heid van empirisch materiaal en wetenschappelijk inzicht. De fundamentele les die de vredeswetenschap hieruit kan trekken is dat oorlogen minder het resultaat zijn van bewuste, oorlogszuchtige strevingen dan van grotendeels onbewuste, oorlogsbevorderende gedragsmechanismen. Uit de kennis van deze structurele condities kan de vredeswetenschap adviezen geven, teneinde op deze wijze ‘afremmechanismen’ in escalatieprocessen aan te brengen. In dit verband moge ik wijzen op het onlangs verschenen boek van Ole Holsti: ‘Crisis, Escalation, War’, Montreal/London, 1972, waarin men zeer veel kennis op dit gebied bijeengebracht ziet, en op een tweetal artikelen van A. van Staden en J. Niezing over dit onderwerp in ‘Intermediair’ van resp. 24-10-1972 en 17-12-1971).
Een tweede notitie. Het is in de traditionele ‘leer der internationale betrekkingen’, en trouwens ook in de traditionele denkwijze van staatslieden een als vanzelfsprekende gewoonte om het oorlogsverschijnsel te koppelen aan de idee van de ‘statenanarchie’. In de internationale verhoudingen zou als gevolg van het feit dat er een groot aantal autonome staten zijn, een wet van de jungle heersen, een recht van de sterkste. ‘Het ‘veiligheidsdilemma’ dat op grond hiervan zou bestaan, kon op drie manieren opgelost worden: òfwel door een wereldregering (opheffing van de autonomie), òfwel door ‘machtsevenwicht’ (de staten ongeveer even sterk maken), òfwel door collectieve veiligheidsmaatregelen (een verbijzondering van het vorige).
Deze idee van een statenanarchie is een formeel-juridische, die zich moeilijk verdraagt met de inzichten van de sociologie.
Ik ben van mening dat men op goede gronden mag aannemen dat de mensheid in de toekomst wel gedwongen zal zijn om op allerlei terreinen, over en door de grenzen van nationale staten heen, en misschien ook wel met grote tegenzin, te zoeken naar regionale of misschien ook wel mondiale vormen van integratie. Historisch heeft zich gedurende enkele eeuwen in de wereld een proces van ‘nation-building’ voltrokken dat, eenvoudig gezegd, bestond uit de samenvoeging van kleine staatkundige eenheden tot grotere - en dit vaak met grote weerstand van de betrokken volkeren en regeringen. Dit proces is nog geenszins voltooid, en voltrekt zich, zij het in andere vorm, nog dagelijks verder. Juridisch moge er verschil zijn tussen supranationale autoriteit en internationale samenwerking, sociologisch is dit verschil hoogstens formeel en gradueel van aard. Vanaf het moment dat een regering besluit tot het aanvaarden van internationaal overleg, van spelregels die hierbij gelden, stoot zij als het ware een stukje nationale souvereiniteit af. Grenzen worden op deze wijze niet opgeheven, ze worden, zij het in een langzaam tempo, functieloos. Deze ‘schaalvergroting’ voltrekt zich vooral als gevolg van de toegenomen interdependentie in het internationale systeem, en deze interdependentie is voor een deel weer het gevolg van de toegenomen communicatie. Om een voorbeeld te noemen: over enige tijd is het mogelijk om op grote schaal het weer te beinvloeden. Toepassing van deze techniek zal de regeringen van landen noodzaken tot gecoördineerde actie, men denke slechts aan een agrarisch