De Vlaamse Gids. Jaargang 57
(1973)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 30]
| |
Samuel, O SamuelGa naar eind(*)
| |
[pagina 31]
| |
2.
Ik dacht dat ik wat hoorde. 1.
En je brengt je hand aan je rechteroor! We hadden af gesproken... 2.
Dit is mijn linkeroor. We zitten tegenover elkaar. Wat bij jou rechts is, is bij mij links en omgekeerd. 1.
Dat komt ervan als je tegenover elkaar gaat zitten. Het is geen goed sein. Ik zit maar voortdurend op jouw oren te letten en jij op mijn oren en van luisteren komt niks meer. De een denkt van de ander: nou, die luistert wel, ik moet alleen maar op dat stel oren letten. 2.
Hoe stel jij je voor dat je behoort te kijken om goed te luisteren? 1.
Met de ogen dicht hoor je het scherpst, dat is bekend. 2.
Als in het donker dus. 1.
Min of meer. 2.
Dan moeten we elkaars hand vasthouden zolang we luisteren. En knijpen, je hebt gezegd dat knijpen... 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet... We moeten doorgaan met een sein te bedenken. Een goed sein. Ik wil niet aldoor jouw hand vasthouden, misschien beeft ze wel. 2.
Dat is waar, soms beeft ze. Nu niet, maar je hebt gelijk, daarnet beefde ze, toen je sst! deed. 1.
Zie je wel. Je knippert ook voortdurend met je ogen, dat is niet uit te houden. En je mond is ook niks. 2.
Wat is er met mijn mond? 1.
Het is moeilijk te zeggen, maar er is iets met je mond. Het lijkt wel of-ie nooit helemaal dicht kan. Dat is het, hij gaat nooit helemaal dicht. Hij heeft teveel te maken met je neus. 2.
Mijn neus is normaal. 1.
Je neus wel, maar je mond, mens, dat ik dat pas nou merk. We moesten maar weer naast elkaar gaan zitten. 2.
Zoals je wilt... Misschien moesten we toch niet zoveel praten. 1.
Zodra we een goed sein hebben bedacht wordt er niet meer gepraat.
Stommelen.
Wat doe je nou? 2.
Ik ga weer naast je zitten, dat hadden we toch afgesproken.
Pauze. Druppen.
1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
Pauze. Druppen.
2.
Heb je een idee in welke richting we het hardst moeten luisteren? Voor ons? Achter ons? 1.
Geen idee. 2.
Links misschien? Misschien rechts? 1.
Ik zei: geen idee. Boven of onder voor mijn part, wat verschil maakt het uit. Je luistert tot je wat hoort en je geeft het sein. 2.
Wat voor sein? 1.
Het sein dat we bedenken. 2.
Je moet je nog draaien. Wacht even, zo kan het ook: we gaan zo zitten dat jij de ene kant op kijkt en ik de andere kant. 1.
Je bedoelt gat aan gat? 2.
Zou ook nog kunnen, maar dat bedoelde ik niet. Ik bedoel: we gaan gewoon naast elkaar zitten zoals daarstraks, alleen kijken we elk een andere richting op. Dat verhoogt de kansen. 1.
We zouden met vier moeten zijn, er zijn op z'n minst vier richtingen, daar hadden we het net over. 2.
Zes, als je de puntjes op de i wil, | |
[pagina 32]
| |
boven en onder ook nog, dat heb je zelf gezegd. 1.
We zijn maar met z'n twee. Trouwens, hoe kan je nou een sein bedenken waar toekomst in zit met heel de tijd een achterwerk naast je gezicht!... Tenzij jij met je achterwerk zou kunnen zien... 2.
We kunnen elkaar aanstoten. 1.
Ik wil niet voortdurend jouw gestomp op mijn achterwerk. Bovendien... 2.
Bovendien wat? 1.
Je weet waar ik het over heb. 2.
Nou, dat risico loop ik toch ook. 1.
Minder, ik ben meer gedisciplineerd. Je weet dat van ons twee ik de meest gedisciplineerde ben, veruit. 2.
Niet altijd. 1.
Wanneer het erop aankomt. 2.
Wanneer het wààrop aankomt? 1.
Te luisteren tot je wat hoort en geen extra geluiden bij te produceren. 2.
Het hoeft niet per se met geluid te gebeuren. 1.
Neen, maar een sein is het evenmin, zelfs zonder geluid. En zo knap ben je niet dat je vandaaruit een reuksein kunt geven recht in mijn neus iedere keer als je meent dat je wat hoort. 2.
(zuchtend)
Er blijft niet veel meer over.
1.
Denk na. 2.
Je moet eerst weer behoorlijk naast me komen zitten, dan beginnen we van voorafaan.
Stommelen. Pauze. Druppen.
Zo, daar zit-ie dan weer. Hij is niet koppig. Hij heeft de leiding, hij zegt wat we moeten doen, maar hij is niet koppig. Ik mag ook wat zeggen, soms doet hij wat ik vraag... Hij zit met zijn knieën op het rode kussen, ik zit met mijn knieën op het groene kussen. Zijn handen staan een ietsje meer vooruitgeschoven dan de mijne, niet veel, een halve hand ongeveer. Hij heeft anders zin voor orde. Dat hebben we gemeen, die zin voor orde... Indien hij zou merken dat zijn handen niet precies op èèn lijn liggen met mijn handen, hij zou onmiddellijk zijn houding verbeteren. Maar hij let er niet op, hij luistert... Op handen en knieën zitten we te luisteren... Een fraai stel, zo zitten we... We eerbiedigen de regels, uiteraard... We luisteren tot we wat horen, niet de gewone geluiden, die horen we natuurlijk wel, we luisteren naar wat we niet horen, nog niet... Bij voorbeeld naar... We zullen het weten wanneer het er is... We moeten ons gehoor aanscherpen, beetje bij beetje, het kan... Het zou al een hele stap vooruit zijn als...
Pauze. Druppen.
Wat doen we als we een goed sein hebben bedacht voor de tijd dat het licht is en het wordt donker? 1.
We moeten een sein bedenken dat tegelijk werkt in het licht en in het donker. Of twee seinen. Misschien hebben we geluk en vinden we aanstonds een sein en straks nog een, je weet nooit. 2.
Denk je dat we moeten wachten tot het donker is vooraleer we dat horen? 1.
Met die probabiliteit moeten we rekening houden. 2.
Waarmee moeten we...? 1.
Probabiliteit. 2.
O! 1.
Sst... Hoor jij wat? | |
[pagina 33]
| |
2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
(Pauze. Druppen.)
Er zijn nog meer punten die we onder ogen moeten zien, voor het geval het een langdurig bivak wordt.
2.
Wat gebruik je toch voor een taaltje? Bivak, probabiliteit... Heb je weer last van je haarjeuk? 1.
Wat heeft mijn chronische haarjeuk hier nou mee te maken? Alsof die mij de gave zou geven... 2.
Er loopt een spin, daar! 1.
Waar? 2.
Ze is al weg. 1.
Je mag je niet opwinden. Trouwens spinnen zijn ongevaarlijk. Het zijn zelfs heel nuttige diertjes. Ze eten vliegen en zo, muggen ook. Dank God dat er spinnen zijn in deze buurt. Beeld je in dat we een zwerm vliegen en muggen rond onze oren kregen, we zouden niets meer horen, alleen dat ellendige zoemen. Hoor jij zoemen? 2.
Je hebt gelijk, ik hoor niets. 1.
Geen vlieg, geen mug. 2.
Iets anders ook niet. 1.
We moeten geduld oefenen. 2.
Tot het donker wordt? 1.
Misschien nog langer. Tot het donker wordt en opnieuw licht en opnieuw donker enzovoort. Daarom moeten we een plan opstellen, alle punten onder ogen zien. 2.
Ik dacht dat we een sein moesten bedenken. 1.
Het sein heeft voorrang, dat maakt deel uit van het plan. Maar er is nog meer. Honger bij voorbeeld, dorst. Slaap hoort er ook bij. 2.
Daar dacht ik al aan. 1.
Aan slaap? 2.
Aan dorst, het is menselijk. Je kan langer rondlopen met een lege maag dan met een droge tong. In de woestijn... 1.
We lopen niet rond. 2.
Dat is het juist. Er zal een ogenblik komen dat een van ons verplicht is om op te staan, zich te verwijderen. 1.
We moeten een middel bedenken. Eerst moeten we een sein bedenken, daarna moeten we een middel bedenken tegen de honger, tegen de dorst, of eerst een middel tegen de dorst, dan een middel tegen de honger, tegen de slaap... 2.
Tegen de hoest ook. 1.
Wat voor hoest? 2.
We kunnen een aanval van hoest krijgen, dat komt voor. Stel dat een van ons twee een aanval van hoest krijgt net op het ogenblik... 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
Pauze. Druppen.
2.
Een fraaie wereld waarin we leven. 1.
Waar heb je dat vandaan? 2.
Ik ben niet dom. 1.
Heb je me ooit iets dergelijks horen beweren, dat je dom zou zijn? 2.
Om eerlijk te wezen... neen, eigenlijk niet, dat moet ik toegeven... Zo ben ik nu eenmaal, als je gelijk hebt ben ik dadelijk bereid om toe te geven dat je gelijk hebt. 1.
Je hoeft me geen gelijk te geven zomaar, om me plezier te doen. 2.
Daarstraks heb ik je een plezier gedaan, toen je absoluut het rode kussen wilde hebben. Je zat op het groene kussen en je zei, geef nou maar eens het rode kussen, ik heb lang genoeg op het groene gezeten. | |
[pagina 34]
| |
1.
Ik kan niet de hele tijd met mijn knieën op dezelfde kleur zitten. Het stompt af, je gehoor verslapt... 2.
Het mijne niet. 1.
Het jouwe ook, reken maar. Als je te lang op dezelfde kleur zit stompt je gehoor helemaal af. Het is een bekend verschijnsel, gebaseerd op de wet van... van... 2.
Laat maar, je weet hoe ik denk over de wet. 1.
Het is niet dat soort van wet, dit is wetenschappelijk. 2.
Zeggen ze altijd. Ze springen je op je nek met allerlei gedonder en ze zeggen: dit is wetenschappelijk. Net als met jouw moeder. 1.
Wat is er met mijn moeder? 2.
Ze heeft een spraakgebrek, ze rukken haar tong uit en ze zeggen: zie je, ze heeft ineens geen spraakgebrek meer, dit is wetenschappelijk. 1.
Mijn moeder heeft nooit een spraakgebrek gehad, niet voor zover ik weet. 2.
Ik geef maar een voorbeeld. Zoals jij met je sein. 1.
Welk sein? 2.
Je kop schuin houden, dat was een voorbeeld... We hebben een pracht van een voorbeeld maar nog altijd geen sein. 1.
Het komt door de kleur, denk ik. We zitten alweer te lang op dezelfde kleur. We moesten de kussens maar weer eens omwisselen. 2.
Ik heb het net goed. 1.
Precies, je begint te wennen aan het rood... 2.
Ik zit op groen. 1.
Ik begin te wennen aan het rood, jij aan het groen, onze hersens stompen af, het gehoor verslapt, je wordt moe... 2.
Loom... 1.
Je oogleden vallen dicht. 2.
Heel traag. 1.
Je krijgt het heerlijk warm. 2.
Je knikkebolt. 1.
Zalig... Hé, je slaapt toch niet?... Hé... 2.
O!... Juist, het is niet zo'n gek idee, we moesten de kussens maar weer eens omwisselen. Hier.
Stommelen. Pauze. Druppen.
1.
Zo, daar zitten we dan weer. Ze is niet koppig. Ik heb de leiding, ik zeg wat we moeten doen, maar ze is niet koppig. Ze mag ook wat zeggen, soms doe ik wat ze vraagt... Ze zit met haar knieën op het rode kussen, ik zit met mijn knieën op het groene kussen. Haar handen staan een ietsje meer achteruitgeschoven dan de mijne, niet veel, een halve hand ongeveer. Ze heeft anders zin voor orde. Dat hebben we gemeen, die zin voor orde... Indien ze zou merken dat haar handen niet precies op één lijn liggen met mijn handen, ze zou onmiddellijk haar houding corrigeren. Maar ze let er niet op, ze luistert... Op handen en knieën zitten we te luisteren... Een fraai stel, zo zitten we... We eerbiedigen de regels, uiteraard... We luisteren tot we wat horen, niet de gewone geluiden, die horen we natuurlijk wel, we luisteren naar wat we niet horen, nog niet... Bij voorbeeld naar... We zullen het weten wanneer het er is... We moeten ons gehoor aanscherpen, beetje bij beetje, het kan... Het kan erg gek lopen, wanneer je begint met aan te scherpen... Ik weet niet hoe gek, maar gèk, dat is zeker... Stel je voor dat ik in gedachten ineens piep | |
[pagina 35]
| |
zeg, of dag, of do... Ja, ik zing een do en zij zou in gedachten ineens een re zingen, omdat ze gehoord heeft dat ik in gedachten een do heb gezongen. En omdat ik gehoord heb dat zij in gedachten een re heeft gezongen zing ik een mi, en zij daarop een fa, en dan ik weer: een sol, allemaal in gedachten... Het is maar een voorbeeld... Het zou al een hele stap vooruit zijn als...
Pauze. Druppen.
Zeg eens, kan jij zingen? Voor zover het met mijn memorie goed zit heb ik je nooit horen zingen. 2.
Vroeger heb ik gezongen, in het maagdenkoor. Later hield ik ermee op, al ben ik nog een hele tijd maagd gebleven na het koor... Hoe kom je daar nou op? 1.
Het is nuttig, je moet kunnen zingen tegenwoordig. Zonder zingen ben je niemendal. 2.
In fluiten was ik erg goed, maar het mocht niet. Fatsoenlijke meisjes floten niet, tenminste dat beweerde... 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
(Pauze, Druppen.)
Als je de toonladder maar niet vergeet, dat is het belangrijkst... Je bent godnogantoe toch de toonladder niet vergeten?
2.
Maak je geen zorgen. Zal ik hem eens voor je fluiten?
(Fluit enigzins moeizaam de toonladder)...
Wel?
1.
Niet om over naar huis te schrijven, je mist duidelijk oefening. Mogelijk komt het door die mond van je. Ik zat me al aldoor af te vragen of die toonladder nou uit je neus of uit je mond vandaan kwam... Maar er is misschien wel een goed sein uit te halen. 2.
Uit de toonladder!? 1.
Uit het fluiten. 2.
Of een middel tegen de dorst. 1.
Voor zover mijn kennis reikt heeft fluiten nog nooit iemand de dorst verdreven. Schrik, ja, zoiets komt voor. Als je schrik hebt moet je fluiten, dat werkt soms. Je hebt toch geen schrik? 2.
Ik? Welnee. 1.
Waarom fluit je dan? 2.
Omdat je 't mij gevraagd hebt. 1.
Ik heb je gevraagd of je de toonladder kende, niet om dat verschrikkellijk geblaas voort te brengen. Al een meeval dat het geen zondag is. 2.
Daar ben ik het volkomen mee eens. In de gegeven omstandigheden zou een zondag niet zo best zijn. 1.
Of een maandag, ook zo'n dag van niks. 2.
Er zijn landen waar de zondag op een vrijdag valt. 1.
Dan is de zaterdag een maandag. Stel je zó wat voor, de vrijdag een zondag, de zaterdag een maandag, en dan opnieuw een zondag en een maandag, daar zit je dan maar mee. 2.
Wat dag is het vandaag? 1.
Als alle berekeningen kloppen is het vandaag woensdag en voor zover mij bekend, is er nergens op deze planeet een plaats waar de zondag op een woensdag valt. We kunnen dus gerust wezen wat dat betreft. 2.
Ja, als het waar is wat je zegt hoeven we ons niet direct zorgen te maken, met het sein en zo. 1.
Welk sein? 2.
Dat we bezig zijn te bedenken. Laten we nou maar eens ophouden met praten, net zolang tot we het | |
[pagina 36]
| |
sein eindelijk hebben bedacht. Ik zal aftellen, op drie beginnen we meteen te denken. Een, twoe... drie!
Langere pauze. Druppen. Dan op de achtergrond duidelijk het geluid van het portier van een auto dat dichtklapt. De auto start, rijdt weg met overdreven gas geven. Het geraas van de motor sterft evenwel vrij snel uit. Opnieuw stilte. Druppen. Kort daarna:
1.
Je wiebelt. Ik kan onmogelijk behoorlijk denken als je voortdurend op je kussen zit te wiebelen. 2.
En ik kan onmogelijk behoorlijk denken als je me voortdurend zit te begluren. 1.
Allemachtig, alsof èèn haar op mijn hoofd het in z'n kop zou halen jou te begluren als ik iets belangrijks wil doen. 2.
Hoe weet je dan dat ik wiebel? 1.
Indien je niet voortdurend zat te wiebelen zou ik al lang een sein hebben bedacht, dààrom. Het hele plan zou kant en klaar op papier staan: het sein, het middel tegen de dorst, de honger, de... 2.
We zijn helemaal niet op papier voorzien. 1.
Het is een wijze van spreken. We beginnen opnieuw. Een, twee... 2.
Drie!
Pauze. Druppen.
2.
Heb j'al iets? 1.
Uit jouw hersens zal het wel niet komen. 2.
Je vernedert me, dat is niet mooi van je. Vooral niet nu ik een sein heb bedacht, en een goed sein ook. Het werkt zowel in het donker als in het licht. 1.
Prachtig! Wat doen we, SOS klappen op onze billen? 2.
We doen sst!... Telkens als je denkt dat je wat hoort doe je... 1.
Sst! Wat hebben we dan al die tijd gedaan, gepoept en gedacht dat we sst! deden? 2.
Niet als sein, dat was in afwachting. Van nu af maken we er een sein van, definitief. Willen we even oefenen? Sst... sst... sst... 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet. 2.
Zie je, het is een heel behoorlijk sein.
Pauze. Druppen. Niet zo veraf het rinkelen van een telefoon. Het rinkelen houdt een poos lang obstinaat aan, loopt nog door tijdens de eerste woorden van de volgende monoloog:
Hij mokt, dat heeft hij wel eens vaker, wanneer ik hem in vindingrijkheid de baas ben. Maar hij mag het niet merken, ik bedoel: hij mag niet merken dat ik het merk wanneer hij mokt. Hij is ook zo trots. Dat hebben we weliswaar gemeen, die trots... Indien hij zou merken dat ik merk hoe hij daar stomweg zit te mokken, hij zou onmiddellijk weer last krijgen van zijn haarjeuk... Het zou een probleem stellen, hij zou weer aan een stuk door beginnen krabben, dan met zijn ene hand, dan met zijn andere hand. Het is moeilijk om het evenwicht te bewaren als je voortdurend moet krabben... Het krabben op zichzelf is niet zo erg, maar het evenwicht, daar moeten we bijzonder op letten... Je kan onmogelijk behoorlijk luisteren als je om de haverklap de kans loopt je evenwicht te verliezen... Maar hij | |
[pagina 37]
| |
krabt niet, hij luistert. Ook wanneer hij mokt luistert hij... We moeten ons gehoor aanscherpen, beetje bij beetje, het kan... Het kan erg gek lopen wanneer je begint met aan te scherpen ...Ik weet niet hoe gek, maar gèk, dat is zeker... Stel je voor dat ik in gedachten ineens piep zeg, of dag, of do... Ja, ik zing een do en hij zou in gedachten ineens een re zingen, omdat hij gehoord heeft dat ik in gedachten een do heb gezongen. En omdat ik gehoord heb dat hij in gedachten een re heeft gezongen zing ik een mi, hij daarop een fa, en dan ik weer: een sol, allemaal in gedachten ...Het is maar een voorbeeld... Het zou al een hele stap vooruit zijn als...
Pauze. Druppen.
Geneer je niet, voor het geval je moet krabben. Je kan rustig tegen me aanleunen, als het helpt voor je evenwicht. 1.
Kan je me èèn geldige reden opgeven waarom ik zou moeten krabben? 2.
Er is geen schande aan, iedereen heeft wel eens last van jeuk. 1.
Ik heb geen jeuk. Je stuurt er brutaalweg op aan dat ik tegen je aanleun. 2.
Kan je me èèn geldige reden opgeven waarom ik zou willen dat je tegen me aanleunt? 1.
Dat is nou jouw jeuk. 2.
Wat voor jeuk? 1.
Het soort jeuk dat vrouwen hebben wanneer ze erop aansturen dat je tegen ze aanleunt... En dan maar opsnijden achteraf: ‘moet je horen, hij heeft tegen me aangeleund, hij moest zich weliswaar nodig krabben, maar hij heeft toch maar weer tegen me aangeleund.’ Enorm is dat! 2.
Kan je dan nooit ophouden met praten? De zon staat al helemaal in het westen. 1.
Waarachtig? Weet je wel zeker dat het de zon is, het zou best eens de maan kunnen wezen, of Venus. 2.
Dit is niet aardig van je, ik wil je waarschuwen en je maakt onaardige grapjes... Ik zie het in de spiegel. 1.
En wat ziet vrouwtje in de spiegel? 2.
De zon die ondergaat. De hemel in de spiegel is bijna bloedrood, van links boven in de hoek tot... 1.
Sst ...Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
(Pauze. Druppen.)
We hebben geen spiegel.
2.
Daar had ik het net over. Indien we een spiegel hadden zouden we duidelijk kunnen zien hoe op dit ogenblik de zon bijna bloedrood in het westen staat. 1.
Als je een spiegel wil moet het crucifix weg. Het is de enige plaats van waaruit je de westerzon in de spiegel kan hebben. 2.
We hangen het crucifix boven het bed. 1.
Uitgesloten. Als je op een dag nog eens in bed wil en Jezus Christus dondert naar beneden ben je een oor kwijt. 2.
Waarom een oor? 1.
Het is het meest van je kop afstaande lichaamsdeel. 2.
Boven het stilletje dan, het is bij wijze van spreken een dooie plaats. 1.
Daar kan ik inkomen, we hangen het crucifix boven het stilletje. 2.
En jij komt op mijn plaats zitten. | |
[pagina 38]
| |
1.
Wat krijgen we nou! 2.
Het is je niet aan te bevelen, zo vlak bij de spiegel. De verleiding wordt je dadelijk te groot... Hoe het zit met je haar, de jeuk... 1.
Een kei van een spiegel moet ik zeggen, je kan er zowaar je eigen jeuk in zien. 2.
Je aandacht verslapt, je luistert niet meer, misschien ga je meteen wel helemaal rechtop staan, gewoon op je benen, alsof... 1.
Ik voel me uitstekend, hier vlak bij de spiegel. Ik heb jou aan mijn linkerkant en mezelf aan mijn rechterkant. Als ik opsta en ik kijk in de spiegel heb ik mezelf aan m'n rechterkant. Ik zit om zo te zeggen tussen ons twee in, net in het midden tussen jou en mij. Het is de aangewezen plaats voor iemand die de leiding heeft.
Op de achtergrond het naderbijkomend alarmsein van een ambulance of een politiewagen. Het toeten zwelt aan, zwakt weer af. De dialoog herneemt nog voor het geluid volledig is uitgestorven.
2.
Ik heb het recht aan mijn kant. 1.
Zal wel je onderkant wezen. 2.
Het behoort tot de rechten van de vrouw het dichtst bij de spiegel te zitten. De geschiedenis is niet iets om mee te spotten. 1.
Zand erover. 2.
Het komt omdat je niet godsdienstig bent. 1.
Ik ken mijn gebeden. 2.
Dat zou mij verbazen. 1.
Ik ken het Onze Vader. 2.
Nou, en verder? 1.
De Wees Gegroet. 2.
En verder? 1.
Het Gebed voor het eten. 2.
En verder? 1.
Het Gebed na het eten. 2.
En verder? 1.
De Akte van Geloof. 2.
En verder? 1.
De Akte van Liefde. 2.
En verder? 1.
De Akte van Berouw. 2.
En verder? 1.
De Akte van Bijstand. 2.
En verder? 1.
De Akte van Onderwerping. 2.
En verder? 1.
De Akte van de Zeven Weeën. 2.
En verder? 1.
De Akte van de Noodlottige Visvangst. 2.
En verder? 1.
Nou... eh... eh... 2.
Zie je wel, je kent niet eens de Tien Geboden. Mozes zelf geeft me het recht om naast de spiegel te zitten, indien ik mij zo mag uitdrukken... Ik kruip voor je langs en jij achterom... Hé, je beweegt niet! 1.
Mijn hersens zijn een en al... Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
Pauze. Druppen.
Aanzwellend geraas van een laagscherend vliegtuig. Bij het uitsterven van het geraas: Ze mokt, dat heeft ze wel eens vaker wanneer ik haar in standvastigheid de baas ben. Maar ze mag het niet merken, ik bedoel, ze mag niet merken dat ik het merk wanneer ze mokt. Ze is ook zo trots. Dat hebben we weliswaar gemeen, die trots... Indien ze zou merken dat ik merk hoe ze daar stomweg zit te mokken, ze zou onmiddellijk weer | |
[pagina 39]
| |
beginnen bidden... Het zou een probleem stellen, ze zou weer aan een stuk doorgaan met prevelen, blazen eer, tussen haar lippen, door haar neus. Het is zo goed als uitgesloten je aandacht bij de zaak te houden als je de hele tijd zit te blazen... Het bidden op zichzelf is niet zo erg, maar het geblaas erbij, het snijdt je potentie af, daar moeien we bijzonder op letten... Je kan onmogelijk bij de pinken blijven als je voortdurend in je eentje met God zit te blazen... Maar ze bidt niet, ze luistert. Ook wanneer ze mokt luistert ze... We moeten ons gehoor aanscherpen, beetje bij beetje, het kan... Misschien zijn we al een flink stuk opgeschoten met aan te scherpen, wie weet... Het is niet gemakkelijk om uit te maken hoe ver je precies bent opgeschoten... Indien ik nou in gedachten meteen een do zong... Ja, zonder boe of ba een do... Als ze ver genoeg is opgeschoten met aan te scherpen moet ze zonder twijfel horen dat ik in gedachten een do heb gezongen. En als ik ver genoeg ben opgeschoten met aan te scherpen moet ik zonder twijfel horen hoe zij in gedachten een re zingt, nu ze eenmaal ver genoeg is opgeschoten om te horen dat ik een do heb gezongen. En dan ik opnieuw: een mi, en zij daarop een fa, allemaal in gedachten, wie weet...
(aarzelend)
do...
(sterker aandringend)
do... do... do...
Pauze. Druppen.
Voor mij hoef je het niet te laten. 2.
Dacht je aan iets speciaals? 1.
Ik dacht, wie weet wil ze geen kleine blaasgebeduitvoering ten beste geven, zou heus niet te versmaden... 2.
Schei uit. 1.
Het kan een probaat middel zijn tegen de dorst, we hebben het nooit geprobeerd. 2.
Het tocht hier. 1.
Dat strijd ik niet af, er waait een lichte tocht. Waarschijnlijk zitten we te laag bij de grond. 2.
We moeten er iets aan doen. 1.
Opsommen is aangewezen. We sommen alles op wat ons zou kunnen overkomen maar ons niet overkomt. Het is de aangewezen manier om te vergeten wàt je overkomt. 2.
Hé, dat heb je fijn bedacht. Je verbaast me. 1.
Zal ik beginnen? 2.
Ja, jij begint. Of neen, ik begin... Schrik! 1.
Daar hadden we het al over. 2.
Honger. 1.
Daar hadden we het al over. 2.
Slaap. 1.
Daar hadden we het al over. 2.
Kramp. 1.
Waar? 2.
In je nek. 1.
Aan je ellebogen. 2.
Aan je knieën. 1.
Je polsen. 2.
Je tenen. 1.
Je vingers. 2.
Je rug. 1.
De Maag. 2.
Verder! Verder! 1.
Lachkramp. 2.
Buikloop. 1.
Kiespijn. 2.
Sinusitis. 1.
Epilepsie. 2.
Wat? 1.
Een schoorsteenbrand. 2.
Een grondverzakking. 1.
Een mierenplaag. | |
[pagina 40]
| |
2.
Hondsdolheid. 1.
Totale verlamming. 2.
Plotselinge doofheid. 1.
Jakkes! 2.
Mazelen. 1.
Moeraskoorts. 2.
Een ontsteking van de blaas. 1.
Sintvitusdans. 2.
Jeuk. 1.
Daar hadden we het al over. 2.
Een lijfreuk. 1.
Een visioen. 2.
Een klop op de deur. 1.
Zorro. 2.
De Zwarte Weduwe. 1.
De tien kleine negertjes. 2.
God-sta-me-bij! 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
Pauze. Druppen.
Op de achtergrond, duidelijk in een belendend huis of op een belendende verdieping, een steeds hoger oplopende twist. Gleiswerk en huisraad allerhande wordt stukgesmeten. Daartussendoor het onverstaanbaar ruzieën van een vrouwen- en een mannenstem. Tussen het kraken en schelden door, af en toe toch een op te vangen woord: Zal je / hier / gek / blijf / monster / loop / duivel / pest / rot / stik enz. Aan het eind een doordringende gil. Stilte. Druppen. Met de tocht zijn we nog niet klaar. 1.
Als je het mij vraagt zjin we nog nergens mee klaar. Geen middel tegen de dorst, tegen de honger, de slaap, tegen de tocht ook al niet. We hebben alleen het sein dat ik voor jou heb bedacht. 1.
Neem me niet kwalijk, maar nou moet ik je toch tegenspreken. We zijn integendeel alweer een kardinaal stuk dichter bij het doel gekomen. 2.
Over welk doel heb je het? 1.
Daar zitten we juist naar te luisteren. Naarmate de tijd verstrijkt komen we logischerwijze dichter bij het doel. Zolang niet zwart op wit is bewezen dat je ook achteruit kunt luisteren, luister je vooruit. Je wil toch niet beweren dat we bezig zijn met achteruit te luisteren? 2.
Met jou weet je nooit.
(Pauze. Druppen.)
Je broek kan ik onderhand wel wegsmijten.
1.
Mijn broek gaat nog best mee zo te zien. 2.
Je knieën komen er door. Als we niet gauw wat horen kom je zo meteen op je blote knieën te zitten. 1.
Zolang de meest kwetsbare delen bedekt blijven... 2.
Het is de hemel verzoeken wat je daar zegt. 1.
Wat heeft de hemel met mijn kwetsbare... 2.
Stop. Het maakt me diep ongelukkig, te weten dat je daar naast me zit te luisteren terwijl je knieën aldoor verder door je broek te voorschijn komen. Ik zou geen vrouw wezen indien ik niet in alle ernst begaan was met je kleding. 1.
Kalmaan maar, ook zonder je aandacht voor mijn kleding zou ik niet één ogenblik uit het oog kunnen verliezen dat je een vrouw bent. Aan je geslacht kan niet getornd worden, indien je me deze uitdrukking permitteert. Dit moet je heus van me aannemen. 2.
Het is bijzonder attent van je, zo- | |
[pagina 41]
| |
iets te zeggen... Wil jij misschien nog even het groene kussen? 1.
Je zit op het rode. 2.
Jezus, je brengt me waarachtig in de war. Natuurlijk bedoel ik het rode kussen. 1.
Dank je, voorlopig niet. 2.
Bloos ik?... Kijk even, misschien zit ik hier wel naast je te blozen, omdat je zo'n attente dingen tegen me zegt... Kijk goed. 1.
Nou... 2.
Je hoeft me niets te verzwijgen. 1.
Nu je het zegt, het zou best een blos kunnen wezen... Tenzij het de weerschijn is. 2.
Waarvandaan zouden we hierbinnen een rode weerschijn kunnen hebben? 1.
Hoho...: de vlammen in de haard, de geraniums op het vensterkozijn, de westerzon in de spiegel... 2.
Santa Maria, zie je wel dat ik in de war ben, ik vergeet zelfs de spiegel... Altijd stuur je erop aan dat ik in de war geraak... Bijna deed je me zowaar geloven dat we een haard hadden branden... We hebben toch geen haard branden, wel? 1.
Neen. 2.
En we hebben geen geraniums? 1.
Neen. 2.
En een spiegel ook niet? 1.
Neen. 2.
Dus bloos ik!?... Heerejee... 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet.
Pauze. Druppen.
Een fanfare komt in de verte opzetten, nadert, trekt onder het raam voorbij. De fanfare speelt opgewekte marsmuziek. Terwijl de muziek langzaam verdwijnt: 2.
Hij is verliefd, na al die jaren is zijn liefde nauwelijks bekoeld. Maar ik mag hem niet opporren, ik bedoel, ik mag niets in het werk stellen waardoor ik zijn liefde zou aanwakkeren. Hij is ook zo hartstochtelijk. Dat hebben we weliswaar gemeen, die hartstocht... Indien ik ook maar iets in het werk zou stellen om zijn liefde aan te wakkeren, hij zou terstond weer naar me overhellen... Het zou een probleem stellen, zijn linkerhand zou onder mijn rechteroksel schuiven, zijn wijsvinger zou door de haartjes strijken, op en neer, naar binnen, naar buiten, in een cirkel... Het is volkomen uitgesloten je controle te bewaren terwijl je wijsvinger in alle richtingen een oksel bestrijkt... Het strijken op zichzelf is niet zo erg, maar het overhellen, daar moeten we extra voor oppassen... Hij helt over naar mij toe, ik hel over naar hem toe, zijn hoofd zakt op mijn schouder, mijn hoofd zakt bovenop zijn hoofd, het is maar een begin... Je kan onmogelijk doorgaan met luisteren als je eenmaal begint met naar elkaar over te hellen... Maar hij helt niet, hij luistert... Ook wanneer hij verliefd is luistert hij... We moeten ons gehoor aanscherpen, beetje bij beetje, het kan... Misschien zijn we al een flink stuk opgeschoten met aan te scherpen, wie weet... Het is niet gemakkelijk om uit te maken hoe ver je precies bent opgeschoten... Indien ik nou in gedachten meteen een do zong... Ja, zonder boe of ba een do... Als hij ver genoeg is opgeschoten met aan te scherpen | |
[pagina 42]
| |
moet hij zonder twijfel horen dat ik in gedachten een do heb gezongen. En als ik ver genoeg ben opgeschoten met aan te scherpen moet ik zonder twijfel horen hoe hij in gedachten een re zingt, nu hij eenmaal ver genoeg is opgeschoten om te horen dat ik een do heb gezongen. En dan ik opnieuw: een mi, en hij daarop een fa, allemaal in gedachten, wie weet...
(aarzelend)
do...
(sterker aandringend)
do... do... do...
Pauze. Druppen.
Wat doen we nou wanneer we liefde willen bedrijven? 1.
Als je op de koop toe onkies gaat worden! 2.
Liefde is niet onkies, liefde is iets heiligs. Gedenk dat Maria Magdalena... 1.
Laat de apostelen erbuiten, we hebben andere katten te geselen... Ik moest maar eens opnieuw de leiding nemen, zeggen wat we moeten doen... Je weet toch dat het tot je civiele plichten behoort, gehoorzaam te wezen aan iemand die de leiding heeft? 2.
Op mijn opvoeding valt niets aan te merken. 1.
Je kan alvast beginnen met je houding te verbeteren. Je handen staan duidelijk meer achteruitgeschoven dan de mijne, niet veel, dat geef ik toe, plus minus een halve hand. Om efficiënt te wezen moeten jouw handen precies op één lijn liggen met mijn handen. 2.
Zo? 1.
Zo!... Nu zoek je een vast punt op de vloer, ongeveer een meter voor je uit. Daar moet je voortaan strak je blik op richten. 2.
Hoe kan ik nou met zekerheid weten of ik met mijn blik niet strak op één meter twintig zit? Of op tachtig centimeter? 1.
Ongevèèr... Heb je het? 2.
Wat? 1.
Het punt. 2.
Ongeveer. 1.
Nu heel strak kijken. 2.
Als we er maar niet blind van worden. Vorig jaar... 1.
Sst... Hoor jij wat? 2.
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij? 1.
Neen, het zal wel niet. 2.
Wat doen we nu? 1.
We luisteren...
(Pauze. Druppen.)
Luister je?
2.
Ik luister...
(Pauze. Druppen. Na een poos, aarzelend:)
do...
(sterker aandringend)
do... do... do...
(Pauze)
Je luistert niet.
1.
Wat dacht je, ik knijp met mijn lellen m'n oren potdicht toe. 2.
Ik bedoel, je luistert niet scherp genoeg. 1.
Zo pienter ben jij natuurlijk, dat je haarfijn kan meten hoe scherp ik luister. 2.
Je doet een inspanning, daar twijfel ik niet aan... Misschien kijk je te geweldig... Je ogen doen pijn, ze puilen uit, het begint te kloppen in je slapen, je hoort niet meer... 1.
De ene kop is de andere niet.
Pauze. Druppen.
Uit de verte nadert een radiowagen. De metallieke stem in de luidspreker roept op een reclameachtige manier verkiezingsslogans die evenwel nooit goed verstaanbaar worden, ook niet wanneer de wagen dichter komt, ten slotte afzwenkt zonder tot vlakbij te zijn geweest. | |
[pagina 43]
| |
2.
We zouden het kunnen proberen met èèn oog dicht. Je knijpt nu eens met je ene oog, dan met je andere. Het spaart je oren...
(Pauze. Druppen.)
Hé, heb je gehoord wat ik gezegd heb?... Hé!...
1.
Do...
(sterker aandringend)
do... do... do...
2.
Doe niet zo akelig, straks ga je nog beweren dat je er doof van geworden bent... Zou vast wel ophef maken: man doof geworden van te geweldig kijken... Tenzij er iets is met je spraak... Er is toch niets aan de hand met je spraak?... Toe, zeg nou wat, of doe wat. Hoest eens. Als er iets aan de hand is met je spraak, hoest dan... Je kan ook krabben... Of knik even... Heb je nou geknikt of niet?... Goed, ik stel de vraag opnieuw en dan knik je: is er iets aan de hand met je spraak?... Je bent niet ...Heer-in-de-Hemel, je bent toch niet ook nog verlamd? 1.
Do... do... do... do... 2.
Het gezicht is je gespaard, het gehoor is je gespaard, maar je bent verlamd, ontzettend is dat... Je hoort hoe ik tegen je praat en je bent niet in staat ook maar een teken van leven te geven, geen knik, geen snik... Ademen kan je nog... Je ademt toch nog?... Luisteren ook, veroordeeld om tot het einde van je dagen... Sst... Neem me niet kwalijk, ik dacht dat ik wat hoorde, het zal wel niet... Wat doen we nou als we wat horen?... O God, wat doen we nou als...
(Begint te snikken)
.
1.
(Met het snikken mee)
Do... do... do... do....
2.
(Probeert zich te herstellen)
Misschien wil je me bang maken?... Ja, zo ben je wel, het is niet de eerste keer... Ik zou het helemaal niet aardig van je vinden, erger, ik vind het bepaald onsmakelijk... Je zit daar te staren naar het punt op de vloer een meter voor je uit... O neen, niet een meter twintig, niet tachtig centimeter, een meter. Je hoort hoe bezorgd ik om je ben, je wacht tot de schrik me naar de keel grijpt, het verdriet, ik begin te huilen, maar het is niet genoeg... Neenee, het is nog lang niet genoeg. Ik moet eerst nog getroffen worden door een beroerte, het bloed moet uit me wegtrekken, mijn haren worden wit, ik zijg levenloos neer op mijn groene kussen...
1.
Je zit op het rode. 2.
Wel jij!... 1.
Het zal je een les wezen. Als we afspreken om te luisteren hoef je niet aan èèn stuk door te kletsen. Luisteren betekent luisteren, zo denk ik erover... Luister je nou?... Hé, luister je?... Hé!... 2.
Do...
(sterker aandringend)
do... do... do...
1
Ik neem aan dat je de les begrepen hebt, maar je kon op z'n minst beleefd blijven en antwoord geven... Wel, luister je?... Je bent toch niet vergeten dat ik de leiding heb? Naar de letter ben je zelfs al strafbaar, van het huidige ogenblik af, omdat je weigert een antwoord te geven aan iemand die de leiding heeft... Nou, ik wil niet hardvochtig wezen en je nog een kans gunnen. Volgens de wet heb je trouwens recht op een sommatie...: Halt, staan blijven, antwoord geven!... 2.
Do... do... do... do... | |
[pagina 44]
| |
1.
Als het lijfstraf wordt kan ik het ook niet helpen, uitspraak is uitspraak... Bij voorbeeld twintig stokslagen met tromgeroffel, naakt, dat spreekt... Of kielhalen, ook geen smaldoek... Als je meeval hebt blijft het bij celzitten, omdat je al bij al een behoorlijke staat van dienst hebt. Een maand in het donker, om de achtenveertig uur een slok water... Jaja, met insubordonatie wordt niet gespot... Er zijn er voor minder voor de haaien geworpen... Sst... Neem me niet kwalijk, ik dacht dat ik wat hoorde, het zal wel niet... Het dringt toch tot je door hoe beroerd de situatie voor je is? 2.
Do... do... do... do... 1.
Reken er maar niet te zeer op dat je een vrouw bent, kon wel eens tegenvallen. Weet Jeanne d'Arc over mee te praten, hoorde stemmen en zo... Hoor jij stemmen?... Niet mijn stem, stèmmen, met een hoofdletter... Zou wat moois zijn, zitten we hier midden in een mirakel en ik weet nergens van... Gaat altijd zo, die er weet van krijgt. Meent dat-ie de leiding heeft, trekt ten strijde voor outer en heerd, verliest een lidmaat boven of onder, verspeelt zijn geloof, houdt er nog een chronische haarjeuk aan over en aan het eind is hij de enige die nergens van weet.. 2.
Geen kwestie van, je laat me niet alleen. 1.
Hoho!... 2.
Je moest je schamen, een weerloze vrouw aan haar lot over te laten... Beken tenminste dat je enige schaamte gevoelt. 1.
Ik heb evenveel recht op jouw schaamte als jij op de mijne. 2.
Gedeelde schaamte is halve schaamte, daar heb je gelijk in... Laten we ons samen schamen... Of laten we elkaar een hand geven, in gedachten, spreekt vanzelf... Als we elkaar in gedachten een hand geven blijven we tegelijk in evenwicht en toch geven we elkaar een hand. Waar vind je nog zoiets?
In de nabijheid begint een baby te huilen. Na een poos komt een stem zacht kijvend sussen. Andermaal negeren de man en de vrouw de geluiden. Bij het sporadisch na-krijten van de baby en met de sussende stem nog af en toe ertussendoor:
Ik voel je ring niet. Waar is je ring? 1.
Op zijn plaats, aan mijn rechterhand. 2.
Wat stom van me... Voel jij mijn ring? 1.
Natuurlijk voel ik je ring, maar hij zit wel aan de verkeerde vinger. 2.
Omdat-ie te groot is. Je kan beter je ring aan de verkeerde vinger hebben dan helemaal geen ring. Heb je het koud? 1.
Niet bepaald. Waarom? 2.
Je hand is eerder koud... Hoe is mijn hand? Warm? 1.
Eerder warm, ja. 2.
Transpireer ik? Voel eens in de palm van mijn hand of ik transpireer. 1.
Je transpireert niet. 2.
Maar ik heb het wel warm? 1.
Dat zei ik al. 2.
Je helt toch niet over? 1.
Voor zover ik daar zelf kan over oordelen zit ik volmaakt onbeweeglijk. 2.
(Duidelijk gelukkig, iets triomferend)
Met mijn hand in jouw hand!... Luister je?
| |
[pagina 45]
| |
1.
Ik luister. 2.
(Bijna teder aanmanend)
Ssst...
Pauze. Druppen.
Volgt een accumulatie van geluiden. Eerst in de verte het aantreden van de fanfare. Terwijl de fanfare nog slechts zwak te horen is: het starten van een auto en motorgeronk aanhouden, kort daarop het rinkelen van een telefoon, wat later het alarmsein van een ambulance of politiewagen, dan het steeds we er kerend geraas van een laagscherend vliegtuig, verder ruzieënde stemmen en het stuksmijten van huisraad, de metallieke stem in een luidspreker, het krijten van een baby. Tijdens de accumulatie blijven de een na een ingezette geluiden constant aanwezig en bewaren nagenoeg hun zelfde toonhoogte. Alleen de fanfare komt steeds dichterbij en wint dus bestendig aan volume. Na een poos, tegen de chaos van lawaai in: 1.
(schreeuwend)
Hé... Hoor jij wat?
2.
(idem)
Neen, ik geloof niet dat ik wat hoor... Jij?
1.
(idem)
Neen, het zal wel niet.
Nog enkele seconden het lawaai op volle hevigheid aanhouden. Dan vallen, in omgekeerde volgorde, de geluiden stuk voor stuk weg.
Dus eerst de baby, de luidspreker, de ruzieënde stemmen enz. Aan het eind blijft derhalve alleen nog de fanfare over die zich intussen ook weer langzaam heeft verwijderd. Wanneer de muziek is uitgestorven: Stilte. Druppen. 1.
Do... 2.
Do...
Pauze. Druppen.
1.
Do... 2.
Re... 1.
Mi... 2.
Fa... 1.
Sol... 2.
La... 1.
Si...
Druppen.
Stilte. |
|