| |
| |
| |
[Nummer 3]
Fernand Auwera
De gang van de seizoenen
FERNAND AUWERA
Geboren te Antwerpen op 26 november 1929. Staatsbediende. Eervolle vermelding in de Reina Prinsen Geerligsprijs 1952. Redecteur van Dietsche Warande en Belfort. Publikaties: DE WEDDENSCHAP (roman, 1963), DE DONDERZONEN (roman, 1964), DE KONING VAN DE BIJEN (roman, 1966), MATHIAS 'T KOFSCHIP (roman, 1967), VOGELS MET RODE BEULSKOPPEN (verhalen, 1968), IN MEMORIAM A.L. (detective, 1968), SCHRIJVEN OF SCHIETEN (interviews, 1969), GEEN DADEN MAAR WOORDEN (interviews, 1970), ZELFPORTRET MET GESLOTEN OGEN (verhalen, 1973). Verder talrijke jeugdboeken.
‘Dit is een selectie uit “Onderschriften bij 100 dagen” het 2e deel van een boek dat volgend jaar zal verschijnen onder de titel: “We beginnen de dag opgeruimd en lopen rond de tafel”.’
Ze zeggen dat de dingen veranderen. De steden veranderen en de mensen. Maar het blijft wel allemaal herkenbaar. Waarom zou men anders vergeelde prentbriefkaarten verzamelen? Toch omdat er iets herkenbaar op staat, ook als het niet duidelijk is wat men herkent? Enkel de seizoenen blijven dezelfde, zegt men, maar dat lijkt slechts zo. Dat lijkt zo omdat ze aan onze controle ontsnappen. En wat aan onze controle ontsnapt, daar denken we niet erg over na, en dat verstart dus. Ook al span ik me nog zo in, toch weet ik niet veel te vertellen over de seizoenen van vroeger. Enkel herinner ik me het zoeken in poelen en beken naar salamanders, waarvan sommige oranje buiken hadden.
Maar dat gebeurde later, denk ik, dan wat ik wou vertellen. Ik wou iets vertellen wat ik me ben blijven herinneren. Op een onduidelijke manier bewijst het dat er nog minder verandert dan ik in mijn onrust wel vrees.
Met mijn moeder was ik naar de stad gekomen, ik weet niet om welke reden, ik liep gewoon aan haar hand mee naar talrijke winkels. Ik was niet eens verbaasd na maanden aan haar
| |
| |
hand weer door de stad te lopen. En waarschijnlijk omdat we toch nog tijd hadden besloot ze een bezoek te brengen aan mijn school. Ik mocht een jaar lang niet naar school omdat ik astma had en we op doktersbevel in Brasschaat waren gaan wonen, waar ik zoveel mogelijk de open lucht in moest. Mijn vader was ambtenaar bij het stadsbestuur. Het zal voor mijn ouders wel een moeilijke tijd zijn geweest, want in Antwerpen hadden ze net met een grote lening een huis gekocht. In dat huis had vroeger een kapper gewerkt en op de muren waren grote taferelen aangebracht, waarop flamingo's en andere exotische vogels afgebeeld stonden.
Terwijl alle andere kinderen op schoolbanken zaten, liep ik door de tuin, waarin vader pogingen deed om groenten te kweken, en waarin ook een grote kerselaar stond. Of ik trok een houten wagentje achter me aan als ik uit wandelen ging, of reed op een fiets door de buurt. Soms draafde de hond blaffend een eindje met me mee. Soms ook speelde ik met andere kinderen, maar meestal niet. Ook van de kleren die ik in die tijd droeg herinner ik me, bijvoorbeeld, niets meer. Mijn moeder was toen natuurlijk nog een vrij jonge vrouw, jonger dan ik nu ben in elk geval.
We waren dus even in de school en met de directeur liep ik naar de klas waar ik had moeten zitten als ik geen astma had gehad. Want wegens dat astma moest ik niet naar school, dat jaar, zoals reeds gezegd, en wegens dat astma kon ik, als ik wel op school was, overigens toch niet met de anderen meespelen, en ik begreep dus niet zo best waarom ik nu naar die klas werd opgeleid. Terwijl ik er over schrijf meen ik me ook te herinneren dat het nog winter was, maar niet erg koud, wel grijs en nevelig. In het lokaal was het bloedwarm en ik stond voor in de klas, tussen de onderwijzer en de directeur, die iets over me vertelde wat ik niet begreep. Dat gebeurde wel meer in de klas, bijvoorbeeld als het over rekenen ging en over de Heilige Drievuldigheid en over het dagelijks leven van de Oude Belgen.
Ik herkende de klas en de reuk van krijtstof en ook alle jongens. Nu begrijp ik wel dat ze allemaal erg opgezet waren met mijn bezoek, omdat ze onafgebroken op die banken zaten, maar toen realiseerde ik me dat natuurlijk niet. Na de directeur zei ook de leraar wat, en toen was het tijd om weer weg te gaan en om bij de deur te komen, achter de directeur aan, moest ik tussen de rijen lessenaars lopen en opeens staken alle jongens waar ik langs moest hun armen uit om me een hand te geven, en ik stak beide armen stokstijf boven het hoofd, alsof ik een volwassen, krijgsgevangen soldaat was en zonder iemand aan te raken liep ik naar de deur. Op de speelplaats die helemaal leeg was, zelfs zonder schaduwen, wachte mijn moeder op me - het was inderdaad winter, ik ben daar nu absoluut zeker van - en we reden met de tram terug naar Brasschaat, waar ik in de tuin speelde, of een houten wagentje achter me aan sleepte, of fietste, terwijl de andere kinderen in de klas zaten. Soms speelde ik met hen mee, maar meestal niet. Een gans jaar moest ik niet naar school en
| |
| |
liep ik buiten, in bos en wei, als het mooi weer was en ook als het bijtend koud was. De oude boeren, en die kunnen het weten, hebben wel gelijk als ze zeggen dat de winters en de zomers niet meer zijn gelijk vroeger.
| |
Het verstenen van de steden
Voor de poort van de kliniek staan dikwijls mensen te wachten. De bezoekuren worden strikt gerespecteerd. Dit wachten behoort bij de ziekte.
Iemand vertelde me dat ze een vrouw had horen zeggen, tijdens het wachten:
- Het lijkt hier wel Winterhulp. Ik was blij dat ik al oud genoeg was om deze treffende opmerking te begrijpen. Enkele dagen later wachtte ik, met de anderen, voor de poort van de kliniek, al hoefde ik niemand te gaan bezoeken. Ik moest opgenomen worden voor een heelkundige bewerking, zoals men dat noemt. Toen alle bezoekers weer verdwenen waren, bleef ik achter in een kraakhelder wit bed. Dat bleef zo gedurende talrijke dagen. Soms wist ik zelf niet meer hoeveel dagen precies. Waarschijnlijk wisselden de bezoekers die aan de poort moesten wachten ondertussen voortdurend, al zou dat door een oppervlakkig, dus normaal toeschouwer, nauwelijks opgemerkt worden. Ook de zieken veranderden trouwens. Ik kon dat horen aan het rumoer in de andere kamers. Volgens welk systeem zij werden aan- en afgevoerd was echter niet te achterhalen. Ik was vlug helemaal ingesteld op het ritme van de kliniek: thermometer, wassen, ontbijt, bezoek dokter, werksters in de kamer, kop zure melk die ik onaangeroerd liet, middageten etc...
Af en toe kwam er ook voor mij bezoek. Soms besloot ik te zwijgen tegen iedereen die me kwam bezoeken, net zoals ik wel moest zwijgen tegen wie ik verwachtte maar niet kwam. Maar ik deed het nooit. Ik vroeg me af wie me dan nog zou begrijpen. In de stilte is alles nochtans zeer duidelijk. Niets verandert er dan.
Enkel door het praten wordt alles anders. Het effect van de woorden is evenwel niet meetbaar, niet te achterhalen. Steeds weer wordt men dus verschalkt, bedrogen en verrast. Ik dacht: dat bedoelt men misschien met de vriendschap en de trouw van dieren. Zij praten niet. Ik dacht: ik zal vele huisdieren creëren: de blauwe, eenpotige gnokkel die 's nachts slaapt in de kruin van de hoogste bomen; de smiergok die geboren wordt met 4 poten, waarvan de voorste 2 afsterven, en die twee tere, onbepluimde plaatsen lijken dan op vrouwenborsten; de zwaderig die vochtige groene ogen heeft vol van onuitgesproken wijsheid, en die dol is op zure appelen bovendien; evenals de pulpvos die krolt als een kat maar zich bij voorkeur in het water ophoudt, waarin hij glanst als porselein en net zo breekbaar is. Ik dacht: vandaag gebeurt er niets. Ik heb een zee van tijd om in te zwijgen. En als er dan toch, temidden van al dat zwijgen, iets is wat ik zeggen wil, dan zal ik er mee wachten tot morgen. Morgen, als altijd, een vreemde dag. Vandaag hangt hij zweverig tussen de onzekerheid van vandaag en de zekerheid van woensdag (operatie). Maar
| |
| |
als hij morgen een ander vandaag is geworden hangt hij tussen de zekerheid van vandaag (ik heb gezwegen, ik heb niet gezwegen) dat gisteren is geworden en de onzekerheid van woensdag (operatie). Want hoe dichter iets nadert, hoe onzekerder ik er mij tegenover voel. Dat is wellicht de reden waarom voortdurend alles mis loopt.
Pas vandaag is woensdag voor me opeens weer een reële angst geworden. Pas vandaag is woensdag te vangen in het eenvoudige woord overmorgen. Dat is de macht van de woorden. Ik dacht: misschien veranderen de woorden zelfs de stad. De stad verandert voortdurend. Straten en pleinen en gebouwen en standbeelden en hoeken en stegen kunnen ook anders in elkaar gepast worden. Tenslotte begon ik met vage angst het op zichzelf toch wel gelukkige ogenblik tegemoet te zien waarop ik als genezen ontslagen zou worden. Genezen. Dat is natuurlijk ook een woord. Ik keek veel door het raam. Ook na het invallen van de duisternis.
| |
De charme van oude foto's
Rond 17 uur arriveer ik in de straat waarin ik woon. De postbode en ik groeten elkaar. Dan ben ik weer thuis. Thuis, waar ik woon, waar de postbode de correspondentie in de bus stopt. Het interieur is gezellig en vrij modern ingericht en wordt piekfijn in orde gehouden door mijn vrouw. Over het kantoor praten wij zelden. Over andere dingen praten we evenmin veel. Soms roep ik bitsige woorden. Na het eten wordt de televisie aangezet. In de krant raadpleeg ik de programma's, en vergeet ze onmiddellijk weer, zodat ik in de loop van de avond nog herhaaldelijk in de krant moet kijken. Ik zie veel naar de televisie, alhoewel niet altijd aandachtig, want de wereld is veel te groot voor mij, en hij groeit nog steeds. Soms kan ik gewoon niet meer kijken en ga dan bij het raam staan. In andere kamers zie ik zelden iemand bij het raam staan. Wij hebben ook een telefoontoestel, dat zwart van kleur is. Het huis staat midden in de stad, maar wel in een rustige buurt. Ik heb vele boeken. Oude foto's bewaar ik in schoendozen. Sinds talrijke jaren ben ik van plan ze te ordenen en in albums te plakken. Twee albums heb ik me daartoe reeds aangeschaft. In cellofaanpapier verpakt liggen ze in een kast. Maar nooit kom ik er toe de foto's te ordenen en in te plakken. Wel neem ik me haast elke morgen voor er 's avonds een aanvang mee te nemen. Maar 's avonds kijk ik dan toch maar weer in de kranten naar de televisieprogramma's. Soms heb ik de indruk dat ik nergens nog tijd voor heb. Oudere mensen heb ik overigens altijd horen beweren dat de tijd sneller gaat naarmate men ouder wordt. Ik moet dat beamen.
| |
Sprookje
Er was eens een jongetje dat schrik had om zichzelf te worden. Toen het 4 jaar was dacht het dat het een kikker was en het wipte de tuin in en dartelde in de modder, zodat het dik onder de smurrie kwam te zitten, maar het bleef een jongetje van 4 jaar.
| |
| |
Toen het 6 was wou het een nijlpaard wezen, kroop in de dierentuin door de tralies van het nijlpaardenhok en begaf zich te water in de vijver, waarbij het haast verdronk en door een oppasser moest gered worden, en dus een 6-jarig jongetje bleef. Toen het 8 was wou het een vogel zijn en ontsnappen, kroop hoog in een boom nadat het zichzelf blauw had geschilderd, maar durfde toen de armen niet uitslaan. Het weende zich schor en werd door een toevallig voorbijganger uit zijn netelige positie bevrijd, zodat het weer niet veranderde.
Toen het 10 was wou het een gevreesd gangster worden, en 's nachts sloop het het huis uit en schrok zo hevig van een voorbijvliegende uil dat het een luide angstkreet slaakte, en veranderen deed het dus niet.
Daarna gebeurde er lange tijd niets. Het jongetje werd gewoon een man.
Toen hij 20 jaar was, wou hij een groot avonturier worden, belandde evenwel op een kantoor waar hij rapporten moest tikken met telkens 4 doorslagen, 2 witte, 1 rode, en 1 groene en verder veranderde er niets.
Toen hij 25 was, wou hij een moderne Casanova worden, en hij smeerde brillantine op zijn haar, met als resultaat dat hij moest huwen en in een 3-kamerflat terechtkwam, waarbij alle commentaar overbodig is.
Toen hij 30 was, werd de ellende ondraaglijk en besloot hij bijgevolg een groot schrijver te worden en dus publiceerde hij enkele boeken, en alles bleef zoals het was.
Toen hij 35 was, wou hij vader worden, maar het zoontje dat zijn vrouw ter wereld bracht had vuurrode haren, en hij was enige tijd heel triest, maar ook dat was geen verandering.
Nog enkele jaren later ontmoette hij een meisje, waarop hij erg verliefd werd. Hij vroeg haar of zij van hem hield. Het meisje zoende hem toen op de mond en zei dat ze enkel op hem verliefd kon worden als hij eindelijk zichzelf werd.
‘Goed’, zei hij en haalde diep adem en zette het gezicht af dat hij in die dagen droeg.
Toen kwam het witte masker van een clown te voorschijn.
| |
Morgen
Er is niets aan de hand als ik opsta. Ik open de gordijnen en het is klaarlichte dag, zonnig zelfs, maar het licht komt de kamer niet in. Ik blijf in het duister staan, met voorwerpen als schaduwen om me heen. Ik wacht, maar het licht dringt niet binnen. Tenslotte reageer ik als een klein kind, kruip terug in bed en trek de dekens hoog over mijn hoofd. De ontploffing volgde niet veel later.
| |
Enkele herinneringen aan het verdwijnen van F.
Er kan niet genoeg gewezen worden op het gevaar van de visuele media. Dit werd me nog duidelijk toen ik onlangs bladerde in een boek met vele foto's van de tweede wereldoorlog, vooral van het ghetto van Warschau en van de overige Nazigruwelen. Naakte mensen tegen muren, of wachtend in stations, of in treinen. Deze zichtbare ellende is zo overweldigend dat ze nog nauwelijks
| |
| |
ruimte laat voor het besef van de treurnis en de wanhoop en de eenzaamheid van elk mens op zichzelf, van de afwezigen ook, van zij die reeds gepasseerd waren toen de foto werd genomen en van zij die nog moeten komen, van alles dus wat niet op de foto kon vastgelegd worden. Het leed wordt herleid tot een stereotiep beeld. Alles blijft beperkt tot een flits. Wordt uit het wereldomvattende verband gelicht. Het hoeft ook niet zo dramatisch, dacht ik. Gisteren zag ik een blauwe bal liggen op het dak van een garage. Als een foto. Ik zag die blauwe bal en dacht: niets anders wat blauw is in heel de omgeving. Pas 's avonds, opeens, dacht ik dat een kind die bal daar per ongeluk had geworpen of geschopt en waarschijnlijk vervolgens wenend naar huis was gerend. Pas 's avonds. Onlangs las ik nog van een schrijver, waarvan de naam me ontsnapt, de zin: ‘De heilige macht van de actie, het aantal en het schandaal. Wat niet op televisie kan vertoond worden, zo lijkt het wel, gebeurt eigenlijk niet echt. Een griezelige vaststelling’. En zo kwam ik er toe, wat eigenlijk abnormaal is, terug te denken aan F. Niemand heeft van zijn verdwijning melding gemaakt.
Alhoewel hij in culturele milieu's enige faam genoot, hebben kranten radio noch televisie aan zijn verdwijnen enige aandacht besteed. Hij was altijd al een wat eenzelvig, eenzaam levend man geweest, een onopvallend mens en ik moest me, realiseer ik me nu zelf, bijzonder hard inspannen om me hem te kunnen voorstellen zoals hij indertijd was. Maar eigenlijk doet zijn uiterlijk er niet zo veel toe. Hij was bescheiden en maakte, als zoveel nerveuze, gespannen mensen, een beheerste indruk, leidde zijn rustig leven, wel bereid om te helpen als hem iets gevraagd werd, maar gesloten, zelden nors of brutaal, maar ook niet erg hartelijk, gerespecteerd maar niet geliefd, door iedereen aanvaard, maar zelden uitgenodigd. Hij hield van kinderen. Wanneer of hoe het begon kan ik me niet herinneren. Het zal wel niet meer te achterhalen zijn.
Misschien was er een bepaalde, dramatische, door ons niet gekende gebeurtenis die het hele proces op gang bracht, misschien was het een levenslang beginnen dat eindelijk zichtbaar werd, als een aangeboren, lang sluimerend en zich dan opeens openbarende ziekte. Niet het feit dat hij steeds minder frekwent op vergaderingen en bijeenkomsten verscheen maakte het proces zichtbaar, het was eerder iets als het er steeds minder nadrukkelijk op aanwezig zijn. Men liep hem gemakkelijker voorbij, men nam geleidelijk minder notitie van hem; luisterde steeds verstrooider naar zijn woorden. Op een keer maakte hij, herinner ik me vaag, enkele treurige, een beetje cynische toespelingen op deze toestand, maar dat was alles. Hoe dan ook, ik voel me mee schuldig aan het verdwijnen van F. Er veranderde iets aan hem wat nauwelijks te beschrijven valt, er ging van hem een sfeer uit, een eigenlijk eigenaardige, ietwat schuldbewuste stemming die van het schuldgevoelen iets universeels maakte, zodat men zich mee schuldig voelde aan onbekende dingen en zich, lichtjes wrevelig, van F. verwijderde. Als men hem
| |
| |
ontmoette groette men hem, of drukte hem de hand, maar vergat deze ontmoeting weer onmiddellijk. Soms hoorde men iemand om een stilte in een gesprek op te vullen, wel eens zeggen dat hij toevallig F. had ontmoet - een zeldzame gebeurtenis, waarop echter nooit door de anderen werd ingegaan. Zelf leek hij ontmoetingen met zijn vroegere kennissen en vrienden steeds meer te ontvluchten. Hoe schaarser zijn verschijnen werd, hoe minder indruk hij maakte, in tegenstrijd tot wat men zou verwachten. Men vergat hem.
De allerlaatste keer dat ik hem zag, vooraleer hij totaal in het niets oploste, verdween, tot op heden ook uit het geheugen blijkbaar van iedereen die hem kende, beantwoordde hij mijn groet met de vreemde woorden:
Als jullie praten hebben jullie gelijk, maar als jullie zwijgen heb ik gelijk.
| |
Ik wou dat ik een dichter was
Ik ken vele woorden. Wellicht duizend woorden, de onbelangrijke meegerekend natuurlijk. Ik heb ze nooit geteld. Elk woord is als een deur. Ik gebruik het en kom in een ander huis, een andere gang, een donkere kamer, waar andere mensen wonen. Maar achter mij sluiten de deuren zich weer, onhoorbaar. Nooit vind ik mijn weg terug.
| |
Uitbreiding van het denkvermogen
Een belangrijk gedeelte van de ruimte in het hoofd van dieren en mensen wordt, naar het schijnt, in beslag genomen door hersenen. Deze hersenen zijn de zetel van het denkvermogen, een vooral bij de mensen belangrijke levensfunctie. De ontwikkeling van het denkvermogen van zuigeling tot volwassene is een boeiend proces dat bij een normaal verloop van de gebeurtenissen stemt tot eerbied voor de natuur en soms een groot vertrouwen in de uiteindelijke bestemming van de mens rechvaardigt.
Het denkvermogen van de mens is echter, zoals alles wat menselijk is, begrensd. Individuele verschillen zijn daarenboven duidelijk merkbaar. Op een bepaald punt van zijn ontwikkeling bereikt elke mens het maximale vermogen om denkmateriaal op intelligente wijze te verwerken.
In de loop van de lente 1973 heb ik evenwel ontdekt, op empirische wijze, dat de mens niet enkel met zijn hersenen denkt, maar ook met talrijke andere delen van zijn lichaam. Onder bepaalde omstandigheden, die in vakkringen met de naam ‘spanningen’ worden aangeduid, kan een in de hersenen begonnen denkproces verder worden gezet, vervolledigd, uitgediept, gedifferentieerd en in sommige gevallen zelfs volledig worden overgenomen door de rest van het lichaam. De borstkas, de abdomen, het middenrif, alle ledematen (met vooral de handen) creëren soms een totaal eigen denkwereld, waarin het vreemd vertoeven is. Ze maken als duivestront vastgekoekte denkpatronen van de hersenen los, vormen echte of waandenkbeelden, en hebben zelfs hun specifieke herinneringen, vlak onder de huid voelbaar. Twijfels kunnen zich in het middenrif verbergen, on- | |
| |
rust in de benen, de handen hebben onuitspreekbare wensen. Soms kan dit proces begeleid worden door een gevoel van koorts of van grote koude, dit laatste ook als het buiten zeer warm en zomers weer is, of de centrale verwarming in het appartement tot volledige voldoening van alle andere bewoners van het huis functioneert. Het verschijnsel zou door bevoegde medici op wetenschappelijk verantwoorde wijze dienen onderzocht te worden. Allicht openen zich hier nieuwe vergezichten. Vooral de wijze waarop de hersenen de ontdekkingen en ideeën van de rest van het lichaam intégreren en verwerken lijkt me een zeer boeiend werkterrein. Mij intrigeert heel in het bijzonder de betekenis van het gevoel van koude. Soms maakt het me angstig. Dan is het nog nauwelijks een gedachte te noemen. Ik bedoel dat ik wel iets besef, maar de woorden niet vind om de sprakeloosheid van mijn lijf te doorbreken. Dat maakt de koude nog kouder.
| |
Leven en dood van een amfibie
Hij (Martinus P.) was een onopvallend man, als de pagina's van een wat verouderd magazine, ook als hij teveel gedronken had, al sprak hij dan gewoonlijk op een wat luidere toon. Op middelbare leeftijd begon hij te klagen over een lichte pijn in de heupen en zijn vrouw, die altijd al een bezorgde natuur had gehad, stuurde hem naar een dokter. De arts hielp hem met enige massage en 3 injecties over de kwaal heen maar raadde hem, bij wijze van preventieve maatregel, meer lichaamsbeweging aan, bij voorkeur zwemmen. Hij had nooit leren zwemmen, maar ook omdat hij sinds enige jaren vader was geworden van een zoontje dat hij in geval van nood, uit het water moest kunnen redden, liet hij zich dus eindelijk inschrijven voor een privaatcursus, en na exact 10 lessen kon hij moeiteloos een 25 m. bad op en neer zwemmen. Zoals alles in zijn leven werd het zwemmen een vaste gewoonte, 3x per week herhaald. Pas na enkele maanden ontdekte hij dat hij bijzonder lang onder water kon blijven. Aanvankelijk was hij er zich zelfs niet van bewust, het was een van de badmannen die hem er op attent maakte dat hij de enige was die hij ooit de volledige lengte van het zwembad onder water had zien afleggen. Van toen af ging Martinus P. er zich, bij wijze van spel, bewust op toeleggen, evenwel zonder al te veel de aandacht op zich te vestigen (wat helemaal strookte met zijn karakter). Hij bezocht daarvoor om beurt de verschillende stedelijke zwembaden. Weldra was hij in staat een bad heen en terug onder water af te leggen, en rond nieuwjaar zelfs heel de omtrek. In de zomer trok hij naar het grote recreatieoord in open lucht en op een duikershorloge dat hij vrij duur had betaald constateerde hij dat hij weldra in staat was 3, in juli 4, in augustus zelfs reeds 10 minuten onder water te blijven, waarbij hij duidelijk voelde de grens van zijn mogelijkheden nog op verre na niet bereikt te hebben. Toen hij omstreeks die tijd op kantoor gepasseerd werd voor een bevordering waar hij sinds vele
jaren recht op had, rijpte bij hem het plan om zijn toch wel
| |
| |
bijzondere gave op de een of andere manier commercieel uit te baten.
Hij dacht er lang over na, en hoe langer hij er over dacht hoe groter zijn geloof werd in het heil van deze stap. Hij was haast zeker zodoende eindelijk geluk en welvaart te vinden, zijn eenzaamheid te doorbreken en ook door erkenning (hij zag zijn naam reeds prijken op affiches en op de gekleurde frontpagina van populaire weekbladen) uit de sleur te komen waarin zijn leven sinds eeuwen vastgelopen was.
Zonder er in dat stadium met zijn vrouw over te spreken nam hij contact op met een impresario. Die bleek niet zo erg overtuigd, maar wou tenslotte wel een demonstratie bijwonen. Na die demonstratie deed hij enkele vage beloften en inderdaad werd hij enkele weken later contractueel ingeschakeld bij een waterballet van 8 leuke meisjes dat overal in het land zwemmeetings ging opvrolijken. Zijn nummer maakte echter niet de indruk, die men er van verwacht had, want elke toeschouwer vermoedde er een eenvoudige truuk achter. Wel werd hij verliefd op een van de meisjes.
Hij zegde zijn kantoorbaan op en was voor het eerst in zijn leven zijn vrouw ontrouw. Na 1 jaar evenwel werd zijn contract bij het waterballet opgezegd. Hij sloot aan bij een troep rondreizende variété-artiesten. Ondertussen was hij er, dank zij hard trainen, in geslaagd 45 minuten onder water te blijven, wat natuurlijk sensationeel was, maar tevens te lang om de aandacht van de toeschouwers te blijven boeien, wat tot gevolg had dat hij nog uitsluitend als achtergrond en decoratief element werd gebruikt.
Hoe sensationeler zijn kunnen werd, hoe minder belangrijk het leek. Terwijl zijn collega's onder luid applaus hun nummer brachten zat hij, in rokkostuum en met een hogehoed op het hoofd, in een glazen bak van 1 m. 50 op 1m. 50 en 2 m. hoog op een stoeltje en tussen de nummers door stond hij even op, rekte zich, trappelde ter plaatse, deed alsof hij uit een flesje dronk, at een worstje of banaan, en trachtte een doorweekte krant meester te blijven, programma-onderdeel dat telkens wel tot enige hilariteit aanleiding gaf. Het meisje van het waterballet verliet hem ontgoocheld. Door het voortdurende reizen en trekken vervreemde hij ondertussen volkomen van zijn vrouw, die uiteindelijk de echtscheiding aanvroeg. Om onduidelijke redenen schaamde zijn zoon zich over hem.
De directeur van de groep vernieuwde na een jaar wel zijn contract, op voorwaarde dat hij het nummer opvrolijkte door zich als vrouw te vermommen. Hij werd grondig onthaard, kreeg een platina-pruik op, werd watervast gemaquilleerd en onder enige paarse lichteffecten trad hij toen op als de Lorelei met een onderwater-striptease-nummer waarbij hij wel een opgevulde bh en een hartvormige cache-sexe aanhield, maar zijn blonde kont moest tonen omdat ie, naar ieders oordeel, erg vrouwelijk leek. Het nummer hield enkele maanden de affiche maar kende evenmin het verhoopte succes. Tenslotte werd hij ontslagen en trachtte individueel contracten af te sluiten. Ook als hij niet op- | |
| |
trad verbleef hij nu soms urenlang onafgebroken in zijn watertank, omdat hij zich daar best voelde. Zijn eenzaamheid was daar volledig maar draaglijk. Af en toe kreeg hij ergens een contractje.
Eens werd hij gehuurd door een filmproducer, die een reuze-fuif gaf in zijn buitenverblijf. Het was de bedoeling dat hij eerst, gewoon als gast, aan de fuif zou deelnemen, vervolgens quasi dronken en geheel gekleed in de tank zou duiken en daar zou blijven tot de laatste gast verdwenen was. Tijdens de fuif ontmoette hij een luxueuze vrouw waarop hij onmiddellijk verliefd werd en die hem schalks beloofde hem, na afloop van het feest, naakt in zijn tank te komen opzoeken. Op de afgesproken tijd ging hij onder verward, bewonderend en verschrikt geroep te water en was na 5 minuten volkomen vergeten. De vrouw, die in feite een dure call-girl was, vergat hem eveneens, wegens een cliënt die de crash van 30 financieel overleefd had, en de volgende morgen vond de filmproducer, die de schade aan zijn interieur kwam taxeren, Martinus P. drijvend aan de oppervlakte van zijn watertank. Een bijgeroepen geneesheer constateerde dood door verdrinking, diagnose die door niemand werd aangevochten.
| |
Korte inhoud van een nachtmerrie
Het standbeeld stelde een man voor met gekruiste armen, gekleed in een lange jas. Het jaartal op de zeskantige sokkel was onduidelijk. Maar daarrond was alles echt: het verkeer, de bouwwerf met kraan, de meisjes, de hondepoep op het trottoir, de zon en de wolken, het vergeten plastic eendje in het plantsoen, het lawaai, de duiven op het standbeeld, het praten van de mensen, de schreeuwerige reklames, de ziekenwagen die net voorbijgierde, de kinderen, de warmte, de poppen in de etalage van de modezaak, de sierbakken met rode bloemen op het pleintje rond het standbeeld, de omgevallen fiets.
Het standbeeld stelde een man voor met gekruiste armen, gekleed in een lange jas. Niets meer, niets anders.
Er staat geen naam bij vermeld. Ook de naam van de beeldhouwer is nergens vermeld. Het jaartal is onleesbaar geworden. Dat standbeeld ben ik.
| |
Over het al of niet boteren van brood
Elke morgen vraagt een verpleegster me wat ik de volgende dag wil eten. Ik vraag altijd brood zonder boter. Deze morgen was ik zo zenuwachtig en daardoor ook zo verstrooid dat ik reeds half met mijn ontbijt klaar was eer ik me realiseerde dat mijn boterhammen toch geboterd waren. Ergens anders zat dus een van die ouwe mannen of vrouwen die ik overdag door de gangen zie slenteren verdrietig droog brood te kauwen. Het eten smaakte me opeens niet meer. Niet direct omwille van die boter, want die proefde ik nauwelijks, maar omdat ik me schuldig voelde aan het onsmakelijke ontbijt van die andere patiënt.
Begrijp me niet verkeerd. Het gaat
| |
| |
om het principe. Niet dat die anderen me zo veel kunnen verdommen. Ze zijn de ganse dag muisstil en zien eruit alsof ze het grootste deel van hun leven in de regen op de tram hebben staan wachten. Alle vrouwen dragen kamerjassen met bloemmotieven, de mannetjes lopen zonder kamerjas en onder het elastiek van hun pyamabroek zit meestal een wit stukje stof waarop in rode cijfers de maat geborduurd staat.
In de loop van de dag heb ik trachten te ontdekken wie 's morgens met tegenzin droog brood had gegeten, gedeeltelijk door mijn schuld, maar het lukte me niet, ze zagen er allemaal even neerslachtig uit, zodat ik me tenslotte steeds minder schuldig ging voelen. Tegen de avond kon ik alweer lachen.
|
|