zou mijn omgeving anders willen. Meer omgang en minder masturbatie. Wat dus verrijkend is aan de ene kant - deze deelname aan een Parijs waarvan zo vele van mijn schrijvende broe- | |
| |
ders dromen, want zij zien zichzelf soms als ballingen daar - is aan de andere kant een beklemming. Dit is ook slechts een deel van de reis. Op de duur betekent dit uit de aard van de zaak dat je niet langer kunt beweren dat je een organisch deel bent van deze streek, die je zo na aan het hart ligt. Dan wordt dit een mooie jeugdherinnering en een paradijs dat je nooit meer zal bereiken, misschien zelfs omdat je het tegen die tijd al helemaal verbeeld hebt. Je moet aanvoelen wanneer je moet omschakelen om niet als een oude sufferd voort te blijven pruttelen.
R. - Tijdens de voordracht, die je in januari jl. voor de Vlaamse P.E.N.-club te Brussel hebt gehouden, noemde je Zuid-Afrika een schizofreen land. Kun je dat even verklaren?
B. - De schizofrenie, een gespleten persoonlijkheid - dementia praecox - is een geestesziekte, die gekenmerkt wordt door een ontwrichting van gedachten, gevoelens en handeling. Zuid-Afrika is in vele opzichten een schizofreen land. Ik wil hier slechts verwijzen naar de schizofrenie, en de vervreemding, van de blanken. Uit de aard van de omstandigheden komen soortgelijke verschijnselen en cultuurziekten ook in een mindere of meerdere mate voor in de andere bevolkingsgroepen van het land. De ‘bruinen’, bijvoorbeeld, zijn een geradbraakt volk. Aan de ene kant beklemtonen zij hun ‘swartheid’, - dat is black consciousness - in solidariteit met de zwarten, omdat dezelfde vijand beide groepen onderdrukt, al is dit dan niet altijd op dezelfde manier, en omdat de identificering gebaseerd is op bewuste anti-Afrikaanse - antiblanke zelfs - stellingnamen. Aan de andere kant zijn diezelfde ‘bruinmense’, wat taal en gedeeltelijk ook wat achtergrond betreft, de ‘binnenkant’ van de blanke Afrikaners, en zijn zij onze halfbroers.
Maar bij de blanken, die ten slotte een grotere vrijheid van keuze hebben, is het nog duidelijker. Om maar slechts een paar voorbeelden te noemen: wij behoren toe aan Afrika en noemen onszelf Afrikaners maar wij aanvaarden Afrika niet en worden ook niet door Afrika aanvaard. Wij worden groot in de waan van het Europeeërschap. Wij zijn imperialisten en wij weten het niet. Onze macht en onze belangen zijn in laatste instantie slechts economische macht en belangen en toch hebben wij de wapens opgenomen en gevochten toen die macht in de handen van buitenlandse Britten was, toen wij de gekoloniseerden waren. Wij doen ons voor als christenen en wij aanvaarden barbaarse folteringen in onze gevangenissen, wij aanvaarden vernietiging op grote schaal van ‘onze’ Afrikanen (Africans), hun familieleven en zelfrespect. Wij aanvaarden dat onze kleine groep aan het bewind verantwoordelijk is voor 47 t.h. van alle wettige terechtstellingen per jaar in de ‘vrije’ wereld. Wij verwerpen dus de centrale leerstelling van de christelijke Kerk, naastenliefde, terwijl elke dag ons leven verpest wordt door de calvinistische huichelarij. Wij beweren dat wij in een democratisch land leven. Wij houden zelfs algemene verkiezingen, en niet eens een vijfde van de be- | |
| |
volking van dit land is stemgerechtigd - en dit stemrecht wordt alleen door de huidskleur bepaald. Wij beweren dat wij een eigen juridisch stelsel hebben en op Robbeneiland houden wij zowat 400 politieke gevangenen vast. Onze staat berust op een aantal repressieve wetten die zeker alleen met de totalitaire wetten van het nazi-tijdperk kunnen vergeleken worden. Wij leven in een politiestaat - alleen voor overtredingen van de Paswet, want elke volwassen Afrikaan moet een pas dragen, dit wil zeggen zo om en bij de 5 miljoen, door overtreding van deze wet alleen komen reeds een half miljoen mensen per jaar in de nor terecht. Maar wij zeggen dat je geen omelet kan maken zonder een paar
eieren te breken. Wij heersen met politiehonden, tanks en helikopters over het land maar wij geloven dat, als het niet was voor de rode Russen en de nog rodere Chinezen, de Afrikanen ons paternalisme met de ‘dankie, baas’ zouden aanvaarden.
Wat ik duidelijk probeer te maken is dat wij geen duidelijk beeld van onszelf hebben of durven hebben. Dit wordt vanzelfsprekend ook in onze literatuur weerspiegeld. Ons proza reflecteert onze onduidelijkheid, wat dan overgedragen wordt als een soort blasé levensvlotheid zoals in het werk van Leroux, of als een zielsconflict tegen en om God en de Absolute Waarden zoals in het werk van anderen. De poëzie, die zich beter leent tot de rol van de mol die op zijn eentje verder graaft, is zeker niet blootgesteld aan dezelfde hoge eisen als het proza.
R. - Wat betekent het Afrikaner te zijn?
B. - Er wordt veel gebakkeleid over de definitie van ‘Afrikaner’. Op de keper beschouwd denk ik dat dit slechts een taaldefinitie is. Maar er wordt tussendoor geprobeerd om het politiek, geestelijk en cultureel te definiëren.
De Afrikaner is de afstammeling van, enerzijds, de ambtenaren en de huursoldaten, die de Oost-Indische Compagnie naar de Kaap heeft gestuurd en de andere kolonisten die daarna gevolgd zijn, Hugenoten en andere uitwijkelingen, en anderzijds de Compagnie - en later de Kolonie - haar Maleise en Khoi (Hottentot) slaven. Deze verbastering heeft twee groepen voortgebracht - de bleke ‘Afrikaners’ die een beschavingsnorm van hun bleekheid hebben gemaakt en nu, zoals bijna altijd het geval is met bastaarden, verbitterd vasthouden aan hun ‘zuiverheid’, en de ‘kleurlingen’, de houthakkers en de waterdragers en de zuiplappen.
Ook onze taal is een bastaardtaal - maar welke taal is dat niet? Ik ben daar trots op. Ik geloof dat wij het beste konden erven van verschillende kontinenten, dit in ons bloed en onze mond konden vermengen, en dit toch nog soepel en eenvoudig en aanpasbaar konden houden.
Vandaag betekent ‘afrikaner’ officieel de ongeveer 60% van de blanke bevolkingsgroep, die als inheems kan beschouwd worden, die aan het bewind is, die Afrikaans als huistaal gebruikt.
Niet-officieel betekent dit dat je iemand bent die door je koppigheid,
| |
| |
je kortzichtigheid, je vrees - je onvolwassenheid en eenzaamheid? - in de positie van de wrede onderdrukker is geplaatst, de zelfmoordenaar die in zijn uiteindelijke zelfvernietiging vuur en haat brengt in de lusthof die zijn land is.
R. - Gebeuren er thans grondige veranderingen in de situatie?
B. - Ik zou graag willen verkeerd zijn. Ik zou willen geloven dat er een grondige bewustwording komt waardoor een langdurige bloedige strijd kan voorkomen worden. Maar ik vrees dat dit niet het geval is. Onze ‘leiders’ - in de politiek en in de kerk - zijn misdadigers. En onze denkers zijn schapen, of zij spelen intellectuele spelletjes. Ons gedrag wordt bepaald door de verstarring van vrees en hebzucht, ondersteund door onze illusoire militaire macht - waarmee onze blanke Europese vrienden ons zo behulpzaam zijn...
Kunnen wij dan nog verwachten dat driekwart van de bevolking nog ergens vandaan het geduld kan halen om te wachten tot wij tot bezinning komen? Nee, er komen wel grondige veranderingen en verschuivingen in de Zuidafrikaanse situatie, maar dit is een gevolg van de langzaam groeiende macht van de zwarten. Groeiende macht en druk van hun kant uit kunnen misschien de Afrikaners, of sommige Afrikaners, ook laten veranderen. Maar ik betwijfel het. En dit, deze verandering, kan niet meer doorslaggevend zijn.
Wat wel bezig is te veranderen, of verder te ontwikkelen, is de rol die blijkbaar toegeschreven wordt aan Zuid-Afrika door het internationale kapitalisme. Dit hangt waarschijnlijk samen met ontwikkelingen in Europa en elders, met deze verschuiving van machtsposities die de recente oliecrisis aanwees. Ik denk dat wij thans de vlucht op grote schaal zien van kapitaal en hersenen uit een politiek kreupel Europa naar de beloofde landen in Afrika, Latijns-Amerika en het Nabije Oosten.
Als men nu de overheid van Zuid-Afrika ertoe kon brengen om een schijn van onafhankelijkheid toe te staan aan de reservaten -, de Bantoestans - zodat je niet langer wordt blootgesteld aan bespotting - en je maakt van dit land een produktie-en-uitvoergebied, gebaseerd op goede alternatieve energiebronnen zoals uranium en steenkool, gebaseerd op een vrijere wetgeving betreffende bezoedeling, gebaseerd op een enorme en goedkope arbeidersmacht, gebaseerd op een gezonde fascistische regering die niet belemmerd wordt door vakbonden of politieke oppositie of mensenrechten... En als deze staat in ruil maar de nodige diplomatieke aanvaarding en politieke en wetenschappelijke steun vraagt, het recht op vreedzame coëxistentie...
Dan is het toch duidelijk dat de belangen van de ‘vrije wereld’ het best behartigd kunnen worden door plaatselijke, regionale gendarmes - iedereen de veiligheidspolitieman van zijn streek: Brazilië voor het Zuidamerikaanse continent, Iran voor zijn deel van de wereld, Zuid-Afrika voor het zwarte vasteland tot aan de Sahara en voor de zuidelijke Indische Oceaan. De uitverkorenen... Kunnen de ware aard en de implicaties van
| |
| |
uw steun aan Zuid-Afrika dan nog verdoezeld worden?
R. - Het specifieke werktuig van de rassendiscriminatie is de Apartheid. Wat betekent dit in de praktijk?
B. - Rassendiscriminatie, of Apartheid, zit verstrengeld in de grondwet. Alles, maar dan ook letterlijk alles, dat in het land gebeurt - het economische, sociale, politieke en culturele leven, de toekomst en het verleden, de opvoeding en het onderwijs, het kerkelijk leven en de buitenlandse betrekkingen, de journalistiek en het ontspanningsleven, seks, dromen en nachtmerries - alles wordt er door gekleurd, geraakt, gedefinieerd.
In dit land van 1.221.042 vierkante kilometer - groter dan Duitsland, Frankrijk, Groot-Brittannië en Italië samen - wonen 22 miljoen mensen waarvan 4 miljoen Europese voorouders hebben. In de praktijk betekent ‘Groot Apartheid’ dat 75% van deze bevolking uiteindelijk het bezitrecht verkrijgt over ongeveer 13% van het landoppervlak, maar alleen op bepaalde plaatsen, en dit bezitsrecht kan niet leiden tot economische zelfstandigheid.
‘Klein Apartheid’ - en dan gaat dit om de dagelijkse werkelijkheid - betekent aparte woongebieden, aparte werktuigen, apart vervoer, aparte stranden, aparte lucht en water, aparte hospitalen, aparte scholen en universiteiten, aparte ingangen en liften, apart bloed, aparte rechten en voorrechten, apart leven en aparte dood.
In ons land, zo wordt het toch geloofd door de blanken en aan den lijve ondervonden door de anderen, zijn er twee rassen - het menselijk ras en de niet-blanken. Onlangs zijn twee personen - een blanke en een zwarte, terdoodveroordeeld wegens dezelfde moord. Een verzoekschrift om genade werd aan de overheid voorgelegd. Zij waren even schuldig aan de moord. Het vonnis van de blanke werd gemilderd, de zwarte werd gehangen. Noem dit wat je wil, de oorzaak is Apartheid.
Apartheid is een structuur van repressieve en discriminerende wetten die een specifiek economisch stelsel mogelijk maken - dit van een ortodox kapitalisme, van exploitatie. Deze wetten zijn o.a. deze van Aparte Woongebieden waardoor bevolkingsgroepen verplaatst worden, gebieden ‘opgeruimd’ worden; dit is de Werkafbakeningswet die voorschrijft welk soort werk door welk ras mag gedaan worden; dit is de Ontuchtwet en de hiermee gepaard gaande rassenclassificatie die aanduidt wie blank en wie niet-blank is, wie met wie mag eten of slapen of trouwen; dit is de Wet op de Onderdrukking van het Communisme en deze tegen het Terrorisme, waardoor de oprechte zegslieden van de meerderheid der Zuid-Afrikaners in de gevangenissen kreperen, waardoor mensen opgesloten en verbannen en onder huisarrest worden geplaatst. Apartheid betekent - een blanke verdient gemiddeld 71.000 B. fr. per jaar, een Indiër 21.000 B. fr., een kleurling 19.000 en een zwarte, een Afrikaan - en onthou het, dit is 75% van de bevolking - slechts 9.600 B. fr. Een gezin met twee kinderen moet alleen voor voeding en kleding om en bij de 9.500 B. fr. per maand uitgeven en
| |
| |
dit is het jaarlijkse loon van een zwarte arbeider.
R. - Waarom bestaat Apartheid dan?
B. - Men kan verschillende antwoorden op deze vraag geven. Een eerste antwoord zou moeten zijn: omdat het volk van Zuid-Afrika nog niet genoeg georganiseerd is om de wurggreep af te werpen. Een ander antwoord zou zijn: er stonden altijd twee botsende bevolkingen tegenover elkaar tijdens de korte geschiedenis van Zuid-Afrika sedert 1652. De kolonisten, de Europese veroveraars, en de veroverden, de inheemse etnische groepen met daarbij de slavenbevolking die ingevoerd werd - de Maleiers, Indiërs en een klein groepje Chinezen. Er waren altijd strubbelingen en oorlog en verschuivende grenzen. Eerst hebben de mensen om de grond gevochten - deze ligt nog altijd aan de basis van alles.
De blanke, zoals elders in andere koloniën ook, kijk maar naar de conquistadores, hebben altijd veel meer land nodig dan de inboorlingen. Daarna wordt de ondergrondse rijkdom ontdekt en ontgonnen. Dit was het begin van de ‘vooruitgang’, van industrialisatie. En vooruitgang heeft arbeid nodig. God heeft omgezien naar Zijn mensen. Hij heeft de blanke een mooi, groot zonnig land gegeven met bergen en rivieren, en toen goud en diamanten en uranium en steenkool, en een proletariaat als geschenk. Wat opeenvolgende Britse administraties hebben toegepast en hebben laten toepassen zonder dit te erkennen, want de Britten zijn de meest oneerlijke en achterbakse racisten ter wereld, heeft de Nationale Partij Regering van de Afrikaners sedert 1948 gecodificeerd. Zonder het humanistische neusoptrekken en het liberalistische gekibbel van hun voorgangers hebben zij van Apartheid een dogma gemaakt. Maar de economische werkelijkheid, alhoewel die niet zo onmenselijk gereglementeerd was, bestond reeds. De theoretische bi-structuur van Apartheid werd verschaft door Afrikaanse intellectuelen die in de jaren dertig sterk onder de invloed stonden van Duitsland en zijn nationaal-socialistische denkers. Overlevenden van deze theoretici zitten vandaag nog in het Kabinet en andere hoge posten. Zij zijn flauwe oude vetzakken. En bij ons heet dit een christelijk-nationale politiek, niet sociaal-nationaal!
Maar de slotvraag behoort te zijn: wie heeft er baat bij Apartheid? In wiens voordeel is het voortbestaan van dit stelsel dat nu beschouwd wordt als een misdaad tegen het mensdom? Dan moeten wij weer naar de economie kijken. Zuid-Afrika heeft een gemengde economie. Gedeeltelijk is zij in de handen van het groot-kapitalisme. Hele sectoren van de economie worden beheerd door monopolistische internationale firma's. Bijvoorbeeld, 33% van de buitenlandse beleggingen van de Verenigde Staten zijn in Zuid-Afrika geconcentreerd. En de jaarlijkse winst op deze beleggingen bedraagt 13,2% vergeleken met een wereldgemiddelde van 10,3%. De rest van de economie is grotendeels in de handen van een staatskapitalisme. En de staat, de administratie is in privaat en exclusief bezit van de Afrikaners.
R. - Wat betekenen Nederland en
| |
| |
Vlaanderen voor de Afrikaanssprekenden?
B. - Op school, ten minste tijdens de laatste twee jaren van het onderwijs, komen de Afrikaanssprekenden in contact met de literatuur van Nederland en Vlaanderen. Zeker niet met het jongste werk. In mijn tijd, als ik mij goed herinner, was dit tot en met Slauerhoff, Marsman en van Ostaijen. Ook aan de universiteiten worden Nederlands en Afrikaans bijna altijd in dezelfde faculteit gedoceerd. Maar daar ook bestaat de neiging om Nederlands te doceren als de voorgeschiedenis van het Afrikaans. Wij kennen eigenlijk maar weinig van de hedendaagse Nederlandse werkelijkheid en hoe deze in de moderne Nederlandse literatuur wordt weerspiegeld. Men kan beweren dat wij nog penvrienden zijn, niet omdat wij iets gemeens hebben, maar omdat wij wederzijds elkaars taal gemakkelijk kunnen verstaan. Deze gemakkelijkheid is ook een valstrik. Ik zelf ben van mening dat wij uit het Nederlands moeten vertalen, en omgekeerd ook.
R. - In de Sovjet-Unie betekent de schrijver heel wat. Dat zien wij aan de sancties waaraan hij onderworpen wordt. Ook in Zuid-Afrika wordt aan het geschreven woord heel veel waarde gehecht. Heeft jouw poëzie b.v. en die van andere verzetsschrijvers als André Brink een grote invloed op de openbare mening?
B. - Ja, het zou interessant zijn om de respectievelijke posities en mogelijkheden van de schrijvers in Zuid-Afrika en in de Sovjet-Unie te vergelijken, alle proporties in acht genomen natuurlijk. Het kan zijn dat wij in Zuid-Afrika ook langzamerhand afhankelijk gaan worden, terwille van de vrije uitwisseling van gedachten en ervaringen, van illegale verspreidingsmethoden.
De Sovjetschrijvers - de Russische auteurs - hebben zeker een veel oudere en rijkere traditie van het geschreven woord als sociaal getuigenis en strijdmiddel, en zij zijn er bovendien in geslaagd literaire meesterwerken in dit genre te scheppen.
Het is waar dat bij ons veel waarde wordt gehecht aan het geschreven woord. Ik heb geprobeerd aan te tonen hoe de Afrikaanse schrijver bijvoorbeeld een soort priester binnen zijn eigen gemeenschap is, met wat dit meebrengt aan voordelen en beperkingen, als gevolg van de vurige nationalistische taalstrijd van zijn stam. Maar ik geloof niet dat wij nu reeds kunnen verwijzen naar een verzetsliteratuur - ten minste niet onder de Afrikaners.
Om te veralgemenen: bij ons zijn er drie literaturen. De eerste bestaat uit het werk van de zwarte schrijvers. Wanneer het werk van deze schrijvers een uitdrukking wordt van de wereld van deze mensen, zelfs al is dit niet noodzakelijk politiek. Wanneer er een duidelijke aansluiting komt tussen het werk van de zwarte schrijvers en het zwarte volk dan worden dit werk of deze schrijvers of allebei verboden.
De tweede literatuur is deze van de engelstalige blanke schrijvers. Zij is een voortzetting van de Engelse wereldliteratuur, met lokale kleur. Wanneer zulk een werk een te duidelijke beschrijving van plaatselijke toestanden wordt, dan wordt dit ook ver- | |
| |
boden - en zo dikwijls juist verzekerd van succes op de Engelse markt.
De derde is natuurlijk de Afrikaanse literatuur. Wanneer Afrikaanse werken door de herders en afgevaardigden van het ‘volk’ worden beschouwd als een overtreding van de geschreven en ongeschreven wetten en taboes van de stam, dan kunnen deze op verschillende subtiele of brutale manieren uitgeschakeld worden.
Verzetsliteratuur zou betekenen dat je werk de uitdrukking is van het verzet van een groep of een klasse, of een beweging zelfs, - al is dit ook alleen het verzet van de schrijvers als groep. Onder de zwarte schrijvers begint dit voor te komen. Soms zijn het werken die geschreven worden door bijna anonieme schrijvers in de kampen van de bevrijdingsbewegingen elders in Afrika. Ditwijls zijn het liederen die bijna spontaan geboren worden uit een bepaalde strijd en die van mond tot mond worden doorgegeven - de boodschappen van verzet en van hoop. Een goed voorbeeld hiervan vormen de liederen die, als het ware, werden ‘opgevangen’ en gevormd door Vuyisili Mini, een vakbondsleider die enkele jaren geleden samen met twee van zijn kameraden door de overheid te Pretoria werd opgehangen. Er wordt verteld dat zijn wonderlijke stem tot aan het einde een inspiratie en een troost was voor zijn makkers.
‘Thath' umthwalo Buti sigoduke balindile oomama noo bab' ekhaya’ ‘Neem je bagage, Broer, en laten wij gaan.
Zij wachten op ons, onze moeders en vaders, thuis.’
Maar in het geval van de Afrikaners, en wij zijn een elitegroep van schrijvers, kan er geen sprake zijn van verzet. Wel van een soort morele opstand voor meer vrijheid, voor minder conformisme en meer seksuele openheid bijvoorbeeld. En in dit opzicht is de afwijkende Afrikaanse schrijver meer sensitief voor wat op een soortgelijk terrein in Europa of Amerika gebeurt dan voor de gebeurtenissen voor zijn achterdeur. Onze werken verwekken wel veel opspraak maar het is moeilijk om te bepalen of dit enige invloed heeft op de openbare mening. De Zuidafrikaanse pers is meer dan gewillig om veel lawaai te maken om beuzelachtigheden - en het is bijna alsof deze toespitsing op nietige gegebeurtenissen het mogelijk maakt voor de openbare mening om niet betrokken te worden bij ernstigere zaken. Een literaire - en teologische - rel om een omstreden gedicht is frontpaginanieuws en je moet veel verder in een kleinere letter gaan zoeken naar een verslag over bijvoorbeeld een jonge zwarte studentenleider, die ontplofte met een springtuig.
Om te besluiten: ons werk heeft een symbolische ‘waarde’ omdat het beschouwd wordt als afkomstig van het kwade. Maar ik betwijfel of wat wij te zeggen hebben ook maar een hond beroert.
R. - Een belangrijke vernieuwing in de literatuur bracht de Zestigerbeweging, waartoe jij ook behoorde. Wat stond deze beweging voor en wat heeft zij bereikt?
B. - Ik geloof niet dat het een beweging was. Tijdens een periode in de jaren zestig werden vele debuten en
| |
| |
vernieuwend werk van oudere schrijvers als Jan Rabie en Bartho Smit gepubliceerd in een tijdschrift dat de naam Sestiger droeg. Ik meen dat deze periode gekenmerkt werd door een spontane opbloei van jong werk vol talent - ik zou bijna zeggen, een vurige opbloei vóór de doodssnik, maar dit zou voorbarig zijn. Dit werk was experimenteel en onderzoekend over een breder veld, vergeleken met vroegere Afrikaanse werken. Dit was ook reeds minder volksgetrouw, meer uitdagend. Er bestonden echter geen algemene stelregels, die door iedereen werden onderschreven. Ons werk, en na een tijdje ook onze stellingnamen, waren uiteenlopend.
Wat zeker wel bereikt werd is dat het Afrikaans een iets getrouwere weergave kon worden van de ervaringswereld van een jongere generatie van Afrikaners, en dit betekent meestal de stadsafrikaners. Want dit maakt ook deel uit van onze schizofrenie. De etos, de wijze waarop wij verondersteld worden onszelf te zien, vereist dat wij een landelijk, aan de bijbel gehecht, volk zijn. In werkelijkheid zijn hoe langer hoe meer Afrikaners stedelijke staatsambtenaren, die meer belang stellen in fotoromans dan in dunne prestigebundeltjes.
R. - Door wie werden deze jonge auteurs beïnvloed? Is er een voelbare invloed van de Nederlandse literatuur op de Afrikaanse?
B. - Onze literatuur wordt nog altijd beïnvloed door Europa en ook door Amerika. Een van de aantijgingen tegen de Sestigers was juist dat zij een wereldse bandeloosheid naar Zuid-Afrika lieten overwaaien.
Ik meen dat de Nederlandse invloed vroeger sterker was, vooral tijdens de jaren dertig en veertig, net zoals de Duitse invloed op dichters als Van Wyk Louw. Op bijna één enkele uitzondering na bleven de grote literaire bewegingen zoals het surrealisme voor hun Afrikaanse tijdgenoten een gesloten boek. Veel later pas zou dit met een brede boog langs vertalingen van Uys Krige uit het Spaans om weerklank vinden.
De jongere schrijvers konden echter de verschuiving van het zwaartepunt van de literaire vernieuwing naar Frankrijk, naar de nouveau roman, volgen, al was dit dan via het Engels. Deze experimentele en meer latijnse invloed was, mijns inziens, bij onze Sestiger-romanciers doorslaggevend. Wij hebben, bij wijze van spreken, getooid met intellectuele Franse veren door de wouden van Afrika gedwaald alsof we op Saint-Germain-des-Prés waren.
De andere invloeden, of moet ik zeggen de Afrika-invloed, was paradoxaal genoeg de manier waarop Hemingway en Graham Greene Afrika zien en beschrijven.
De Nederlandse Vijftigers hebben misschien onze dichters beïnvloed. De Nederlandse literatuur is echter over het algemeen te intimistisch voor ons.
R. - Sterker dan in enig ander land is de literatuur in Zuid-Afrika verbonden met de politiek, heb ik de indruk...
B. - De verhouding tussen literatuur en politiek is, zoals je weet, een twistappel bij ons. Wat is deze verhouding precies? Het is moeilijk om zo'n groot gebied te omschrijven.
| |
| |
Schrijven is, wat mij betreft, communiceren. De communicatie, wat gezegd wordt en hoe dit gezegd wordt, is een drager van waarden, van opvattingen. Alle communicatie is politiek omdat dit een communicatie tussen mensen is en omdat de ‘mens’ voor mij een sociaal gegeven is. Niet uitsluitend een sociaal gegeven, maar óók dit. De mens is lid van een gemeenschap. De gemeenschap wordt beheerd, is samen, een structuur. De soort structuur wordt bepaald door de belangen van de sterkste groep of klasse binnen de gemeenschap. Zo schematisch is dit zeker weer niet: de structuur wordt gedeeltelijk ook gedefinieerd door andere gegevens - de geschiedenis van de maatschappij, haar ideologie, haar evoluerende gebruiken, verhoudingen met andere gemeenschappen enzovoort. Laten wij liever zeggen dat het gebruik van de sociale en politieke structuur van de maatschappij een weerspiegeling is van economische en groepsbelangen.
De vraag is dan, tot welke groep of stand behoort de schrijver en hoe wordt deze klasse bepaald? Voor wie schrijft hij? Het antwoord hierop zal aantonen welke plaats hij inneemt in een samenleving van tegenstrijdige groepsbelangen, in een situatie van klassenstrijd. Is het schrijverschap in de moderne Westers georiënteerde opvatting waarin de schrijver een individualist en dikwijls een randgeval is noodzakelijk bourgeois? Dit leidt ons onmiddellijk tot een tweede opmerking, want bourgeois zijn is toch in de eerste plaats een economische definitie - wie of wat beheert de produktie van de schrijver? Laat mij een paar grote veralgemeningen maken. In westerse landen is de literatuur een uiting van elitaire bourgeois-cultuur. De staat is kapitalistisch. Wat daar dan geschreven wordt, wat toegelaten wordt, en hoe dit verspreid wordt, dit alles hangt samen met het kapitalistische systeem en zijn waarden. Het kapitalisme, of free enterprise, hoewel dit altijd berust op uitbuiting en de ophoping van winsten, kan min of meer repressief zijn. In sommige landen wordt een liberaal opzet als economisch noodzakelijk aanvaard. Het liberalisme is een meer rationele aanwending van de beginsels van het kapitalisme. En van liberalisme komt humanisme en van humanisme komt paternalisme... Het is juist hier dat de schrijver als waakhond van de ‘beschaving’ zo goed van pas komt. Hij helpt de schijn van vrijheid scheppen die nodig is voor een liberale samenleving. Het mag hem zelfs gegund worden om de randgevallen van deze gemeenschap te ondervragen, zo lang zijn deelneming de macht van de klasse aan het bewind niet ondermijnt of aantast.
Hoe en door wie kan de macht van de klasse aan het bewind aangetast worden? Door hen die in vergelijking met de rijken arm moeten blijven om zodoende de voorrechten van de rijken te beschermen - het proletariaat van de stad en van het land. Met andere woorden, of de schrijver dit nu wil of niet, of hij dit nu controleert of niet, zijn werk is gewoonlijk een versteviging van de klasse aan het bewind, of het wordt een wapen in de strijd van het volk tegen hen die in eigen kleine belangen heersen of
| |
| |
de vertegenwoordigers zijn van de internationale kapitalistische beleggingen en belangen.
De schrijver, de intellectueel in het algemeen, heeft het voorrecht van de keuze. Hij kan kiezen, hij kan de zijde kiezen van diegenen die werken aan de transformatie van de gemeenschap. Zijn situatie is ambivalent, vol tegenstrijdigheden...
In een absolute zin kunnen wij niet praten van de groepsbelangen van schrijvers of niet-schrijvers... Net zoals er niet een absolute vrijheid van uitdrukking bestaat. Uitdrukking van wat, voor wie? Als groep zijn wij afhankelijk van een grotere eenheid. Als mensen die communicatie mogelijk maken hebben wij, soms, een buitengewone macht, hebben wij in ieder geval speciale verplichtingen.
Daarom, schrijvers kunnen de harpspelers zijn in de voorkamers van bankiers, van fabrieksbazen, van ministers, van de geestelijke overheid en winkeliers, al is dit spel soms vals, of wij kunnen deelnemen aan de strijd voor bevrijding, wij kunnen uitdrukking en vorm proberen te geven aan het streven van zulke strijd.
Betekent dit dan dat wanneer de schrijver zijn keuze heeft gemaakt hij aanvaard zal worden door de mensen wiens zijde hij heeft gekozen? Nee, want inlijving bij een andere klasse kan alleen structureel geschieden. Zelfs het warmste meevoelen met de strijd van de verdrukten maakt nog niet dat je een van hen wordt. Maar op zijn minst betekent het dat je niet meer in het kleine huis van je persoonlijke gevoeligheid zit opgesloten.
R. - Volg je de literaire evolutie hier bij ons vanuit Parijs of niet?
B. - Nee, mijn kennis van wat er op literair gebied in Nederland en Vlaanderen gebeurt is sporadisch. Er is veel dat ik bewonder en aantrekkelijk vind, hoewel de Nederlandse literatuur, uit de aard van de geografie, niet als vulkanisch kan beschreven worden.
De generatie van Vijftig - dichters als Kouwenaar en Lucebert en Schierbeek - hebben een grote indruk op mijn jong gemoed gemaakt, en maken dit nog steeds al is mijn gemoed zwaarder en vetter geworden. Later ook de off-beat prozaïsten - ik denk aan iemand als Van het Reve. In zekere mate ben ik blij dat ik niet nader betrokken ben bij wat er daar gebeurt. Nederland - ik ken Vlaanderen niet - is te beschaafd. Er zijn te veel schrijvers per vierkante bladzijde waardoor er een neiging is tot inteelt, tot messestekerij en onderling ‘gekanker’. Maar de hele wereld kan u sommige van uw ‘literaire instrumenten’ benijden. Ik verwijs hier naar de manier waarop zo veel uit de wereldliteratuur zo goed in het Nederlands wordt vertaald. Ik verwijs naar uw uitstekende literaire tijdschriften. Ik had zelf de gelegenheid om bij verscheidene gelegenheden mijn werk in ‘Raster’ gepubliceerd te zien. Persoonlijk ken ik geen enkel ander tijdschrift dat zo rijk en open en stimulerend was, en steeds van een hoogstaand gehalte. Het bestaan van zulke publikaties - en het bestaan van zulk een verscheidenheid aan uitgeverijen wat opties, uitgangspunten en uitgaven betreft, getuigen van een hoog algemeen niveau. Ik ver- | |
| |
wijs dan ook naar het jaarlijkse Rotterdamse Poetry International. Ik heb te weinig ervaring van soortgelijke gebeurtenissen om te kunnen vergelijken met elders, maar wat treft is de informele en de vlotte wijze waarop contact tussen dichters onder mekaar en tussen hen en het publiek ontstaat - poëzie staat, Goddank, daar niet op een podium - en weer eens die rijke variëteit.
Gedurende al die jaren had ik ook het voorrecht om Nederlandse en Vlaamse schrijvers beter te leren kennen. Persoonlijke vriendschappen zijn daaruit gegroeid en daarmee samen een beter begrip van wat zij doen. Zo ben ik een bewonderaar geworden van het werk van H.C. ten Berge. Zo volg ik met belangstelling het werk van Johan Lievens. Een ander dichter die me na aan het hart ligt is Kopland. Eclectisch, zoals je kan zien...
Het is waar dat de hedendaagse poëzie soms te triest is, te netjes, te ‘slim’ en vaardig, soms zelfs te ‘opzettelijk’. Het is niet nodig om Nederland nog kleiner te maken dan het reeds is. Maar terzelfdertijd bestaat er ook een strook literatuur die ver en wijd reikt. Neem maar bijvoorbeeld de reisverhalen van Terborgh...
Kortom, zonder dat ik mij er altijd van bewust ben, ben ik toch gedurende al die jaren hier en daar iets gewaar geworden van de rijkdom van wat in het Nederlands wordt geschreven en vertaald.
R. - Aan je bundel ‘Skryt’ gaf je de ondertitel ‘Om een zinkend schip blauw te verven’. Hiermee wees je blijkbaar op het absurde van je situatie. Je meent blijkbaar dat je geschrijf zinloos is omdat het onzichtbaar wordt.
B. - Er zijn illusies in de schrijfkunst die van ons pathetische figuren maken. Of liever, er bestaat een kloof tussen wat wij menen te doen en wat de molen van het bestaan daarna laat overblijven. Soms proberen wij, door middel van ons schrijven, vast te houden aan ons verblijf op aarde, wat ons leven uiteraard is. Een Pas de deux voor jou en je schaduw. En dit is natuurlijk absurd. Net zoals het absurd is om te geloven dat wat je schrijft de miserabele levensomstandigheden van een ander kan opheffen of veranderen. Elk geschrijf wordt onzichtbaar, en het is goed zo.
In sommige omstandigheden zijn de pretenties zeker nog belachelijker. In mijn geval, bijvoorbeeld, bestaat er zeker een enorm verschil tussen de opspraak die mijn werk in Zuid-Afrika verwekt en het werkelijke impact. Mijn werk heeft een grote schokwaarde, maar die schokwaarde wordt veroorzaakt door de politieke implicaties van de bestrijding en hoe dit door instanties zoals de kranten wordt gebruikt of misbruikt. Mijn werk is in laatste instantie marginaal. Daar moet ik aan toevoegen dat mijn positie - om hier van ver over de oceanen en woestijnen te proberen te schreeuwen - een voedingsbodem moeilijk maakt. En de voedingsbodem is belangrijk indien je je werk gezond wil houden.
Mijn werk is randwerk. Elke schrijver en schilder staat gauw aan de rand van de samenleving. Je zou graag een meer centrale positie bekleden, die niet onderhevig zou zijn aan in- | |
| |
tellectuele kleinzerigheid... Bij de Zoeloes, bijvoorbeeld, is de poëzie nog altijd de overgedragen geschiedenis van de mensen - geschiedenis in de breedste zin van het woord - en de dichter is een orale historicus, een schatkamer en een schakel.
Maar het is gevaarlijk om een theorie te willen bouwen, gebaseerd op persoonlijke ontnuchtering. Terugblikkend over mijn werken alsof het deze van een vreemdeling waren moet ik constateren dat zij minder geslaagd zijn dan ik wel zou wensen. En toch maakt het eigenlijk niet zo veel uit. Je moet zijn wat je bent op het ogenblik dat je zo bent en ik ga niet mijn hoofd breken over het mannetje van tien jaar geleden: hij heeft zijn kans gehad.
Het ‘blauw verven’ uit de titel had voor mij twee betekenissen. De ene was de idee van integratie, van een gehele camoeflage. Om een schip blauw te verven zodat het onzichtbaar wordt tegen zijn eigen achtergrond. De tweede sluit aan bij iets dat Brecht eens heeft beweerd, dat het misschien immoreel is om gedichten te schrijven, om stilletjes te schilderen, om esthetische gebaren te maken terwijl het schip zinkt, terwijl de aarde begint te verstikken, terwijl de handen van de zangers in Chili worden afgehakt voordat ze net als de andere gevangenen worden neergeschoten, terwijl Ritsos in Griekenland zijn jaren verkwist op gevangeniseilanden, terwijl de varkens met de hoge hoeden en de vette sigaren in galerijen op dikke tapijten staan uit te weiden over hun liefde voor de kunst, en terwijl de zwarte kinderen van mijn land met dunne beentjes en opgeblazen maag in het stof naar voedsel zoeken.
R. - Ben je nu in de eerste plaats schilder of dichter?
B. - Voor mij zijn het twee onafscheidelijke manifestaties van de buikloop, de hartslag, de ‘nood tot uiting’. Maar natuurlijk zijn het terzelfdertijd ook twee verschillende ‘talen’, die geconditioneerd worden door het milieu waarin deze gesproken worden. Omstandigheden hebben om zo te zeggen een oordeel geveld over mijn gesprek met ‘mijn volk’ dat via het gedicht nu bijna zijn einde heeft bereikt. De tanden worden stomp.
Ook, wat mij betreft, meen ik dat ik verder kan reizen, en een koelere en meer beredeneerde wijze, in het schip van de schilderkunst. Dit is nog belachelijker, want wie stelt er nu nog belang in schilderijen? Maar, ‘o, que ma quille éclate! o, que j'aille à la mer’... En ‘En avant, tout!’.
R. - Meen je dat een revolutie in Zuid-Afrika onvermijdelijk is?
B. - Uiteindelijk ja. Maar wanneer, en door wie? Trouwens, ik denk dat onze geschiedenis en omstandigheden - de hiërarchische samenstelling van de bevolking, de rijkdommen die betwist worden, de corruptie zowel plaatselijk als opgestookt door buitenlandse belangen, de verrotting van grote gedeelten van het volk en het verschijnsel van ‘collaboratie’ dat dit meebrengt, alsook het peil van de politieke ervaring en de intelligentie, geschoold in een jarenlange strijd - dit alles zal voor gevolg hebben dat wij in dit subcontinent een
| |
| |
reeks revoluties zullen zien. De samenloop van omstandigheden en onze geschiedenis maken dit onvermijdelijk. Het politiek bewustzijn is iets dat gestadig groeit, maar wanneer het werkelijk deel van het volk zal uitmaken, kunnen geen tijdelijke welwillendheid, geen jakhalsbedriegerij, geen valse beloften of noodmaatregelen dit nog vernietigen.
Wat weer niet betekent dat wij aan de vooravond van de revolutie staan. Zal de machtsovername een revolutie wezen? Dit zal afhangen van de wijze waarop het geschiedt. En maakt dit wat uit? Power to the people, wat wij ‘Amandla Ngawethu’ noemen, betekent vooraf dat jij en je soortgenoten nooit controle kunnen uitoefenen, al zijn je dromen en wensen nog zo intens, al heb je nog zo veel opgeofferd. En het is goed zo. ‘Go to the people / Live among them / Learn from them / Love them / Serve them / Plan with them / Start with what they know / Build on what they have’ - Nadine Gordimer gebruikt dit Chinees gezegde in een van haar boeken...
De mensen die aangewezen zijn om naar het volk toe te gaan, behoren tot de Partij. Mijns inziens bestaat een revolutie niet uit een verandering van regering, maar is het onwrikbare begin van de transformatie van structuren, en dit gebeurt niet vanzelf of in een vlaag van wraak en geestdrift; om dit te realiseren heb je een partij nodig, een strategie die onder andere ook zal proberen te beletten dat de partij, of het nieuwe bewind, een bureaucratie wordt. Learn from the people...
Ik weet niet wanneer de revolutie zal komen - weet iemand wanneer zo iets begint? Maar de oorlog is er al. In de eerstkomende paar jaren zullen we zien dat de centrale regering schijnbaar bereidwilliger zal zijn om ‘onafhankelijkheid’ toe te staan aan de reservaten. Dit beleid moet de meerderheid van de Afrikastaten, en vanzelfsprekend de Europese grote bazen, tevreden stellen. Dit zal voorgesteld worden als een ‘realistische’ oplossing. En de arme landen in Afrika, landen zoals deze van Nyerere en Kaunda, die ook het duidelijkst de implicaties van zulk beleid beseffen, worden steeds armer. Blank Zuid-Afrika, bij monde van de ‘ware zegslieden’ van de meerderheid, waartoe ook de Bantoeleiders zullen opgehesen worden, zal zijn economisch imperialisme dieper in Afrika stoten. Om dit beleid te doen slagen zal het nodig zijn - en steeds meer - om elke ware tegenstand, hetzij zwart of blank, in de kiem te smoren. Ook dit zal geleidelijk door de buitenwereld aanvaard worden, terwille van een algemene stabiliteit en ‘veiligheid’. Indien dit beleid voltrokken zou worden, zullen wij een dominerend blank Zuid-Afrika zien, gebouwd op dezelfde fascistische wetten als nu, en met een mobiel leger en een politiemacht, die dadelijk overal kan ingrijpen, en omringd door achterlijke en sukkelachtige zwarte staatjes, zonde enige gangbare economische autonomie, deelstaten voor goedkope arbeiders.
Maar het is te laat voor zulk beleid om te slagen. De recente stakingen overal in het land hebben aangetoond dat de zwarte arbeiders zelf langza- | |
| |
merhand bewust worden van hun eigen macht. Dit is de voorbode van de strijd. En de zwarte studenten hebben getoond dat zij verder willen en kunnen groeien dan een onderwijs dat bestemd is ‘to teach the African to accept his place in society, inferior to that of the European’. En aan de grenzen en elders, zoals een veldbrand, woedt de oorlog steeds heviger. En er is Angola, Mozambique... De volgende vijf jaren zullen beslissend zijn. Nu lijkt het nog niet zo, maar de grote strijd in Zuidelijk Afrika is begonnen, zal een brandpunt worden. Dit is het begin van een eerste revolutie.
R. - Zul je dan naar je land terugkeren?
B. - Ik behoor tot Afrika, ik ben een Afrikaan in hart en nieren. Afrika is mijn natuurlijke, mijn onbewuste thuis. Zolang ik nog jong genoeg ben, al word ik ook 150 jaar, zolang ik nog kan vliegen, in een bootje kan roeien, kan kruipen of op een koe rijden, zal ik elke dag gereed zijn om terug te gaan, terug naar het land van mijn voorvaderen.
De veroveraar van Byzantium, olieverfschilderij van Breyten
|
|