De Vlaamse Gids. Jaargang 57
(1973)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
Jan van der Vegt
| |
[pagina 33]
| |
heeft ontwikkeld, die goed past bij de oude sage en waarin zich zeker iets van Lady Gregory's stijl weerspiegelt, zonder dat de dichter haar stijl imiteert. Roland Holst vond deze stof in Lady Gregory's eerste boek, Cuchulain of MuirthemneGa naar eind(1). Hij vernederlandste de naam van Cuchulains woonstreek volgens de uitspraak-aanwijzingen van de schrijfster. De grote lijn van het oorspronkelijke verhaal, ‘The Only Son of Aoife’, vindt zijn beginpunt in de liefde die de held opvat voor de schone Emer. Haar vader Forgal wil een verbintenis tussen die twee dwarsbomen en krijgt het in Emain Macha, het hof van de koningen van Ulster, voor elkaar dat Cuchulain naar Schotland wordt gestuurd om daar bij de geduchte ‘amazone’ Scathach het krijgsvak te leren. Voor haar onderwerpt hij de niet minder geduchte krijgsvrouw Aoife en dat wekt de liefde van Aoife voor Cuchulain op. Hij blijft een tijd bij haar en als hij naar Ulster teruggeroepen wordt, verwacht zij een kind waarvan ze al weet dat het een jongen wordt. Cuchulain draagt haar op hem Conloch te noemen en hem, als hij een sterk krijgsman geworden is, naar Ierland te sturen. Als Aoife later hoort, dat Cuchulain in Emain Macha gelukkig is met Emer, ontbrandt een heftige jaloezie en zij besluit wraak te nemen door middel van haar zoon. Ze stuurt hem, een sterk krijger, naar Ierland met het verbod zijn naam te noemen tenzij gedwongen door het zwaard. Zo hoopt ze op een bloedige konfrontatie met Cuchulain en dat gebeurt ook. Als Cuchulain strijdt met de vreemdeling, voelt hij een vreemde aarzeling en alleen door zijn bovennatuurlijke gaven in werking te stellen, overwint hij. Dan weet Conloch, stervend, ook dat het zijn vader is. Cuchulain, beseffend dat hij zijn zoon heeft gedood, wordt overvallen door razernij en de koning, die bang is dat de woedende held allen zal doden, laat zijn druïden Cuchulain kalmeren door hem een betovering op te leggen: hij denkt dan tegen vijanden te strijden, maar strijdt tegen de golven van de zee. Het is een goed verhaal, vol dramatische mogelijkheden, maar Roland Holst is geen epicus - wat een opvallend verschil is tussen de privé-persoon en de dichter. Was Cuchulain wel een aantrekkelijke figuur voor Roland Holst? Met zijn atletische vermogens, die niet gering waren, zijn ontembare strijdlust en zijn vele erotische avonturen, is hij zeer aards en zijn afstamming en zijn kontakten met de Sidhe (ook al van erotische aard) of het Volk van DanaGa naar eind(2), veranderen daar weinig aan. Dat kan van een Ierse sage ook niet verwacht worden. De Cuchulainsagen moeten Roland Holst maar weinig mogelijkheden hebben gegeven het buitenaardse bestaan volgens zijn konceptie in te voegen. Op één detail na, en daar maakt hij nogal wat werk van. Aan het slot van ‘The Only Son of Aoife’ staat: Then he fought with the waves three days and three nights, till he fell from hunger and weakness, so that some men said he got his death there. But it was not there he got his death, but on the plain of Muirthemne. | |
[pagina 34]
| |
Die dood in de golven bevat een symboliek die uitstekend paste bij de voorstellingswereld van Roland Holst. Daarom begint zijn verhaal ook met het vermelden van die twee verhalen over Cuchulains dood:
De velen zeggen, dat hij den dood vond, strijdend tegen tallooze vijanden, en dat hij in het einde uitgeput en rood van wonden zichzelven vastbond aan een rots om staande te sterven. En na zijn dood zou hij door de hooge, vorstelijke vrouwen gezien zijn, staande in een vreemden mistigen strijdwagen, langs hen rijdend, snel en ontstuimig, maar onhoorbaar, heen over de vlakten van Emain Macha, langs de duistere muren van den koning Concobar Mac Nessa. Dit is het groot verhaal van zijn dood.
Maar er is een ander nog, en dat velen nooit hoorden. En zij die het hoorden ontkenden het, hoewel zij het vertelden. Want het is als de wilde duistere klacht van de zee tegen de klippen, en van den wind over de eenzame schemering der heuvelen. In dit verhaal is zijn sterven niet een laatste heldendaad te midden van aandringende vijanden en bezongen door de vereering der zijnen, maar een verlaten somberheid, een waanzin over hem gekomen door de vijandige vrees van zijn koning en zijn strijdmakkers.Ga naar eind(3)
Wat in dit citaat gekursiveerd is, komt sterk overeen met wat een ander verhaal waaraan Roland Holst bijzonderheden ontleende, vertelt, namelijk ‘Death of Cuchulain’ (Roland Holst gebruikte voor een fragment uit zijn verhaal ook nog een derde vertelling uit Lady Gregory's bundel, ‘The Courting of Emer’): There was a pillar-stone west of the lake, and his eye lit on it, and he went to the pillar-stone, and he tied himself to it with his breast-belt, the way he would not meet his death lying down, but would meet it standing up. Then his enemies came round about him. en aan het slot van ‘Death of Cuchulain’ staat: But the three times fifty queens that loved Cuchulain saw him appear in his Druid chariot, going through Emain Macha; and they could hear him singing the music of the Sidhe. Vergelijking van deze citaten uit het verhaal van Roland Holst en uit de bronnen laat zien dat de dichter hier ongeveer net zo te werk gaat als hij deed bij de Ierse verhaalfragmenten in De afspraakGa naar eind(4). Realistische en soms groteske bijzonderheden (Ierse verhalen zijn daar tot in de moderne literatuur toe sterk in) vervagen en verdwijnen; honderdvijftig verliefde vorstinnen veranderen in ‘hooge, vorstelijke vrouwen’. Er treedt een vervaging op naar een - nog steeds - pre-Raphaëlitische sfeer toe. Terwijl het realisme in de verhalen van Lady Gregory de barre tragiek versterkt, en de botsing van mensen die in lichamelijke kracht en in persoonlijkheid op buitensporige wijze boven de anderen uitsteken in al haar barbaarsheid op ons afkomt tasten de figuren bij Roland Holst als het ware in de nevelen rond. Dat blijkt goed in de figuur van Emer. In het oorspronkelijke verhaal strekt zij zich na een aangrijpende doodsklacht op het verminkte lijk van Cuchulain uit. Bij | |
[pagina 35]
| |
Roland Holst geeft ze zich over aan haar smart, die van een schemerige weemoed is: En zoo groot en vreemd was haar verlatenheid geworden, en zoo machteloos voelde zij zich tegenover den somberen storm van dit gebeuren, dat er geen verzet meer in haar was. Zoals Roland Holst het verhaal vertelt, is het in zijn beknopte vorm wel geslaagd als weergave van een sombere tragiek die gevangen blijft in mistige contouren. Toch heeft de dichter het niet in zijn Verzameld proza opgenomen. Hij vertelde, dat hij dat vergeten had, maar is dat dan geen ‘freudiaans’ vergeten geweest? In de aard van de held Cuchulain is niets aanwezig, dat sterven door een opgaan in de golven van de zee een symbolische dimensie kan geven. Roland Holst koos dat verhaal over zijn sterven waarschijnlijk om de grote betekenis die de zee toch al voor hem had. De archetypische symboliek steekt hier zeker haar hoofd op, maar die is door Roland Holst nog niet welbewust zo gekozen als een bouwstof voor wat de mythe van De afspraak zou worden. Vanuit dat boek gezien, heeft De dood van Cuchulain van Murhevna maar een betrekkelijke waarde en is het nog niet geschreven voor die voortijdelijke gelijke.
Dat kan wel gezegd worden van Deirdre en de Zonen van Usnach, dat kort na het vorige verhaal ontstaan moet zijn. Wat in het verhaal over Cuchulain alleen op het niveau van de onbewuste diepte van de geest herkenbaar is als richtinggevende symboliek, komt in Deirdre aan de oppervlakte van het bewustzijn omdat het in de opbouw van het verhaal meespeelt. Met het verhaal over Tristan en Isolde, waarmee het in aanleg verwant is, is de sage over Deirdre wel het populairst van de oude Keltische verhalen geworden. Vele malen is zij bewerkt, in de Ierse, de Anglo-Ierse en de Engelse literatuur en ook daarbuiten. Er zijn gedichten, prozaverhalen en toneelstukken van gemaakt. Waarom? Het verhaal bevat alle dramatische elementen om het populair te maken en daarvan is ook bij Roland Holst zoveel bewaard gebleven, dat Deirdre een van zijn meestgelezen werken is. Jeugd, schoonheid en liefde kontrasteren met ouderdom en jaloezie, trouw met verraad. De mens is er, wat hij ook probeert, onmachtig om aan zijn fatale bestemming te ontkomen. En al komen deze tragische aspekten in de bewerking van Roland Holst duidelijk naar voren, zijn verhaal heeft toch een eigen aksent. De gebeurtenissen zijn er niet primair. In grote lijn is het verhaal, zoals hij het vertelt, zo: bij Deirdres geboorte voorspelt een druïde dat dit kind door haar grote schoonheid later verraad en verwoesting over het rijk zal brengen. Haar vader Fedlime tracht dit lot te voorkomen door zijn dochter, als ze zeven jaar oud is, met de verzorgster Lavarcham weg te sturen naar een oude toren. Zo wil hij haar buiten de wereld houden. Als ze daar opgroeit, blijkt de voorspelling van grote schoonheid uit te komen. Een toevallig passerend jager vindt haar en meldt het koning Concobar. Deze, | |
[pagina 36]
| |
eenzaam op zijn troon, komt Deirdre opzoeken en wil haar tot vrouw. Zij bedingt een jaar uitstel en in dat jaar doet een droom haar beseffen hoe haar ideale minnaar moet zijn. Ze komt ook te weten dat Noisa, de zoon van Usnach, aan haar criteria voldoet en als later Noisa met zijn beide broers in de buurt van haar toren komt, roept ze hem en hij geeft gehoor aan de stem van haar liefde. Gevieren vluchten ze naar Schotland en in ballingschap zijn Noisa en Deirdre gelukkig, al knaagt soms de heimwee naar het heldenleven in Emain Macha aan de mannen. Na jaren komt Fergus, Concobars afgezant, uit naam van de koning vrije terugkeer naar Ulster aanbieden. Deirdre doorziet het verraad, maar Fergus - te goeder trouw - overreedt de zonen van Usnach mee te gaan. En als ze in Ierland zijn aangekomen, blijkt Deirdres voorgevoel juist te zijn geweest. Concobar overvalt de zonen van Usnach verraderlijk en ze worden gedood in de strijd. Als Fergus, die aanvankelijk zonder argwaan bij een feest was achtergebleven, dit hoort, komt hij met een leger de zonen van Usnach wreken en hij verwoest Emain Macha. Deirdre zoekt tenslotte de dood in de golven van de zee. Maar deze summiere weergave van het verhaal, laat niet zien waar het Roland Holst eigenlijk om gaat. Het is, staat er in het begin, ‘een verhaal van liefde, sterk als de bergstroom, en van verlangen, als de zee eindeloos, dat ver voorbij de brand der koningsmuren ondergaat in het breken der zeeën tegen een wereldeinde’. Het gaat over de verlorenheid van de mens tegenover de twee grote natuursymbolen die het verhaal beheersen; de wind die door deze lotgevallen waait en de zee die erachter dreunt. Over de verlorenheid van de meesten, maar het zich openstellen voor die natuurkrachten van enkelen. Nog verhuld in de symbolen wordt al in het begin van Deirdre de grondslag gelegd voor wat bepalend is in De afspraak en in de loop van het verhaal wordt het door middel van de hoofdpersoon steeds meer bewust gemaakt. Er is ook geen direkte vertelstijl. Beschouwingen over en rondom de essentiële symbolen en over de positie van de dichter zelf onderbreken de voortgang van het verhaal en Roland Holst vertelt steeds van een afstand. Hij vertelt niet over Deirdre; hij vertelt over het verhaal van Deirdre. En dat is hier funktioneel. Het symbolische aspekt staat voorop.
De aanwaaiende storm en de schuimende zee betekenen ondergang en verwoesting. Er zijn er die dat weten en er zijn zorgeloze onwetenden voor wie het noodlot onverhoeds toeslaat. De wind zingt boven de eenzame vlakte waar Deirdre en Lavarcham in hun toren wonen, over strijd en ondergang. En zoals die wind en de zee elkaar vinden, zo vonden Noisa en Deirdre elkaar; dat legt de dichter één van de Noisa's broers in de mond, maar het is een zwaarwegende vergelijking, al zien die twee het verband nog niet. In het begin van het tweede hoofdstuk, zegt de dichter hoe hij dit verhaal vertelt ‘in de kring om het vuur dezer oude droomen’ en in een huis van waaruit hij de zee op de rots- | |
[pagina 37]
| |
kust ziet breken. Zijn toehoorders zijn zwervers, zoals hij zelf is, die zich een geluk herinneren dat ze nooit beleefden, want ze zijn in de wind geboren en die heeft ook een onherroepelijke scheiding gebracht tussen hen en ‘de verhevenen dier voortijden’. Het voornaamste onderscheid tussen toen en nu is, dat toen droom en daad nog konden samenvallen. Voor Deirdre was dat het geval, toen zij Noisa die haar droom belichaamde, metterdaad tot de hare maakte. Die eenheid was ook een attribuut van de zaligen in ‘Klacht van Oisin’Ga naar eind(5): ‘Zij droomen 't leven en hun droom is daad’. Onuitgesproken is ze te herkennen in het beeld van het bestaan in de ‘Tussenzang’Ga naar eind(6). Begrippen uit de latere mythe woelen hier onder de oppervlakte, maar breken nog niet door. Er is een herinnering in de zwervers, maar ze hebben het geluk nooit beleefd. Het irrationele van zo'n herinnering wordt nog niet mythisch verklaard. De eenheid van droom en daad is een puur Romantisch ideaal in al zijn vaagheid. De mythe heeft scherper getekende lijnen nodig.
Er zijn in dit verhaal mensentypen: zij die, onder inwerking van de wind, openstaan voor de voortijden, en zij die daar geen weet van hebben. Verderop in het verhaal wordt die openheid geïllustreerd. In Schotland krijgt Deirdre twee kinderen, die zij toevertrouwt aan Monan, zoon van de zee (Manannan). Mag hierin de oerherinnering schuilgaan aan een prehistorisch mensenoffer, in de latere versie zoals Lady Gregory die vertelt, is dit een gebruikelijk uitvloeisel van het onderling kontakt tussen mensen en Sidhe. Roland Holst zegt: over de kinderen van zo'n liefde ontfermen zich de onsterfelijken. Op dit moment in het verhaal dringt het irrationele onverhuld door. De zoon van Deirdre werd in Monans rijk een machtig zanger, haar dochter huwde op een ver, westelijk ‘eiland der zaligen’ een onsterfelijke. Dan betrekt de dichter deze uitwisseling tussen mensen en onsterfelijken op zichzelf. Soms denkt hij, dat de wind zijn deur openwaait en op de drempel die zoon van Deirdre staat. Nadrukkelijk is hier de verbinding aangeduid tussen deze gestalte en de wind, die hem als 't ware het tijdelijke bestaan binnenwaait. De relatie van de dichter tot deze voortijdelijke zanger, is al een vroege aanzet tot de verhouding tussen hem en de voortijdelijke harpspeler die zijn dubbelganger wordt in De afspraak.
Als aan het slot van Deirdre alle verwoesting voltrokken is, ondergaat de dichter weer het grote waaien, maar het is een ijle wind die nu naar de zee toewaait, een wind van het heimwee. Die term wordt hier gebruikt zonder de draagwijdte die hij in De afspraak kreeg. Die wind aan het slot is als de wind die de zwervers afsloot van de voortijden waarover ze elkaar bij het vuur vertelden. Nog veel is onzeker in dit stadium, de wind waait nog twee kanten op, van over zee en naar de zee toe. Maar in het lyrische ik van het verhaal heeft de dichter zich al opengesteld voor het ‘andere’ bestaan. Dat is de kern van Deirdre, en de oude sage is in wezen als een exempel hierbij. Ook in de belangrijkste personages blijkt dat, | |
[pagina 38]
| |
en in de wijze waarop Roland Holst zijn bron, het verhaal van Lady Gregory, gebruikt heeft. Deirdre is bij hem ‘het schoonste kind van wind en verlatenheid’ en het verhaal gaat over liefde en verlangen zoals die haar gaan beheersen. Bij Concobar of bij Noisa blijft de liefde een gevoel binnen het kader van het beperkte menselijke bestaan. Bij Deirdre is liefde hetzelfde als verlangen, heeft liefde al een betekenis die de op mystiek gelijkende drang naar het elysische bestaan in De afspraak heel dicht benadert. Maar omdat Deirdre iemand is in wie pas op het allerlaatste moment dit bewustzijn doorbreekt, zijn liefde en verlangen bij haar nog maar alleen het loslaten van het aardse: ‘Want als zij, die der liefde zelve zijn, de stem hooren van den aardschen dood, doen zij de dingen der wereld af.’ Haar liefde voor Noisa is een volledige en sterke menselijke liefde en toch is ze tegelijk ook identiek met het verlangen. Want door Noisa te kiezen als haar minnaar, zet Deirdre de molen van het noodlot in beweging, die alles zal vermalen, ook haarzelf. Maar voor haar is de dood geen noodlot, voor haar is hij vervulling - al weet ze dat dan nog niet. In liefde en verlangen overheerst in dit stadium heel sterk de doodsdrift en dat verklaart wellicht waarom de dichter later, in De afspraak, zo'n belang ging hechten aan het onderscheid tussen ‘ontzield afsterven’ en ‘de grote dood’, het sterven dat een vervulling van het verlangen is. Hij heeft het verlangen in de grond van de zaak altijd als doodsdrift onderkend en hij heeft die drift, vanaf Deirdre, steeds omgebogen, gesublimeerd, tot elysisch verlangen. In die zin is zijn mythe een mythe tegen de dood. De ontwikkeling in Deirdre begint met haar konfrontatie met Concobar, als zij ziet wat ze in mensen los kan maken: Van toen af wist zij, dat de vloed des levens opkwam. Zij stond in de angst van het verlangen, die machtige wind, vooruitwaaiend de nadering van den grooten heerscher. Zij stond er in de dagen lang, rechtop, wit, met wijde oogen; zij lag erin, rusteloos bewogen tusschen waak en slaap, de lange nachten. De verten des levens werden beheerscht, door de nadering van het gelaat, dat boven haar zijn zou, overmachtig. En zij wilde weten hoe het zijn zou. Maar nog woeien de dagen als wild, leeg licht aan haar voorbij; nog bleven de nachten grondeloos en zonder verschijningen. Hoewel Deirdre hier het verlangen nog met angstige huivering ondergaat, staat al vast dat zij haar leven zal buigen in de richting van de vervulling ervan. In haar gedachten aan het gelaat boven haar heeft zij de koning al voorgoed afgewezen al zal deze haar aan hun afspraak houden en terugkeren om haar te halen. Zij heeft tegenover Concobar met een stem als uit een droom de naam genoemd die de druïde haar gaf bij haar geboorte en die, als de koning verbijsterd door haar schoonheid tegenover haar staat, naar haar bewuste herinnering omhoog komt: Deirdre van de Smarten. Met overwicht geeft ze haar verdere leven richting. Als een droom haar de tekenen heeft getoond die bij | |
[pagina 39]
| |
haar minnaar horen: witte sneeuw, een zwarte raaf, rood bloed, dan weet zij Lavarcham ertoe te brengen die tekenen met de naam Noisa te verbinden. Met een roep, die zo onwerelds klinkt dat hij het sidderend aanhoort, maakt zij Noisa tot de hare; het is een moment dat zich in het begin van De afspraak lijkt te herhalen als de man die de jongen wijn geschonken heeft, sidderend tegenover de zangeres staat; zij is de vrouw die een besef van het irrationele heeft losgemaakt in die jongen, die de dichter dan nog is. In Schotland leeft Deirdre in een stil en rustig geluk, dat haar ontwikkeling eigenlijk stil zet. Het valt op, dat het weggeven van de kinderen aan Monan in een sterk lyrisch gedeelte is opgenomen, waarin de dichter over eigen emoties spreekt. Het is buiten de voortgang van het eigenlijke verhaal gebleven. De ontwikkeling in Deirdre gaat pas verder, als ze eens hoort hoe de drie broers vol heimwee spreken over het leven in Emain Macha. Dan breekt er iets tussen Deirdre en Noisa, dan wordt de liefde in haar losgemaakt van de man en geheel aan het verlangen gebonden. Als ze 's nachts soms waakt, zijn haar ogen ‘als van wie peinst aan een verleden, dat zeer dierbaar was.’ Het einde nadert, weet ze, en ze wil het waardig zijn. Eén moment heeft ze nog, vlak voor de inscheping naar Ierland, dat de aarde, Schotland waar ze zo gelukkig is geweest, haar zo bindt dat ze terugdeinst voor de zee, en een visioen heeft van verwoesting en ondergang. Maar als het schip op zee is, en overal om haar heen het water is, verandert ze: Zij voelde, dat de aarde van haar werd weggenomen. Het was of de wind dat deed; alsof hij met lichte handen een kleed losmaakte en van haar wegnam. Zij voelde zich komen in een eindelooze weemoedige vrijheid. De weemoed is nog een laatste emotionele band met het aardse, maar ook anderen zien nu dat Deirdre niet meer bij de mensen hoort. De toeschouwers op de muren van Emain Macha, die wachten op de terugkeer van de zonen van Usnach en Deirdre, zien in de strijdwagen achter Noisa een gedaante die hen sprakeloos maakt: ‘een hooge gedaante, wit en onwezenlijk’. Lavarcham tracht de voltrekking van het noodlot nog af te wenden door de koning te vertellen, dat Deirdre haar schoonheid verloren heeft. De krijger Gelba gaat dat voor Concobar kontroleren en als hij terugkomt, blijkt hij ontzet: ‘zij is van verten die wij niet weten’. Pas het einde brengt Deirdre tot het volle besef van haar bestemming. Dan waait de wind haar lichaam leeg bij de zee die breekt aan de voet van de rotsen. In de voortijd die zich daar openbaart, laat zij zich opnemen: Boven voorbije verten was een brandgloed. Maar zij wist niet meer van de muren van koningen. En nu ging zij hen hooren, hen, die zingen voorbij dit leven, waar zij nimmer van wisten. Ver hoorde zij hen, ver, vanuit lichtheden achter wind en tijd, daar zongen zij, een zilveren zingen, als kwamen daar blijder werelden in zicht - en het hield aan, in al ijler jubelingen verdwijnende... En, | |
[pagina 40]
| |
hoorende, begon zij het zich te herinneren. Toen haar heimwee te groot werd, legde zij haar hoofd naar het einde. Daar, tot in de hemelen, stond de zee, en zong. Toen zij heen was, kwam over haar oogen de wind, en nam haar adem mee. Nergens staat iets over haar dood. De wind is de grote heerser gebleken, het gelaat dat zij boven zich had gezien. Op dit allerlaatste moment in het leven, vallen ook voor Deirdre - zoals voor de dichter in De afspraak - verlangen en heimwee samen. Schuldbesef is er niet in Deirdre. Haar liefde, haar elysisch verlangen, brengt dood en verwoesting over Ulster, maar zij weet er op het einde niet meer van. Het belangrijkste is, dat Deirdre zich begint te herinneren dat haar verdwijnen uit het leven een terugkeer is naar een bestaan voorbij de dood. Dit thema is een zo belangrijke en vèrstrekkende stap naar de uiteindelijke mythe toe, dat het in dit stadium nog niet het fundamentele thema van de schuld naast zich verdraagt, dat aan het slot van De afspraak zo dwingend naar voren komt. Het einde van Deirdre heeft sterke overeenkomst met dat van Cuchulain in het vorige verhaal: het is een einde dat een opgaan in de zee is. Maar het grote verschil is, dat dit einde de vervulling van Deirdres levensbestemming is, wat van het einde van Cuchulain niet gezegd kan worden. Deirdre ervaart tenslotte bewust wat de zee is; Cuchulain niet. De slotpassage die ik hierboven citeerde, illustreert, dat het fragment over Deirdres relatie met Monan de eenheid van het verhaal verstoort, want dat maakt het ongeloofwaardig dat Deirdre zich pas op het allerlaatst van het overzeese elysium bewust wordt. Roland Holst heeft dit al enigszins, zagen we, gekompenseerd door de relatie een plaats te geven in een gedeelte dat op de dichter zelf, de vertellende ik, betrokken is, maar hij heeft niet getracht de breuk te helen door de wijze waarop hij dat fragment uit het verhaal van Lady Gregory bewerkt heeft. In de bron zijn het maar enkele regels: But the two children they had, Gaiar and Aebgreine, they gave into the care of Manannan, Son of the Sea. And he cared them well in Emhain of the Apple Trees, and he brought Bobaras the poet to give learning to Gaiar. And Aebgreine of the Sunny Face he gave in marriage afterwards to Rinn, son of Eochaidh Juil of the Land of Promise. Met z'n realisme geeft dit fragment de indruk van gewone, dagelijkse omgang tussen mensen en Sidhe. De vanzelfsprekendheid van het kontakt tussen die twee werelden, in alle verhalen uit Lady Gregory's boeken, moet een aantrekkelijk motief voor Roland Holst zijn geweest, maar de realistische details zijn voor hem onbruikbaar omdat ze het mysterie te niet doen van een menselijke bestemming in het metafysische. Roland Holst past de basisgegevens van dit fragment volledig aan bij zijn verhaal over zee en wind: Eens heb ik gelezen, dat Deirdre daar twee kinderen baarde, een zoon en een dochter. Maar zij werden nooit | |
[pagina 41]
| |
door de menschen gezien, want het wordt verteld, dat zij door hun moeder werden gegeven aan Monan, de zoon van de zee, die hen voerde door zijn rijk, naar de gebieden waar de menschen nimmer zullen zijn. Daar leerde Deirdres zoon de zangen van de golven en het schuim. En hun dochter, Agrene van het zonnige gelaat, werd door Monan gegeven aan een der godenzonen van het eiland der zaligen, dat gezegd wordt ver in de westelijke wateren te zijn, achter de ondergaande zon. Hier is het mysterie terug. Lady Gregory vertelt in haar andere boek, Gods and Fighting Men, dat Deirdre een dochter van Manannan was, wat haar daad met de kinderen heel goed motiveert. Bij Roland Holst is geen spoor van zo'n herkomst van Deirdre te vinden. Opvallend is het gebruik van de passieve zinskonstruktie, tot in het anglicistische ‘het wordt verteld’ toe. Deze taalvorm maakt de passage minder nadrukkelijk, minder welbewust. In de bron is het ook geen weggeven van de kinderen, maar een toevertrouwen aan Manannans zorgen. Bovendien is het een stap van beide ouders: ‘They gave-’. Bij Roland Holst doet alleen Deirdre het, want zij is het in wie het elysische bestaan tot de aardse werkelijkheid doordringt. Er is één in het verhaal die haar in dit opzicht zeer na staat, al ontmoet ze hem niet. Het is Sencha, Concobars harpspeler, ‘de vreemde zoon van den langgestorven Druïde Alele, die immer tusschen hen geleefd had als een slanke droom’. Ook hij staat open voor de stemmen van wind en zee. In de nacht als Noisa en Deirdre in het gastenverblijf zijn en de koning met zijn dronken metgezellen bralt over zijn recht, gaat Sencha spelen en zijn muziek komt als een verwoesting over de aanwezigen, ontneemt hun alle zekerheden en heeft een macht die Concobars kroon van zijn hoofd doet vallen. Bij het einde van het verhaal zegt de dichter, dat de grote eentonigheden uit dat spel, de bedwelming die openstelt voor een ander bestaan, gebleven zijn. Het is de stem die van achter de wind roept, de stem die alleen de zwerver kan horen, al kan hij er niet zo volledig, zo lichamelijk gehoor aan geven als Deirdre doet. Alle andere figuren ondergaan weerloos wat de vreemdheid van Deirdre in dit leven voor hen aanricht. Concobar is vanaf het eerste moment dat hij haar ziet tot aan het einde, machteloos tegenover eigen begeerte. Die drijft hem zo ver, dat hij het laagste doet wat een koning kan doen: zijn eden breken. Noisa is al even weerloos. Hij ervaart dat de wil des levens uit haar ogen op hem inwerkt, dat haar stem roept uit het hart des levens. Maar hij kan niet meer zijn dan een bedding voor haar stroom, voor haar verlangen naar de zee van het einde. Ook Lavarcham is weerloos, ook al heeft ze een vaag besef van wat er zal gebeuren. Ze kan zich niet verzetten tegen Deirdres wilskracht als die de naam van haar ideale minnaar uit de droom wil weten. Ook zij ervaart die wil des levens, die voor de anderen een voltrekking van de dood is. Sencha beseft dat, als hij haar, wanneer de strijd aan het eind zal beginnen, | |
[pagina 42]
| |
troost met harpspel. Fedlime, Deirdres vader, speelt nauwelijks een rol in het verhaal, maar wel wordt zijn angst genoemd voor wat hij hoort in de wind. Al is er in Deirdre zelf geen deernis of schuldgevoel, het lot van deze figuren om haar heen legt wel een basis voor die gevoelens ten opzichte van hen die achterblijven als er één van wie de bestemming buiten dit leven ligt, weggehaald wordt. Dat schuldgevoel beheerste het slot van De afspraak. Wat in het voorgaande gebleken is over de manier waarop Roland Holst de bronnen van zijn Ierse verhalen gebruikt, is ook van toepassing op de manier waarop hij ‘Fate of the Sons of Usnach’, Lady Gregory's verhaal, bewerkt heeft. SötemannGa naar eind(7) heeft van alleen de beginfragmenten een fasevergelijking gemaakt die ook de werkwijze van Roland Holst demonstreert: de basisgegevens van het verhaal worden gebruikt, konkreet-realistische details verdwijnen. Soms vertaalt Roland Holst bijna letterlijk, meestal bewerkt hij veel vrijer. Eén zin uit de voorspelling van de druïde bij Deirdres geboorte is illustratief: ‘And great heroes and bright candles of the Gael will lose their lives because of her’ wordt ‘Groote helden, hooge toortsen dezer volkeren, zullen vallen in haar naam!’ In het geheel van Lady Gregory's Cuchulain of Muirthemne heeft het verhaal over Deirdre de funktie duidelijk te maken waarom Fergus zich aan de zijde van het vijandige Connaught schaarde in de oorlog om de Bruine Stier. Roland Holst laat dat weg, zoals hij ook de grote strijd aan het eind, de epische klimax in het Ierse verhaal, niet opneemt. Maar terwijl Fergus bij Roland Holst gereduceerd wordt tot een werktuig van het noodlot, is de harpspeler Sencha een geheel Holtiaanse gestalte. In ‘Fate of the Sons of Usnach’ is hij niet meer dan een naam. Ook Concobar is veranderd. Hij is bij Roland Holst machteloos slachtoffer van zijn driften, ‘de man, die koning was’ maar bij Lady Gregory een perfide figuur, die onverbreekbare, magisch bepaalde afspraken schendt en tegenover wie de integere Fergus als kontrastfiguur staat. Deirdres afscheid van Schotland is een heel konkreet opsommen van alle plaatsnamen, waarin we nog een restant kunnen herkennen van oeroude woordmagie in verband met de bodemcultus die de oude Ierse religie geweest moet zijn. Ook zoiets is voor Roland Holst natuurlijk onbruikbaar. Hij is zeer weloverwogen te werk gegaan, dat blijkt uit allerlei details. Waar hij bijv. letterlijk vertaalt, zijn het zwaar wegende woorden: de hierboven aangehaalde voorspelling, Deirdres droom over Noisa, de woorden van Gelbd als hij Deirdre gezien heeft. In episch opzicht zijn alle personages bij Lady Gregory gelijkwaardig, afgezien van de grootte van hun rol, maar bij Roland Holst is dat niet zo. Deirdre en Sencha zijn dragers van zijn levensbeschouwing. Concobar, Noisa en anderen zijn slechts demonstratiemateriaal voor de uitwerking die een doorbraak van het transcendente op onwetenden heeft. Een toevoeging van Roland Holst is ook het landschap met zijn | |
[pagina 43]
| |
leegte en ontmenselijking. Het is bewust opgezet als een decor waartegen de natuursymbolen hun rol kunnen spelen. En ook voor Deirdres levenseinde, haar opgaan in de zee, is dat decor nodig. In Lady Gregory's verhaal speelt dat allemaal niet mee en is het ook niet nodig dat het landschap zo ‘aanwezig’ is. Haar Deirdre pleegt zelfmoord door zich met een mes te doorsteken. Dat doet ze staande naast de zee, maar dat heeft wel een geheel andere betekenis dan bij Roland Holst! Deze Deirdre heeft een mes geleend voor haar zelfmoord en ze wil dat met haar laatste krachten nog in de golven werpen, zodat de onbetrouwbare Concobar niet haar dood zal wreken op de eigenaar van het mes. Dit realisme zou bij Roland Holst geheel detoneren. Het landschap in Deirdre noemde ik ‘aanwezig’; aan de manier waarop de dichter de eenzame vlakten, de wind, de rotskust met de schuimende zee oproept, is te zien dat zijn Ierse reis van 1913 scherpe beelden van onherbergzaamheid bij hem heeft achtergelaten. Bij Lady Gregor brengt Fedlime zijn dochter met Lavarcham onder in een soort schuilhut. Rolans Holst laat hen in een verlaten toren wonen, zoals er zoveel staan in de eenzame Ierse landschappen. In een beschouwing over deze Ierse verhalen van Roland Holst, meende Louis FessardGa naar eind(8) dat in de landschapsbeschrijving de invloed van het Hollandse duinlandschap te herkennen is. Herinneringen aan het werkelijke Ierse landschap lijken me heel wat waarschijnlijker. Roland Holsts bewerking is de zoveelste in een lange literaire Deirdretraditie, die in Ierland al in de 9de eeuw begon en waar zeker enkele eeuwen mondelinge overlevering aan vooraf zijn gegaan. Toch neemt zijn Deirdre hierin een eigen plaats in, omdat de sage aangepast is aan een levens- en wereldbeschouwing die zich buiten haar in het werk van de dichter aan het vormen was. Ook in de literatuur van de Ierse Literaire Renaissance komt een aantal Deirdrebewerkingen voor en de vraag ligt voor de hand, of Roland Holst niet door andere versies dan die van Lady Gregory is beïnvloed. KnuvelderGa naar eind(9) denkt aan invloed van Yeats, maar dat is een onhoudbare veronderstelling. Yeats' versdrama Deirdre uit 1907 spitst het verhaal toe op een twist tussen Deirdre en bitter jaloerse oude koning Conchubar, na diens sluipmoord op Naoise. Deirdre pleegt heroïsch zelfmoord, maar de verdere gevolgen, zoals de ondergang van Emain Macha, komen niet ter sprake. Synge schreef het drama Deirdre of the Sorrows (1905). Afgezien van het hoofdschema van het verhaal korrespondeert dat nergens met Roland Holsts bewerking, alleen heeft hij van Synges spel hoogstwaarschijnlijk de titel in zijn verhaal opgenomen. De benaming Deirdre van de Smarten komt niet bij Lady Gregrory voor en Roland Holst kende het werk van Synge wel. Deirdre en de Zonen van Usnach was uitvoerige aandacht waard, niet alleen om de relatieve populariteit van het verhaal binnen Roland Holsts oeuvre, maar ook om de belangrijke | |
[pagina 44]
| |
funktie die het heeft in de ontwikkeling ervan. In de opbouw van de mythe door middel van de Ierse verhalen geeft dit verhaal de eerste uitspraak over een voortijdelijke herkomst van een mens. Pas in De afspraak zal de dichter dit op zichzelf durven toepasssen, nadat hij in de Ierse bewerkingen die volgden op Deirdre steeds meer konsekwenties uit deze gedachte heeft getrokken. Een nogal negatief oordeel over dit verhaal geeft Stenfert Kroese,Ga naar eind(10) die het tweeslachtigheid verwijt om het kombineren van verhaal en beschouwing. Die kritiek gaat toch voorbij aan de funktie van het - eigenlijk exemplarische - verhaal ten opzichte van de beschouwing. Bovendien mag men van Roland Holst geen zuivere epiek verwachten; hij is voor alles lyricus. Wie het verhaal beoordeelt naar de wijze waarop het zich voordoet, dus niet als werkelijke epiek en niet als een verhaal dat authentiek-Iers is (in dat opzicht stelt het Sötemann weer teleur), kan wel de breuk in de eenheid ervan konstateren door het fragment over Deirdres kinderen, maar kan ook vaststellen dat daar indrukwekkende gedeelten tegenover staan. Ik acht het een van de hoogtepunten van de Nederlandse neo-Romantiek. Deirdres groei naar een besef van eigen vervreemdheid toe; het onvergetelijk suggestieve begin van het derde hoofdstuk met zijn plastische beschrijving van de aanstormende strijdwagens onder opkomend noodweer en Deirdre als witte, konstrasterende gestalte; de suggestie ook van de lege, door wind beheerste landschappen en rotskusten met een dreunende zee, en zeker ook de klankrijke, ritmisch geladen taal die een uitwerking heeft als Sencha's harpspel; het zijn aspekten van het verhaal die de grootheid ervan bepalen. Los gezien van de funktie ten opzichte van de mythe is Deirdre zonder twijfel de best geslaagde bewerking van Ierse stof in het werk van Roland Holst. |
|