De Vlaamse Gids. Jaargang 56(1972)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 23] [p. 23] Drie gedichten Hugues C. Pernath In het liefdeloze landschap van mijn eenzaamheid 1[regelnummer] In het liefdeloze landschap van mijn eenzaamheid Heerst geen beweging die mij bedaart, geen rust Die mij troost of afmaakt als een eerstgeborene. Hoogmoedig vertaalt mijn bloed de tekens, 5[regelnummer] De flitsen over het wrange water van weleer, En draagt de eigenschappen van hem Die zelfs de pijnen van november schuwt. Ellendig, lijf en droom ontkennend, wijk ik Naar de onderwereld van mijn ongeloof. 10[regelnummer] Geen grenzen, geen bakens, geen horizont. En dalend, als een doelbewuste zwerver, Begint de valk haar vreselijke vlucht. En uit de laatste resten van mijn hoop Verzamel ik de vreemde fragmenten van mijn verval, 15[regelnummer] Eerst verslaafd en dan genezen, verschuil ik mij In de schandelijke schade die mij verteert. Ik zal geen kwaad doen, noch verderf stichten Geen heilige berg is mij onbekend, Ik zal mezelve beterschap toewensen, en vredig 20[regelnummer] De levenslijnen der herinnering volgen Naar de puinhoop van mijn verleden dat nog slechts smeult, En stuiptrekkend in mijn ontworteld landschap Zal ik de hand uitstrekken naar de sluier van de diepe slaap Zachtjes genoeg om geen haat, geen pijn te krassen 25[regelnummer] In het zwangere achterblijven van haar weigerend woord. In mijn vreemd verdriet vermoed ik het verstijven 1[regelnummer] In mijn vreemd verdriet vermoed ik het verstijven Van vele levens, soms de vunsheid van de bron De lelie of het belommerend lover. Soms vermoed ik het trillen van jouw handen 5[regelnummer] Die zich nooit zullen herhalen in de looplijn Van de besmettelijke beproeving. Omdat ik besef hoe ik slapeloos, mezelve vermink Tot nutteloos zintuig, terwijl mijn weefsels versterven In het klamme koudvuur van iedere nieuwe nacht. 10[regelnummer] En naar mijn beeld beweeg ik, naamloos Angstiger dan voorheen, en ruil mijn galg in Tegen de ratelende regens van het ritueel Dat nakomelingen en vee zal slachten, gereinigd Op de oude weg van de nieuwgebouwde staat. 15[regelnummer] Tot alles zal verloren gaan en roemloos stranden In een duisternis waarin geen zon ooit zaden kiemt. Als naar waarheid. Als naar leugen. Sprekende: één taal, eenzelfde woord van onrust In de branding verheven boven alle banden. 20[regelnummer] Ik voel de afwezigheid als een moeilijke openbaring, Als scherven van relikwieën, van werelden, onwaarachtig En buiten de tijd. Zo werd ik een getuige Tegen diegene die de tolk was van mijn tederheid. Geen slaap zal ons nog ooit verenigen, geen ontwaken 25[regelnummer] Ons bevrijden. Want mijn schaduw zal een schaduw zijn. Ik treur niet geen tederheid trekt mij aan 1[regelnummer] Ik treur niet, geen tederheid trekt mij aan Geen lichaam kan ooit het mijne voelen Geen ander oor mijn verwarring, mijn onrust In de sprakeloze plaag van de taal. 5[regelnummer] Dagelijks en dodelijker verkrampt mijn wereld In de vreselijke vertakkingen van de pijn, Ik heb het laatste boek gedragen, van rechts naar links En met al mijn tekortkomingen veroordeel ik Wie verbrandt en wie poogt door de leugen. 10[regelnummer] Want anders niets dan de nederigheid Dan het voltrekken van de twijfel, Want anders niets heeft ons bepaald. Ik laat het licht de duisternis herhalen, Herrijzen uit de roemloze rust van de rots 15[regelnummer] En terwijl het schrale water uit de wonden sijpelt Beluistert de nakende nacht mijn schroevend hart. Geen entstof heeft mij veranderd Geen vrijgevig verleden mij bedwelmd. Geen smeulen. Zoveel werd gescheiden, zoveel kwam terecht. 20[regelnummer] Ik bemin, ik schrijf en onderga de vriendschap Maar als een metselaar, vrij en ommuurd Voltooi ik de tempel waarvan de laatste hoeksteen Mijn einde zal betekenen. En met datzelfde woord Al mijn liefde verwoordend, leef ik verder 25[regelnummer] In de gesel van die zonnetekens waartoe ik behoor. Poëzieprijs van Knokke-Heist 1972 Vorige Volgende