ideaal waar je naar streeft, en waar je aan ten onder gaat. De verrukking van de liefde gaat samen met de aftakeling, die leidt naar de dood. De ejaculatie is het creatief proces bij uitstek. Maar het is ook heel even doodgaan. Alles wat vergaat of sterft, boeit mij intens.
R. - Schoonheid is vaak verbonden met het gruwelijke bij jou.
C. - Ook de dood kan esthetisch zijn (kijk naar Montherlant), zoals in mijn verhaal ‘Where is my gun, Lola?’, waarin een jonge man met een gouden kogel zelfmoord pleegt. Bloed en het vampierthema komen vaak in mijn werk voor. Bloed is kitsch, en kitsch is een zeer interessant verschijnsel. Het is een ziekte, een virus. Ik bekijk het vanop afstand, koel, over de veilige vallei van het snobisme heen. Ook heb ik een voorkeur voor filmsterren als Marylin Monroe, Françoise Dorleac en Jayne Mansfield. Deze goddelijke schoonheden zijn alle op een gewelddadige wijze om het leven gekomen. Karel de Stoute ook: hij was een mooie man, maar hij is tevens op een mooie manier gestorven op het slagveld vna Nancy. Hij werd er door de wolven verscheurd. Prachtig!
R. - Er is in je gedichten ook steeds sprake van verval, verrotting, ondergang. Je gebruikt graag woorden als verwelken, verslensen, aantasten. Er is steeds een herfstsfeer in je werk.
C. - Ja, de decadentie vind ik bijzonder interessant. Het is de periode van over-cultuur, die tot een nulpunt komt waaruit iets nieuws ontstaat. De nieuwe interesseert mij niet, wel die oververzadiging van cultuur. Wij beleven thans een boeiende periode, rijp voor de decadentie, een nieuwe fin-de-siècle. Het is wel vreemd dat een decadentie-periode steeds tegen het einde van een eeuw komt. We moeten ervan profiteren. Ik vrees dat de volgende generatie vreselijk ernstig en bewust zal opbouwen aan onze vervallen maatschappij. Dat wil ik niet meer meemaken. Zoals men zegt: De kolen zijn de kaviaar van de arme. Mij goed, hoor, maar ondertussen verwarm ik mij nog liever door kaviaar te stoken, dan kolen op mijn toast te eten.
Begrijp je wat ik bedoel?
R. - De erotiek is primordiaal in je werk. Is dat niet burgerlijk?
C. - Ik geloof dat ik eigenlijk een vrouwenhater ben, omdat ik de vrouwen zo nodig heb, omdat zij zulke grote rol in mijn leven spelen. De erotiek is inderdaad een typisch burgerlijk verschijnsel. Ik kom trouwens uit een burgerlijk milieu en meen dat de burgerlijkheid enorme voordelen biedt. Ik hou van comfort, dat betekent alles hebben wat je wil op het ogenblik dat je het wenst. Burgerlijkheid wordt altijd en grotendeels verkeerd geassocieerd met geld, dat vrijheid betekent. Mijn grootste comfort is mijn vrijheid. Ik zou niet kunnen elke dag als een bediende om negen uur naar een kantoor trekken. Wel werk ik zelf ook acht uur per dag, maar het is een taak die ik mezelf opleg. Burgerlijke elementen vind je ook in het werk van Gerard Kornelis van het Reve bijvoorbeeld. Dit is de burgerlijkheid die ik bedoel. Daartegenover staat echter de kleinburgerlijkheid, die ik vreselijk vind.
De erotiek boeit mij ook bijzonder omdat het een even benaderen van de dood is. ‘De kleine dood’ is trouwens een maniëristische uitdrukking om de seksuele handeling te bestempelen.
R. - Maar ben jij burgerlijk?
C. - Indien rijden in sportwagens, houden van goede wijnen, mooie kleren en vrouwen, wonen in een groot, luxueus en antiek interieur, skiën in de winter en zonnen in de zomer, Japanse en hedendaagse kunst verzamelen, eten in fijne restaurants, kijken naar goede films, goede boeken lezen, een pop-discotheek bezitten, gek zijn van Mahler enzovoort, enzovoort, ‘burgerlijk zijn’ betekent, dan ben ik burgerlijk.
Indien niet, ben ik iets anders.
R. - Wat?
C. - Een leugenaar, volgens mijn psychiater.
R. - Het ceremoniële speelt bij jou ook een grote rol.
C. - Ik vind dat heel het leven een ceremonieel is en ook het creatief proces trouwens. Daarom heb ik soms spijt dat ik niet gelovig ben of naar de kerk ga. Een heilige mis in het West-Vlaams of het Limburgs moet een zeldzaam mooi ceremonieel zijn, naar men zegt.
R. - Je schrijft altijd over uitzonderlijke gevallen zoals in ‘Allegria! Allegria!’ over een man, die verliefd is op een pop.
C. - Persoonlijk vind ik dit niet zo uitzonderlijk. Het is gewoon een liefdeverhaal, waarin een grote tederheid tot uiting komt. Maar het feit alleen al dat je het uitzonderlijk noemt, bewijst dat het de lezer choqueert. Ik zou niet kunnen schrijven over gewone dingen. Over een man, die zich iedere morgen scheert, iedere morgen de tram neemt om iedere morgen naar zijn werk te gaan b.v. Dat is geen stof waar ik mee werken kan.
R. - Waaraan werk je nu?
C. - Ik teken vooral, omdat ik vrees in de poëzie wat vastgelopen te zijn. Ik werk twee tot drie weken aan één pentekening, die ik op een meer dan pointillistische wijze voltooi. Mijn tekeningen en gedichten geven eigenlijk een zelfde wereld weer. Het is gewoon een andere manier om hetzelfde uit te drukken. Een tekening is een heel eenvoudige, directe manier. Tekenen is vakmanschap, en schrijven is méér.
Ik ben ook een scenario aan het schrijven voor een korte film, vertrekkend van het verhaal ‘Allegria! Allegria!’. Het moet een 35 mm kleurenfilm worden van twintig minuten. Het lijkt me een typische rol voor Julien Schoenaerts. Uiteindelijk zou ik toch graag eens in beeld willen brengen wat ik geschreven heb. Een visualisatie krijgen van bepaalde situaties, die alleen nog maar op papier bestaan. Dat lijkt me bijzonder boeiend.
R. - Maar je bent toch vroeger reeds actief geweest op filmgebied?
C. - Ik maakte twee korte speelfilms. ‘Les wagons verts-réséda’ vind ik niet goed, dat was een jeugdzonde. Hij werd in 1966 gefilmd op een treinkerkhof, waar ook later Alain Robbe-Grillet zijn ‘Trans Europ Express’ filmde. Ook in dit eerste filmpje vind je die sfeer van verval en teleurgang, die alles beheerst wat ik schrijf. Ik heb met die film deelgenomen aan het Beneluxfilmfestival en er de prijs van de experimentele film ontvangen. Dat pleit