| |
| |
| |
Geestesleven - wetenschappen
De biologische toekomst van de mens (I)
De meest fantastische prestaties van de moderne wetenschap van de laatste vijf en twintig jaren liggen op medisch en biologisch gebied. Rostand schrijft hierover: ‘Pour moi, notre époque est beaucoup moins celle des fusées cosmiques et des prochains voyages interplanétaires que celle où l'on provoque à volonté la métamorphose d'un papillon’.
Het menselijk leven zal veel meer worden beïnvloed door de biologische evolutie dan door de mechanische revolutie van de 19e eeuw of de technologische revolutie van de 20e eeuw.
De wetenschap heeft de buitenwereld in hoge mate veranderd en zal dit hoe langer hoe meer doen naargelang de mens beter met electronen, atomen en moleculen zal leren omgaan. De meest revolutionaire veranderingen zullen echter binnen het domein van de mens zelf plaats grijpen.
Volgens A. Rosenfeld is het niet alleen de taak van de wetenschapsmensen, maar ook die van de schrijvers om zich actief te interesseren aan deze biologische problemen en om de mens voor te lichten over zijn toekomstig leven.
De grote moeilijkheid voor de schrijver over deze problemen, is dat hij de indruk schept sensatie te willen verwekken. De realisaties lijken zo ver in de toekomst te liggen, dat ze zonder praktische betekenis schijnen voor onze generaties. Nochtans zullen vele biologische verworvenheden nog tijdens ons leven belangrijke implicaties meebrengen.
Een volledig nieuwe wereld zal binnen zeer korte tijd worden opgebouwd. J. Salk heeft ingezien hoe groot de macht zal worden van de biologische en medische wetenschappen. Een belangrijk deel van de activiteit van zijn Instituut te La Jolla in California zal gewijd zijn aan het bestuderen van de weerslag, die de biologische research heeft op alle menselijke activiteiten. Vijf Nobelprijswinnaars verbonden aan dit Instituut: S. Luria, J. Watson, R. Holley, P. Medawar en J. Monod zullen, onder de leiding van de filosoof en mathematicus J. Bronowski, het publiek voorlichten over de nieuwe wetenschappelijke verwezenlijkingen. De wetgevers en juristen zullen eveneens worden voorgelicht om te voorkomen dat de wetgeving, zoals in het verleden, vijf jaar en meer achterstand vertoont ten opzichte van de nieuwe medische en biologische verworvenheden. Toename van de biologische mogelijkheden zal de mens vrijer maken, maar zal ook talrijke risico's meebrengen en kan tot misbruiken leiden. Bepaalde ontdekkingen zijn zo belangrijk dat sommige psychologen schrik hebben hun data over de kontrool van de hersenfuncties te publiceren uit vrees voor mogelijk misbruik van deze kennis.
Tijdens het congres van de Nobelprijswinnaars te Stockholm op 18-9-1969 verklaarde J. Monod dat de ethische en sociale grondslagen die tot nu toe onze maatschappij hebben geschraagd, nl. de godsdiensten en de filosofieën, in het licht van de moderne wetenschap waardeloos zijn geworden. Zonder een nieuwe ethiek kan onze huidige maatschappij niet blijven voortbestaan, verklaarde deze biochemicus. F. Crick vraagt zich af wat we in de plaats moeten stellen van de vernietigde ethische grondslag van onze samenleving.
Ook Bentley dass, President van The American Society of Naturalists, wijst op de ontstellende ethische problemen die oprijzen bij het gebruik van de nieuwe biologische kennis op het gebied van de voortplanting.
W.H. Thorpe, van de Cambridge University, wereldvermaard expert van het gedrag van de dieren, beschouwt de mogelijke gevaren veroorzaakt door overbevolking, toepassing van de kunstmatige inseminatie met donorsperma en misbruik van de nieuwe neurophysiologische kennis even groot als deze veroorzaakt door de waterstofbom. De recente biologische vooruitgang is volgens deze geleerde even belangrijk als de ontdekking van het vuur, de landbouw, de boekdrukkunst en de ontdekking van het wiel.
Salvador Luria wijst in ‘Control of Human Heredity’ op de verantwoordelijkheid van de wetenschapsmensen bij de voorbereiding van het publiek op de mogelijke gevolgen van de vooruitgang.
Het duurt gewoonlijk zeer lang vooraleer de maatschappij zich aanpast aan de nieuwe verworvenheden van de wetenschap. Deze achterstand was tot nu toe niet zeer belangrijk en kon plus minus opgevangen worden door de bestaande wetgevingen en de vigerende godsdienstige en morele regels.
Overbevolking, verlenging van het leven, keuze van het geslacht van de toekomstige baby's, scheikundige en elektrische beïnvloeding van de hersenfuncties, zowel intellect, geheugen als karakter, kweken van leven in vitro en manipulatie van het erfelijk substraat zullen een nieuwe werkelijkheid doen ontstaan, waarvoor andere wetten zullen moeten worden uitgevaardigd.
Hoe kan de mens zijn morele verantwoordelijkheid opnemen, als hij de moderne biologische ontwikkeling niet begrijpt? Hoe treurig is het al niet gesteld met het begrip opgebracht door het publiek en de wetgever voor de eenvoudige problemen als therapeutische abortus en euthanasie.
| |
| |
Volgens de Nobelprijswinnaar J. Lederberg is dit het gevolg van het totaal gemis aan kennis van de grote massa over de reproduktieve biologie en het voort blijven bestaan van de conventionele verouderde opvattingen over dood en leven. In de toekomst zullen goede ouders ook goede biologen moeten zijn. Trouwens, volgens Lederberg is het absoluut noodzakelijk, wil de mensheid voort blijven bestaan, dat de toekomstige mens over grotere en betere hersenen beschikt.
In zijn inaugurale les voor het ‘Collège de France’ bij het aanvaarden van de leerstoel voor moleculaire biologie, zegt J. Monod dat zowel de onwetende massa als de erfgenamen van een voorbijgestreefde cultuur leven en sterven zonder iets te begrijpen van het nieuwe wereldbeeld. Hij schrijft: ‘Les techniques issues de la science moderne dépassent l'entendement de la plupart des hommes et sont pour eux une cause d'humiliation permanente... Les sociétés modernes vivent, apprennent, enseignent encore - sans y croire d'ailleurs - des systèmes de valeurs dont les bases sont ruinées, alors que, tissées par la Science, ces sociétés doivent leur émergence à l'adaptation, le plus souvent implicite et par un très petit nombre d'hommes, de cette éthique de la connaissance qu'elles ignorent.’
Daarin schuilt volgens Monod de oorzaak van de moderne aliënatie, de bevreemding van de mens tegenover de moderne wereld, die hem drijft naar mysticisme en pseudowetenschappen, zoals de astrologie, en die het succes verklaart van de mystieke onzin gepubliceerd in ‘Planète’ en in boeken zoals ‘Zijn de goden kosmonauten’. Het verklaart ook mede de vlucht van de jeugd naar onderontwikkelde vormen van samenleving en het gebruik van drugs om aan de realiteit te ontsnappen.
Deze wetenschappelijke aliënatie inspireerde Verlaine reeds tot het gedicht:
‘Frères lâchez la Science gourmande Qui veut voler sur les ceps défendus Le fruit sanglant qu'il ne faut pas connaître.’
De heerschappij voor hen die P.H. Simon in zijn boek ‘Questions aux savants’ ‘Les grosses têtes’ noemt werd ook door Nietzsche gevreesd.
Toch helpt het niet de werkelijkheid niet onder ogen te willen zien. Het intellectuele avontuur van de mens kan niet worden stopgezet. F. Jacob, Nobelprijswinnaar 1965, schrijft hierover in ‘Science et Avenir, Juillet 69’: ‘Evenmin als men de kernfysici heeft kunnen verhinderen de atoombom te maken, kan men de embryologen en genetici verhinderen “de mens” te maken. Vergeten we niet dat Rutherford in 1937 beweerde dat de kernsplitsing nooit zou worden verwezenlijkt.’
Terwijl Jules Romains in 1950 schreef dat er geen spectaculaire wetenschappelijke verbeteringen te verwachten waren, is juist op dat ogenblik een nieuwe wetenschap ontstaan nl. de moleculaire biologie.
Slechts enkele jaren na het ontcijferen van de desoxyribonucleïnen-structuur (DNA) in de kern van de cel en het aantonen hoe de erfelijke eigenschappen door deze macromolecule worden vastgelegd en overgeërfd, heeft men kunnen aantonen hoe door het uitsturen van een boodschapper ribonucleïne (RNA) langs een transfer-RNA om, de kern-DNA de opbouw van alle lichaamseiwitten dirigeert.
Elke maand is er nieuws over de biocatalysatoren, de enzymen die alle scheikundige reacties in het menselijk lichaam mogelijk maken aan normale lichaamstemperatuur.
De kennis van de cel wordt elke dag groter. Zeer binnenkort zal men weten waarom de celnucleïne soms defect is, hoe een kankerproces ontstaat en waarom de cel veroudert en celdood intreedt.
Hoe groeit een bevrucht ei uit tot een embryo? Alhoewel op dit gebied minder werk wordt gepresteerd - het is een probleem dat bij de mens allerlei taboe's oproept - is hier ook substantiële vooruitgang geboekt.
Een ander belangrijk terrein, waarop de inzichten enorm zijn verruimd, is dat van het centraal zenuwstelsel. Geheugen, intellect en karaktereigenschappen worden gedetermineerd door de samenstelling van de ribonucleïne in de hersenen, waarvan men stilaan de opbouw begint te begrijpen.
We zullen de repercussies aantonen op het toekomstig leven van de mens door beschrijving van de meest recente verworvenheden van de biologische en medische wetenschap.
We zullen ons hierbij alleen houden aan de wetenschappelijke ontdekkingen en de mogelijke gevolgen hiervan voor het leven van de mens in de toekomst. Het gaat hier om de realiteit, niet om science-fiction.
De zeer eenvoudige medische realisaties zoals orgaantransplantaties, het bepalen van het moment van de dood bij kunstmatige beademing en de artificiële bevruchting stellen reeds schijnbaar onoplosbare ethische vraagstukken aan onze huidige conservatieve samenleving.
| |
1. Orgaantransplantaties
Over de ethische problemen in verband met de orgaantransplantaties bestaat reeds een uitgebreide literatuur.
Voor orgaantransplantaties kan in uitzonderingsgevallen gebruik worden gemaakt van een orgaan, afgestaan door een levende donor. Het gaat hier om de overplanting van een nier, in de meeste gevallen afgestaan door een familielid. Het is immers perfect mogelijk een normaal leven te leiden met één nier. Met de overgeplante nier zal de ontvanger, mits zorgvuldige nabehandeling, een vijftal jaren kunnen overleven.
Mag een medicus een levende gever aanraden een orgaan af te staan, om iemands leven gedurende deze relatief korte periode te verlengen?
Mag intrafamiliale druk worden uitgeoefend op een bepaald lid van de familie, dat na weefselonderzoek, het meest geschikt lijkt voor het donorschap?
Hoe te handelen als een jonge vrouw van 20 jaar een nier voor haar moeder wil afstaan, wetende dat zij nog een heel leven met de mogelijkheden van huwelijk, zwangerschap, enz. voor zich heeft?
Is het toegelaten gevangenen te gaan gebruiken als donors voor nieroverplantingen? Starzl uit Denver kreeg op 4000 gevangenen van 100 onder hen toestemming een nier weg
| |
| |
te nemen. Toen zijn handelwijze werd veroordeeld op een symposium in 1966 door Ciba georganiseerd over ‘Law and Ethics of Transplantation’ hield hij op na 18 transplantaties. Intussen blijven de morele vraagstukken in verband met de levende donoren bestaan, zonder dat de samenleving haar verantwoordelijkheid opneemt. De geneesheer alleen moet in rechte oordelen wat toelaatbaar en wat niet toelaatbaar is. Hij is ‘maître après Dieu, seul juge de ce qu'il a droit, ou n'a pas droit de faire’.
Ware het niet logischer in plaats van dit probleem te ignoreren, een commissie van juristen, medici, moraalfilosofen en wetgevers dit belangrijke ethische vraagstuk te laten onderzoeken en richtlijnen te laten opstellen, die kunnen worden aangepast aan de technische vooruitgang?
Indien een kadaverorgaan gebruikt wordt voor transplantatie, staat men voor het probleem van het tekort aan ruilnieren.
Het gevaar bestaat dat de familie, die meester is over het lijk van de afgestorvene, overgaat tot de verkoop van de organen. Lord Riddell zei hierover: ‘A man may be captain of his soul, but he is certainly not master of his body’.
Dergelijk misbruik, waarvoor reeds gewaarschuwd werd op het internationaal congres voor transplantaties te Madrid, is intussen reeds gesignaleerd.
Recente rapporten uit Californië wijzen erop, dat kleurlingen vaak wel acceptabel zijn als niet-verwante levende of kadaverdonors, maar slechts al te zelden ontvangers worden van getransplanteerde organen. Het lijkt erop dat de transplantatiediensten met toenemende frekwentie een ongelijksoortige patiënten-gemeenschap behandelen, waarmee het oude spreekwoord, ‘dat wie betaalt, de toon mag aangeven’, weer eens bevestigd wordt.
Er is heel wat deining ontstaan over het feit dat enkele patiënten openlijk hebben geadverteerd voor een nier van een niet-verwante donor. Dit betekent, dat het kopen van menselijke organen van levende donors al is begonnen. Het is mogelijk deze misbruiken te voorkomen door de ontvangers te kiezen waarvan de weefsels het best overeenstemmen met de weefsels van de gever. Dit gebeurt o.a. in het Eurotransplantcentrum, waar men de weefseleigenschappen van alle potentiële ontvangers uit Nederland, België en Duitsland in een computer heeft opgeslagen.
| |
2. Bepalen van het moment van overlijden
Een probleem dat zeer acuut is geworden door de transplantaties van onpare organen zoals hart en lever, is het vraagstuk van het bepalen van het moment van overlijden.
Heeft men het recht een kloppend hart te verwijderen bij een patiënt in coma, waarvan de hersenfuncties definitief zijn uitgevallen?
De Nationale Academie voor Geneeskunde van Frankrijk heeft verklaard, dat een man wiens hart nog klopt, dood mag verklaard worden, wanneer de hersenen opgehouden hebben hun vitale functies te vervullen.
Sommige medici, waaronder Barnard, overwegen de organisatie van een gespecialiseerde dienst, waardoor men in de patiënt zelf, hart-, long-, nier- en leverpreparaten in cytologisch leven kan houden als reserves voor transplantaties. Een soort dodenhuis met levende organen: ‘des momies animées’.
Vooral bij zwaar gekwetsten of bij oude mensen stelt zich de vraag of reanimatie nog wel zin heeft, wanneer de hersenen onherstelbaar zijn beschadigd.
Toen Mac Math in Engeland de moed had voor te stellen bepaalde personen in vegetatief leven niet langer meer kunstmatig te beademen, is er overal ter wereld scherpe kritiek gerezen tegen de Engelse geneeskunde in het algemeen en deze medicus in het bijzonder.
Al die problemen scheppen een waar dilemma voor de behandelende arts. Enerzijds gebiedt de eed van Hippocrates hem, zich in te zetten voor het leven en de gezondheid van de patiënt; anderzijds is het zijn plicht lijden te lenigen en niet onnodig te verlengen. De eerbied voor de mens, die het richtsnoer voor zijn werk dient te zijn, zal zich ook over de stervende mens moeten uitstrekken. Wordt dat uit het oog verloren, dan dreigt het gevaar dat Page formuleerde: ‘A war against death, may be a war against man himself’. (‘Een strijd tegen de dood kan een strijd tegen de mens zelf zijn.’)
Het is noodzakelijk dat de vraagstukken van het al of niet reanimeren grondig bestudeerd worden, niet alleen door medici maar ook door vertegenwoordigers van andere disciplines. De wetgever zal er zich tenslotte niet kunnen buitenhouden. De maatschappelijke betekenis is te groot om deze beslissing geheel en al aan de artsen over te laten. Een gedragspatroon, dat de goedkeeuring van de Staat draagt zal voor hen een grote steun zijn.
De maatschappij zal zich ook moeten uitspreken over de prioriteit van de geneeskundige zorgen. Men kan zich niet van de indruk ontdoen dat de huidige ontwikkeling van de geneeskunde niet op een rationele wijze georganiseerd wordt.
Heeft men het recht een techniek zoals die van de harttransplantatie te veralgemenen, wetende dat de ontvangers hiermede slechts gemiddeld gedurende 4 maanden overleven en maar 5% onder hen gedurende 1 jaar een plus minus menswaardig bestaan kunnen leiden?
Helen Taussig, professor-emeritus in de hartpathologie aan de Johns Hopkins Universiteit in Baltimore, en oud-voorzitter van de American Hearth Association, schrijft hierover in 1969: ‘Onderstel even dat een firma een nieuw geneesmiddel op de markt zou brengen waarvan het gebruik slechts 50 van 110 patiënten zou baten om het leven gedurende 4 maanden te verlengen. In dit geval zou de firma het geneesmiddel zeer snel uit de handel trekken, vooral als men overweegt dat het geneesmiddel 30.000 dollar per patiënt kost.’
Hamburger zei op het Congrès International de Morale Médicale: ‘Inéluctablement, le jour arrive ou il faudra décider de ceux qu'on prend le parti de laisser mourir. Le prix de la santé dépasse désormais les possibilités des pays les plus riches.’
| |
| |
De regeringen van alle welvaartstaten zullen de uitgaven voor de Gezondheidszorg zorgvuldig moeten plannen en bepaalde geneeskundige taken voorrang moeten verlenen.
Niet alleen omwille van de volksgezondheid, maar ook om zuiver economische redenen is het noodzakelijk de overheidsgelden te besteden aan de behandeling van hartinfarct, longsilicose van mijnwerkers, bestrijding van verkeersongevallen en luchtbezoedeling, die o.a. chronische bronchitis en asthma veroorzaakt, eerder dan aan het uitvoeren van harttransplantaties of op grote schaal in gebruik nemen van kunstnieren.
Deze enkele voorbeelden in verband met orgaantransplantaties en het bepalen van het moment van overlijden mogen volstaan om aan te tonen dat als gevolg van onze medische voruitgang de technische beslissingen gemakkelijker zullen worden, terwijl de morele problemen steeds moeilijker zullen opgelost worden.
| |
3. Kunstmatige bevruchting met donorsperma
De achterstand van de wetgeving ten opzichte van de vooruitgang van de medische techniek, is op dit ogenblik het grootst op gebied van de kunstmatige bevruchting met donorsperma.
Deze techniek, waarbij gebruik wordt gemaakt van zaadcellen afkomstig van anonieme donors, wordt reeds op grote schaal toegepast in Engeland en in Amerika. Deze methode wordt o.a. toegepast bij steriliteit van de man of wanneer in zijn familie ernstige dominant overerfbare aangeboren ziekten voorkomen.
Men schat dat in de Verenigde Staten 150.000 à 200.000 kinderen zijn geboren na bevruchting met donorspermacellen. Per jaar worden in USA uit 25.000 KID's 10.000 kinderen geboren. In Nederland wordt deze techniek 150 à 200 maal per jaar met succes toegepast.
Nochtans hebben deze kinderen geen duidelijk wettelijk statuut. Een technische innovatie werd ingevoerd zonder dat voorafgaandelijk enige sociale aanpassing gebeurde.
Dit wordt bewezen door A. Rosenfeld in een artikel verschenen in Life. Een vrouw gescheiden van haar man kreeg van het gerecht het voogdijschap over haar kind. Ze ontzegde haar man bezoekrecht op basis van het feit dat het kind was geboren na kunstmatige inseminatie met sperma van een anonieme donor. De man ging hiermee niet akkoord. De bevruchting was immers gebeurd met zijn volledige instemming, hij hield van het kind en had het opgevoed alsof het zijn bloedeigen kind was. Het gerechtshof van New-York wees hem dan ook bezoekrecht toe. Bij herziening van het proces in Oklahoma werd de echtgenoot elk recht op dit kind ontzegd. Volgens het gerechtshof was hij niet de ware vader van het kind. Wie was dan wel de echte vader? De anonieme vreemdeling, die het zaad leverde? Zo ja, kon hij dan het kind opeisen en bezoekrecht vragen? Of kon hij ook verplicht worden in de onderhoudskosten voor het kind te voorzien? Wordt dit kind de erfgename van de donor en mag de echtgenoot van de moeder het kind onterven?
Theoretisch worden deze kinderen geboren uit een geheim overspel. Dit is ook het oordeel van een Belgisch geneesheer Dr. Glorieux en een commissie van Belgische geneesheren, volgens een artikel dat werd gepubliceerd in Documenta Geigy in 1969.
Donorinseminatie eist een valse verklaring op het geboortebewijs, bedoeld als maskering van een biologisch overspel. Glorieux twijfelt dan ook zeer sterk aan de geestelijke vermogens en de moraal van de gever. Verder meent hij dat men de toestemming zou moeten vragen aan het ongeboren kind, dat wettelijk en ethisch een stem zou moeten hebben! Uit al deze nonsens besluit Glorieux dat het maatschappelijk gevaar van de KID ver het theoretische nut voor de enkeling overtreft en dat het een experiment is dat de grenzen van de medische ethiek, de wet en de moraal ver overschrijdt. Het standpunt van de Hoge Raad van de Orde der Geneesheren in 1965 is al even kortzichtig als dit van Dr. Glorieux. Volgens de Hoge Raad is de kunstmatige inseminatie in strijd met het natuurrecht dat elk menselijk wezen bezit, ouders te hebben die hem hulp en bijstand verlenen Het door kunstmatige inseminatie verwekte kind heeft in feite geen vader volgens deze instantie.
Hoeveel realistischer, hoeveel minder hypocriet en hoeveel oprechter zijn de geneesheren, aanwezig op het Londens Symposium over kunstmatige bevruchting, gehouden in februari '70 in Charing Cross Hospital Medical School. Al deze geneesheren spreken daarenboven nog uit een rijke en lange ervaring op het gebied van kunstmatige inseminatie, terwijl de Belgische geneesheren nooit een kunstmatige bevruchting uitvoerden.
Boyd, die sinds 1953 kunstmatige bevruchting toepast, meent dat bij onvruchtbaarheid van de man artificiele inseminatie dikwijls verkozen wordt boven adoptie. Er is in dit geval toch 50% fysiologische verwantschap met de familie. Volgens Boyd bestaan er geen juridische problemen als de beide ouders goed worden voorgelicht en ze samen hun toestemming geven. Deze geneesheer kiest donors waarvan de fysische eigenschappen (kleur van haar en ogen enz.) ongeveer overeenkomen met die van de ouders.
Mevr. Jackson gebruikt sinds een paar jaar diepgevroren sperma. De resultaten zijn zeer goed en de zaadcellen kunnen na bevriezing gedurende onbeperkte tijd worden bewaard. Ze heeft in 95% van de 350 gevallen die ze kunstmatig bevruchtte met donorsperma, families kunnen volgen en slechts éénmaal een psychologisch probleem vastgesteld.
In dat geval waren het de ouders van de man die, omdat ze niet verwittigd waren, moeilijkheden in het gezin brachten.
Alle sprekers op het symposium waren gelukkig dat de poging om de KID illegaal te doen verklaren, mislukt was. Het besluit van het symposium was, dat de KID in vele families veel en groot geluk had gebracht.
Volgens T. Dobzhansky hebben we hier nochtans een uitstekende gelegenheid om een selectie in goede zin uit te voeren. De echtgenoten die naar kinderen vragen, staan bijna altijd open voor de suggestie dat de bevrediging van dit verlangen hen vooral dan tot eer zal strekken als hun kinde- | |
| |
ren zo begaafd mogelijk zijn. Dit kan bereikt worden door donors tussen mensen met grote begaafdheid te kiezen.
Volgens Levie zijn de bezwaren tegen KID terug te voeren tot het besef dat een belangrijke pijler van onze maatschappijstructuur, het monogame huwelijk, door de KID wordt aangetast. Nog steeds geldt in onze cultuur het monogame huwelijk als norm, hoe vaak daarvan in de praktijk ook moge worden afgeweken. Het is voor velen onmiskenbaar dat door de KID in het monogame huwelijk een derde wordt ingebracht, zij het anoniem. De herkomst van het kind wordt door de samenleving in het algemeen als onregelmatig aangevoeld, ‘niet volgens de regels van de maatschappij’.
Ook al beseffen wij, zegt Levie, dat de KID tegen de normen van onze maatschappij ingaat, toch menen wij dat de KID niet zonder meer mag worden afgewezen. De normen van onze cultuur zijn geen absolute waarden waaraan niet mag worden getornd, wel integendeel. Een man kan zich perfect vader voelen van een adoptief pleegkind of van een kind uit een vroegere verbintenis van zijn vrouw, al is hij dan niet de biologische vader. Des te meer zal hij zich vader voelen van een kind voor 50% verwant aan zijn vrouw en dat hij van bij de geboorte onder zijn hoede en in zijn familiekring ziet opgroeien. Het onhoudbare standpunt van de Belgische geneesheren gebaseerd op een verouderde godsdienstige moraal en de meer dan 2000 jaar oude eed van Hippocrates, die telkens opnieuw wordt gebruikt om een verstarde ethiek goed te praten en kasterechten te verdedigen, tonen duidelijk de grote moeilijkheden aan, die moeten overwonnen worden om onze wetgeving aan de meest eenvoudige vorderingen van de snel evoluerende biologische wereld aan te passen.
Het is nochtans hoogst noodzakelijk dat de wetgever zich duidelijk uitspreekt op het gebied van de KID en een vooruitstrevend en eerlijk standpunt gaat innemen.
Volgens Charvat moeten vooral de geneesheren zich ontdoen van oude ingeroeste dogma's en hun geest moet openstaan voor een nieuwe medische filosofie. Er is in de geneeskunde door haar ver doorgedreven specialisatie en de massa ‘hard facts’ te weinig plaats voor ‘beschouwend denken’. Het zou best kunnen zijn dat wij in een niet al te verre toekomst moeten kiezen tussen het welzijn van het individu en de toekomst van de groep. Wij discussiëren over transplantaties en KID, die één enkel individu aangaan en vergeten de nazaten van genetisch geplande figuren.
We zullen nu overgaan tot de beschrijving van meer ingewikkelde problemen die oprijzen door de medische en biologische vooruitgang. Voor sommige van deze problemen moet de maatschappij vandaag reeds een oplossing vinden, wil de mensheid niet rechtstreeks afglijden naar een katastroof.
| |
4. Bevolkingsexplosie
Naar het oordeel van de 175 experten die meegewerkt hebben aan het boek ‘Biology and the Future of Man’, geschreven op last van de Amerikaanse Academv of Sciences ter advisering van de federale regering en die behoren tot de elite van de wetenschapsmensen, is de bevolkingsexplosie het grootste probleem voor de onmiddellijke toekomst van de mensheid.
Het is onmogelijk, volgens deze auteurs, de urgentie van dit probleem te overdrijven. In het jaar 2000 zal de bevolking verdubbeld zijn en het aantal bewoners op onze aarde 6 miljard bedragen. Enn miljard mensen zullen in de nu ontwikkelde gebieden wonen, 5 miljard in de minder ontwikkelde landen. Aan het huidige groeiritme van 2% zullen er in het jaar 2050, 30 miljard mensen leven. Gezien de toename van de bevolking vooral in de minder ontwikkelde gebieden zal plaats grijpen - zo zal het aantal inwoners in Brazilië groeien van 52 miljoen in 1950 tot 240 miljoen in het jaar 2000 - zal er in het jaar 2000 niet alleen een vraagstuk van voeding ontstaan, maar ook een vraagstuk van arbeid.
Volgens Sicco Mansholt is er geen schijn van kans dat, als we voortgaan op de weg waar we nu op zijn, wij het werkloosheidspercentage beneden de 50% kunnen houden, terwijl onze maatschappij op zijn grondvesten staat te schokken, indien het werkloosheidscijfer over de 3 à 4% komt. Mansholt meent dat het niet een zaak is van altruïsme maar van lijfbehoud voor de 1 miljard ‘ontwikkelden’ om ervoor te zorgen dat die ramp van 6 miljard mensen in de wereld niet over ons komt. Wat moeten wij daaraan doen? Het is gauw te laat. Het is weer roerend om te zien in deze hele strijd, hoe de jeugd deze zaak tracht aan te pakken, wanhopig dat ze niet meer kan doen en geen invloed heeft.
In een artikel gepubliceerd in ‘La Recherche’ november '70, verklaart Th. Dobzhansky dat, wil de mens een toekomst hebben, hij onmiddellijk zijn sociale verantwoordelijkheid moet opnemen in verband met de voortplanting. Anderzijds wordt door de grootmachten betreurd dat hun bevolkingsaangroei afneemt: in USA nam de bevolking toe met 13,3% in 10 jaar tijds, in de URSS met 15,8% van 1960 tot 1970. Nu brengt een toename van 1% per jaar reeds een verdubbeling mee van de bevolking op 70 jaar tijds. In Azië, Afrika en Zuid-Amerika is het groeiritme 3 à 4% per jaar.
Als de wereldbevolking zich houdt aan de bijbelse uitspraak van ‘gaat en vermenigvuldigt u’, dan zal dit binnen 200 jaar leiden tot een bevolking van 150 miljard mensen, een katastrofale toestand, waarbij de volgende generaties geen menswaardig bestaan meer kunnen leiden. Het enorme probleem van de verontreiniging van ons leefmilieu staat in rechtstreeks verband met de toename van de wereldbevolking en de hiermee noodzakelijk samenhangende industrialisatie (meer afval, detergentia, pesticiden, auto's, verkeer, vliegvelden, wegen, steden, enz.) De pollutie veroorzaakt door 200 miljoen Amerikanen en het verbruik van grondstoffen is even groot als die van 2,5 miljard onderontwikkelden. Anderzijds kan het onderwijs in de ontwikkelingslanden het stijgend aantal studenten niet meer opvangen.
Op een zeker ogenblik zal de we- | |
| |
reldopinie moeten beslissen hoeveel mensen er op de aarde mogen wonen. Volgens P. Handler, hoofdredacteur van het boek ‘Biology and the Future of Man’, zal men de wereldbevolking ver onder het peil moeten houden, dat men nog kan voeden. Dit kan niet alleen gebeuren door familieplanning. Akties zoals deze van ‘Zero Population Growth’, moeten leiden tot een toestand waarbij de bevolkingstoename gelijke tred houdt met het aantal overlijdens.
Het is dan ook niet opportuun, volgens de Amerikaanse experten, wetten te behouden die de abortus verbiedie en waarbij premies worden uitgereikt aan grote gezinnen.
Men schat dat in Amerika op 2 miljoen geboorten er 500.000 niet gewild zijn. In Engeland bedraagt dit aantal 120.000. Als men alleen maar deze ongewenste geboorten zou kunnen voorkomen, zou reeds het doel van ZPG bereikt zijn. De Engelse Health Education Council gaf ‘posters’ uit om door voorlichting van de mannen te trachten het aantal onwettige geboorten, dat de laatste 10 jaar is verdubbeld, te verminderen.
Ondanks de grote gevaren, verbonden aan de toename van de wereldbevolking, blijven de wettelijke en religieuze instanties van België, Frankrijk, Spanje, Italië en Portugal elke liberalisering van de wetgeving weigeren op het terrein van de anticonceptiva en de abortus. Nochtans wordt anticonceptie nu in minder ontwikkelde gebieden volledig geaccepteerd. De helft van de ontwikkelingslanden leeft onder een regering, die besloten heeft familieplanning in te voeren: o.a. de meeste Aziatische landen, verschillende landen in Afrika en Zuid-Amerika. Waar de dienst voor familieplanning goed werd georganiseerd, zoals in Taiwan, Zuid-Korea, Hongkong en Singapore, heeft men een sterke daling gekregen van het aantal geboorten. In al deze gebieden wordt gebruik gemaakt van de pil of van een plastiek apparaatje dat in de baarmoeder wordt geplaatst en de innesteling van het bevruchte ei verhindert. Het is onzin te spreken over de mogelijke kleine gevaren verbonden aan het gebruik van de pil, als men merkt hoe sterk de sterfte bij de vrouwen, die dit anticonceptioneel middel toepassen, is gedaald, vergeleken met de mortaliteit bij de vrouwen die geregeld zwanger worden. Dank zij de anticonceptie zijn reeds miljoenen families in staat een beter en mooier leven te leiden.
Toch zal men volgens P. Handler naar andere methoden moeten zoeken om de bevruchtingskansen te verminderen. Alleen de pil kan niet voorkomen dat de bevolking toeneemt met 2 mensen per seconde. Er zijn nog steeds 235 geboorten per minuut tegen 96 overlijdens.
Volgens K.B. Ruf, privaat-docent te Genève, kan alleen een middel dat verhindert dat het geel lichaam zich ontwikkelt, een definitieve oplossing brengen van het probleem van de toename van de wereldbevolking. Gezien gebruik van dit middel een ingenestelde vrucht doet afsterven, stellen zich hierbij delikate religieuze en juridische problemen. Toch meent Ruf dat de industrie met man en macht aan de bereiding van dergelijk middel moet gaan werken.
Een andere methode, die bv. in Ierland heeft geleid tot een daling van het geboortecijfer, is het huwen op latere leeftijd. Geboorten bij oudere moeders doen echter het aantal aangeboren afwijkingen, zoals mongolisme en hazelip, sterk stijgen.
Een betere oplossing is dan ook de mensen ertoe aan te zetten vroeg te huwen en zich te laten steriliseren na 2 à 3 kinderen. Volgens Zero Population Growth is de moeder van het jaar de vrouw die zich heeft laten steriliseren en 2 kinderen heeft geadopteerd. Volgens Handler kan voor het ogenblik zonder sterilisatie geen rem worden gezet op de bevolkingstoename. Nochtans meent de Orde van de Geneesheren van België dat vasectomie (sterilisatie van de man) slechts mag worden uitgevoerd na consult van 3 geneesheren, die eens te meer de rol van onbevoegde morele voogd zullen spelen.
Het is mogelijk, volgens M. Potter, secretaris van de internationale vereniging voor familieplanning, dat de ontdekking van Prostaglandine, waarmee op een zeer eenvoudige wijze elke zwangerschap vroegtijdig zal kunnen onderbroken worden, binnenkort alle discussies over dit probleem tot steriele en academische beschouwingen zal herleiden. Binnen een drietal jaren is het waarschijnlijk mogelijk door het innemen van een pil, eenmaal per maand, de menstruatie te laten doorkomen of men zwanger is of niet. Dit werd door de Zweed Bygdeman van het Karolinska-Instituut van Stockholm reeds aangetoond. Hierbij wordt niet de bevruchting verhinderd, maar wel het zich vastzetten van het bevruchte eitje in de baarmoederwand.
Buiten het zoeken naar anticonceptionele middelen, zal men ook moeten overgaan tot het doen aanvaarden van het princiep van de bevolkingskontrool.
Het is bedroevend te moeten vaststellen dat zelfs de meeste medici zich niet bewust zijn van de ernst van het probleem.
Een nieuwe ethiek in verband met de voortplanting zal ingang moeten vinden bij de bevolking. Nooit werd het recht op de voortplanting betwist. Integendeel, de procreatie werd beschouwd als een plicht voor het vaderland. Het terrein van het geslachtsleven en van de familie zal geen privé-zaak meer mogen blijven. De ganse gemeenschap is betrokken bij de activiteiten van elk huisgezin. Evengoed als men nu algemeen aanvaardt dat de verkeerslichten het vrije verkeer van de voetgangers belemmeren, zal men moeten aanvaarden dat de persoonlijke vrijheid op het gebied van de reproduktie moet beperkt worden. Het is begrijpelijk dat elke individuele en vrijwillige beperking veruit te verkiezen is boven een wettelijk opgelegde beperking. Dobzhansky vreest echter dat de nieuwe noodzakelijke voortplantingsethiek moeilijk zal worden aangenomen. Niet alleen de intellectuelen moeten overtuigd worden, maar de gehele mensheid. Anderzijds is het probleem, volgens Dobzhansky, zo buitengewoon acuut dat de mens onmiddellijk maatregelen moet gaan nemen. Volgens Dobzhansky kan dit gebeuren door een systeem van ‘Licences négociablels’, waarbij elke vrouw gemiddeld 2,2 kinderen zal mogen hebben, maar ook haar recht op kinderen zal kunnen af- | |
| |
staan aan andere families (taux d'accroissement nul).
Hoe het ook moge opgelost worden, een nieuwe procreatie-ethiek moet onvermijdelijk worden aangenomen. De mens mag zijn verantwoordelijkheid niet ontvluchten. Daar het ondenkbaar is de wereldsituatie zo te laten evolueren dat de volgende generaties verplicht zijn de mensen te laten doodgaan door ondervoeding of door vernietiging van het leefmilieu, heeft de huidige samenleving de plicht preventieve maatregelen te nemen. Volgens de wiskundige Hoyle zal de bevolking toenemen tot 25 miljard om dan door likwidatie van 23 miljard mensen terug op 2 miljard te vallen. Als de massa niet vrijwillig de bevolkingskontrool aanvaardt, dan zal men om humanitaire redenen verplicht zijn dwangmaatregelen op te leggen.
Laat ons hopen dat de verantwoordelijken, zowel de wetenschapsmensen als de wettelijke instanties, door voorlichting, gebruik van een doelmatige anticonceptie - vrijwillig aanvaard of opgelegd - en door verhoging van het ontwikkelingspeil in de minder ontwikkelde landen, de katastroof kan voorkomen waartoe een niet remmen van de huidige bevolkingstoename onvermijdelijk zal leiden.
| |
5. Eugenetica
De snelle evolutie van de medische en biologische wetenschappen en de toename van de scheikundige en radiologische pollutie zal de mensheid verplichten tot het nemen van eugenetische maatregelen. Spijtig genoeg hebben de nazi's een slechte reputatie bezorgd aan de eugenetica. Nochtans, volgens de conclusies van een symposium over de toekomst van de mensheid, gehouden in 1962 te Londen onder leiding van J. Huxley en waaraan 27 biologen uit de Westerse wereld, waaronder 5 Nobelprijswinnaars, deelnamen, is het dringend noodzakelijk maatregelen te treffen om de genetische erfmassa van de mensensoort te verbeteren.
Darwin had zich reeds op het einde van zijn leven zeer pessimistisch uitgelaten over de genetische toekomst van de mens. In 1894 verklaarde hij aan de Engelse Zoöloog Wallace dat door het wegvallen van de natuurlijke selectie in onze moderne samenleving de zwakken kunnen overleven en zich verder voortplanten. Door het werk van F. Galton werd in 1883 de grondslag van de eugenetica gelegd, een wetenschap die zich bezig houdt met het bestuderen van de methoden om de aangeboren kwaliteiten van het mensenras te verbeteren. Verschillende handboeken over eugenetica o.a. die van Popenoe en Johnson, uitgegeven in 1918, verkondigen zeer betwistbare en sterk racistisch gekleurde theorieën. In 1949 kwam Keith nog op voor de mening dat oorlog, nationalisme, ras- en standsvooroordelen en ras- en standstwisten een gunstige invloed uitoefenen op de biologische ontwikkeling van het mensdom. Weer andere genetici meenden dat overheersende rassen en standen hun dominerende positie danken aan het feit dat hun erfelijke aanleg hen geschikt maakt voor de omstandigheden die zij aantreffen in hun omgeving of die ze daarin scheppen. In 1953 schreef Sir Charles Galton Darwin in ‘The next million years’ dat de volgende generaties in hoofdzaak zullen samengesteld zijn uit een minderwaardig ras, gerecruteerd uit de mensen, die hun reproduktie niet kunnen controleren.
Vooral in Duitsland kende deze theorie veel succes. Voorbeelden hiervan zijn o.a. het boek van de sociaal-anthropoloog Schallmeyer: ‘Uber die drohende Körperliche Entartung der Kulturmenschheit’. Het beschermen van de zwakken werd aangeklaagd door de geneticus A. Ploetz in zijn boek ‘Grundlagen einer Rassenhygiene. 1. Teil: Die Tüchtigkeit unserer Rasse und der Schutz der Schwachen. Ein Versuch über Rassenhygiene und ihr Verhältnis zu den humanen Idealen, ins besondere zum Sozialismus’. Het motto waaronder dit boek werd uitgegeven gaf ook het doel aan. Het is een uitspraak van F. Nietzsche: ‘Aufwärts geht unser Weg, von der Art hinüber zur Uberart. Aber ein Grauen ist uns der entartende Sinn, welcher spricht: Alles für mich!’
Schallmeyer en vele andere wetenschapsmensen van zijn tijd meenden dat de staat alles in het werk moet stellen om de dreigende genetische aftakeling te voorkomen. Konsekwent werden deze ideeën toegepast door de nazi's volgens het in 1934 uitgevaardigde ‘Gesetz zur Verhütung erbkranken Nachwuchses’. Deze gruwelijke wet was gebaseerd op de volledig verkeerde opvatting dat er oorspronkelijk een gezond en rein ras bestond, ontstaan na natuurlijke selectie en dat opnieuw kon worden verkregen door het uitschakelen van alle zieke genen, die er door voortschrijdende cultuur in waren gebracht.
Al te dikwijls wordt de verschrikkelijke raciale wetgeving, zoals ze door de nazi's werd uitgevaardigd en toegepast, als argument gebruikt tegen het afkondigen van eugenetische maatregelen. De afkeer voor de Darwinistische sociologie ging te ver in zijn verzet en leidde tot verwerping niet alleen van de onjuiste maar ook van enkele juiste biologische gezichtspunten. De mens van de 2e helft van de 20e eeuw heeft zich hierdoor in een moeilijke, schijnbaar uitzichtsloze situatie gemaneuvreerd.. Nochtans, buiten de algemene maatregelen om het leefmilieu van de mens te verbeteren, is het hoogstnoodzakelijk dat door eugenetica verbetering van de individuele menselijke erfmassa wordt verkregen. Enig inzicht in de erfelijkheidsleer is noodzakelijk om de noodzaak hiervan in te zien.
Het is G. Mendels blijvende verdienste dat hij door middel van proeven met planten (± 1850) aange toond heeft dat de erfelijke aanleg niet berust op overdracht van bloed of een mengbare erfelijkheidssubstantie, maar op de aanwezigheid van afzonderlijke deeltjes. De erfelijke aanleg moet gezien worden als een verzameling van min of meer duidelijk gescheiden eenheden, die na kruising hun zelfstandigheid bewaren en onveranderd op de nakomelingen worden overgedragen. Deze afzonderlijke eenheden, overeenkomend met een bepaalde eigenschap, werden later als genen aangeduid.
De cytologen, waaronder Straszburger, Boveri e.a. ontdekten in de kern van de cel draadvormige structuren, chromosomen genoemd. De
| |
| |
genen bleken op deze chromosomen gelokaliseerd te zijn. Sturtevant kon in 1913 aantonen dat de genen op een rijtje liggen in de chromosomen. In de jaren 1910 tot 1935 konden Morgan en zijn leerlingen door proeven met het fruitvliegje drosophila melanogaster, de genen nauwkeurig lokaliseren op een zichtbare cytologische kaart.
De overerving berust op de vermenigvuldiging van de genen, waarbij de nieuwe steeds perfecte kopieën van de oude zijn. De erfelijkheid is conservatief; indien ze volmaakt was, dan zou er geen evolutie kunnen zijn. Het genetisch mechanisme bezit echter een inherente eigenaardigheid, een inherent gebrek waardoor van tijd tot tijd een onvolkomen kopie voortgebracht wordt. Dit is wat men onder mutatie verstaat, hierdoor ontvangt het individu een veranderd gen. De mutaties zijn de bron van de veranderingen die we samenvatten onder de naam evolutie. Praktisch altijd zijn de mutaties verliesmutaties. Ze geven meestal aanleiding tot de dood van het individu of tot het ontstaan van erfelijke ziekten en misvormingen. Af en toe is er ook een winstmutatie, die een gunstige verandering teweeg brengt in het organisme en waardoor de evolutie mogelijk wordt.
J. Monod schrijft hierover in ‘Le hasard et la nécessité’: ‘Nous disons que ces altérations sont accidentelles, qu'elles ont lieu au hasard. Et puisqu'elles constituent la seule source possible de modifications du texte génétique, seul dépositaire, à son tour des structures héréditaires de l'organisme, il s'ensuit nécessairement que le hasard seul est à la source de toute nouveauté, de toute création dans la biosphère. Le hasard même du prodigieux édifice de l'évolution: cette notion centrale de la biologie moderne n'est plus aujourd'hui une hypothèse, parmi d'autres possibles ou au moins concevables. Elle est la seule concevable, comme seule compatible avec les faits d'observation et d'expérience. Et rien ne permet de supposer (ou d'espérer) que nos conceptions sur ce point devront ou même pourront être révisées.
Mais là où Bergson voyait la preuve la plus manifeste que le “principe de la vie” est l'évolution elle-même, la biologie moderne reconnaît, au contraire, que toutes les propriétés des êtres vivants reposent sur un mécanisme fondamental de conservation moléculaire. Pour la théorie moderne l'évolution n'est nullement une propriété des êtres vivants puisqu'elle a sa racine dans les imperfection mêmes du mécanisme conservateur qui, lui, constitue bien leur unique privilège.’
De kenmerken bepaald door een abnormaal gen, komen niet steeds tot uiting. Meestal wordt het zieke gen gedomineerd, gemaskerd door het gezonde gen; het is recessief. Daar elke eigenschap door twee genen wordt bepaald, zal de ziekelijke afwijking slechts tot uiting komen als beide genen dezelfde afwijking vertonen, ofwel als het zieke een dominant is ten opzichte van het gezonde gen, hetgeen uitzonderllijk is. Families belast met een dominante zware pathologie vertonen in de regel neiging tot uitsterven (vb. retinoblastoom, erfelijk genetisch bepaald kankergezwel aan de ogen, frekwentie 1/50.000). Dominante ziekten komen bij 50% van het nageslacht voor. Dat de frekwentie van deze zware afwijkingen in de populatie toch nagenoeg konstant blijft, is het gevolg van nieuwe mutaties.
Bij recessieve erfelijkheid komt het kenmerk door een gegeven gen bepaald, slechts tot uiting als in beide loci, dezelfde abnormale informatie aanwezig is. Men zegt dan dat een individu homozygoot is voor een bepaald kenmerk. In de heterozygote toestand komt het kenmerk doorgaans niet of slechts onder een zeer sterk afgezwakte vorm tot uiting. In enkele gevallen kan deze heterozygote toestand met speciale methodes worden aangetoond. Voorbeelden van dergelijke recessieve erfelijke pathologie zijn de congenitale pancreasfibrose (frekwentie 1 op 2.000 à 2.500 pasgeborenen), het albinisme (1 op 20.000), de fenylketonurie (1 op 25.000), de amaurotische idiotie (1 op 40.000) enz. In geval van recessieve erfelijkheid kan het kind slechts homozygoot zijn voor een bepaald kenmerk, als het dit kenmerk van elk van beide ouders ontvangt. Allen zijn wij trouwens dragers van een bepaald aantal lethale of sublethale genen, die slechts aanleiding geven tot pathologische toestanden wanneer zij homozygoot voorkomen. Zo is één mens op 72 drager, d.w.z. heterozygoot voor het gemuteerde gen dat aanleiding geeft tot albinisme: 1 persoon op 80 is drager van het gen dat aanleiding geeft tot de fenylketonurie, en niet minder dan 1 op 8 zou drager zijn van het gen van diabetes. Uit de frekwenties van deze aandoeningen blijkt nochtans dat de kans om een partner te ontmoeten die hetzelfde abnormaal gen bezit, eerder klein is. Deze kansen stijgen aanzienlijk wanneer de partner gekozen wordt onder naaste bloedverwanten. De familiale partner heeft inderdaad veel meer kans drager te zijn van hetzelfde kenmerk waarvoor men zelf heterozygoot is. Dit is het grote gevaar verbonden aan huwelijken onder bloedverwanten. Het risico op congenitale misvormingen of erfelijke aandoeningen bij consanguine huwelijken bedraagt minstens het dubbele van dat van de algemene populatie.
Of een mutatie nuttig is of schadelijk zal zijn, hangt ook af van het milieu. Dragers van het recessieve gen dat in homozygotische toestand suikerziekte veroorzaakt, waren voor de ontdekking van de insulinebehandeling veel slechter af dan nu. De meeste mutaties blijven echter ook in ons modern leefmilieu onvoorwaardelijk nadelig. Elke toename van de mutabiliteitscoëfficiënt zal zeker een vermeerdering van de menselijke ellende met zich mee brengen. Zonder mutaties zou de mens er echter helemaal niet geweest zijn. Nochtans is het aantal winstmutaties oneindig klein vergeleken met het aantal verliesmutaties.
De natuurlijke teeltkeus ruimt de schadelijke mutanten op, laat de onschadelijke voortbestaan zonder hun aantal te veranderen en begunstigt de voortplanting van de nuttige mutanten, zodat deze hoe langer hoe talrijker worden. Een mooi voorbeeld van deze mutaties vormt de verspreiding van donker getinte variëteiten van verscheidene nachtvlinders in Engeland. Deze verspreiding vond plaats in het tijdvak van ongeveer 100 jaar
| |
| |
dat verlopen is sinds de industriële revolutie. De eerste zwarte vlinder werd ontdekt in 1848. Door de industrie werd de vegetatie met een laag roet bedekt. Hierdoor hebben de zwartgetinte variëteiten de oorspronkelijk lichter getinte populaties bijna volkomen verdrongen: de donkergetinte nachtvlinders waren op de met roet bedekte vegetatie beter beschut dan de lichter getinte. In 1900 waren er 992 zwarte vlinders voor 1 witte. Van 1952 tot 1964 vond men geen witte vlinders meer. Door het toepassen van de smokecontrol wetten vanaf 1950 werden vele berkebomen opnieuw wit en vanaf 1968 vond men opnieuw 1 witte vlinder op 20 zwarte.
Volgens Monod is er aan de basis van de natuurlijke selectie niet alleen een ‘struggle for life’ maar ook een ‘taux différentiel de reproduction’. Dit betekent dat een mutatie, een verandering in de scheikundige structuur van een gen, alleen kan blijven bestaan als deze alteratie op moleculaire schaal past in de ingewikkelde structuur van de cellen van een organisme.
Gegevens met betrekking tot de frekwentie waarmee mutaties bij de mens optreden, zijn onontbeerlijk voor het begrip van de evolutie. Gegevens hierover zijn niet gemakkelijk te verkrijgen. Volgens de Deense geneticus Mørch komt de mutatie die tot een achondroplastische dwerggroei leidt, 42 maal voor op 1 miljoen geslachtscellen.
De mutatiedrang is niet gelijk voor alle mutaties. Volgens Monod bedraagt de mutatiedrang bij bacteriën 10-6 à 10-8 per celgeneratie. In enkele ml. water kunnen zich verschillende miljarden cellen ontwikkelen. Het resultaat is in enkele ml. water 10 à 1000 gemuteerde exemplaren.
Voor de mens, waarbij Monod de mutabiliteitscoëfficiënt voor bepaalde duidelijk herkenbare genetische ziekten schat op 10-4 à 10-5, berekent hij dat op een bevolking van 3 miljard mensen (3 × 109) in elke generatie tot 100 à 1000 miljard mutaties voorkomen. Monod schrijft hierover: ‘Je n'avance ce chiffre que pour donner une idée des dimensions de l'immense réservoir de variabilité fortuite que constitue le génome d'une espèce, malgré, encore une fois, les propriétés jalousement conservatrices du mécanisme réplicatif.
Compte tenu des dimensions de cette énorme loterie et de la vitesse à laquelle y joue la nature, ce n'est plus l'évolution, mais au contraire la stabilité des “formes” dans la biosphère qui pourrait paraître difficilement explicable sinon quasi paradoxale. On sait que les plans d'organisation correspondant aux principaux embranchements du règne animal étaient différenciés dès la fin du Cambrien, soit il y a 500 millions d'années. On sait aussi que certaines espèces même n'ont pas sensiblement évolué depuis des centaines de millions d'années. La lingule, par exemple, depuis 450 millions d'années; quant à l'huître d'il y a 150 millions d'années, elle avait même apparence et sans doute même saveur que celle que l'on sert aujourd' hui dans les restaurants. Enfin on peut estimer que la cellule “moderne”, caractérisée par son plan d'organisation chimique invariant (à commencer par la structure du code génétique et le mécanisme compliqué de la traduction), existe depuis deux à trois milliards d'années, sans aucun doute déjà pourvue de puissants réseaux cybernétiques moléculaires assurant sa cohérence fonctionnelle.’
Muller, Morton en Crow schatten dat 6 à 15% zaadcellen van elk menselijk individu nieuwe recessieve lethale mutaties bevatten. Elke mens bevat gemiddeld 3 à 5 heterozygote lethale genen. C. Wills noemt dit de ‘genetic load’. Hij schrijft hierover: ‘part of the load reduces the viability of the species, the rest may be a priceless genetic resource’.
Een belangrijk deel van de ernstigste genetische fouten wordt door de natuur zelf uitgeschakeld. Muller noemt de uitschakeling van schadelijke mutanten ‘genendood’. De uitschakeling van genen moet, als de evenwichtstoestand bereikt is, met dezelfde snelheid plaats grijpen als hun produktie door mutatie. Genendood moet beschouwd worden als een emotioneel geladen uitdrukking die licht tot misverstand kan leiden. Genendood gaat niet altijd gepaard met de dood van het individu. De geringe vruchtbaarheid van achondroplastische dwergen kan hier als voorbeeld dienen. De genen voor de dwerggroei worden automatisch uitgeschakeld door gebrek aan nakomelingen.
Eén op 130 concepties eindigt met het afsterven van de bevruchte eicel, vooraleer deze zich in de baarmoederwand kan innestelen. Dit als gevolg van een defecte genetische structuur. 25% van alle concepties bereiken niet de leeftijd waarop de vrucht buiten de baarmoeder kan leven. 22% van deze vruchten, geboren na spontane abortus vertonen grove chromosomale afwijkingen, terwijl dit na een voldragen zwangerschap slechts 1 maal op 200 voorkomt. De meest voorkomende chromosomale afwijking is een XO-individu (15%), een vrouwelijk individu dat slechts 1 X-chromosoom bevat in plaats van 2 X-chromosomen. Het ziektebeeld van dit onvolledig vrouwelijk individu met zware geestelijke en lichamelijke afwijkingen, noemt met het ‘syndroom van Turner’. Normaal komt dit slechts eenmaal voor op 5.000 geboorten. Gelukkig wordt dus slechts 1 op 40 van deze XO-foetussen geboren.
Ondanks deze heilzame kwaliteitskontrool van de natuur worden toch nog 5 à 6% kinderen geboren met congenitale genetische afwijkingen.
Volgens W. Genton, professor te Lausanne, vertonen 6000 van de 100.000 kinderen die per jaar in Zwitserland worden geboren, congenitale misvormingen. Het procent gehandicapten is over geheel de wereld ongeveer gelijk.
In Noord-Ierland vond A.C. Stevenson 4% genetische afwijkingen bij de geboorte. 26% van de hospitaalbedden worden bezet door zieken met genetische aandoeningen.
Het overleven van deze gehandicapten is een ontstellende bron van ellende en een enorme belasting voor de maatschappij. In Frankrijk alleen bedraagt dit aantal 2 miljoen.
Enkele voorbeelden van aangeboren genetische ziekten zullen duidelijk maken waarom de genetische last bij elke generatie zal toenemen. Een mooi voorbeeld hiervan is pancreasfibrose (mucoviscidose). Deze aan- | |
| |
doening, die voorkomt bij 1 kind op 2.000 à 2.500 is o.a. gekenmerkt door slechte werking van de alvleesklier en ernstige telkens terugkerende ontstekingen van de longen. Tot vóór 25 jaar was pancreasfibrose nog praktisch niet gekend. De kinderen behept met deze aandoening, stierven gewoonlijk reeds tijdens de eerste levensmaanden. Dank zij antibiotica en buitengewoon ingewikkelde en dure zorgen, blijven nu vele kinderen met mucoviscidose in leven. Reeds werden de eerste gevallen van zwangerschap beschreven bij vrouwen met pancreasfibrose. Deze personen gaven aldus geboorte aan kinderen die allen het recessief gen bezitten voor pancreasfibrose. Andere genetische ziekten komen minder frekwent voor, maar zullen stilaan toenemen, doordat het mechanisme dat de ziektedragers elimineert, verdwijnt.
In de 17e eeuw telde men in de USA 6 gevallen van Huntington (frekwentie 1/25.000). In 1916 telde men 962 afstammelingen met deze ernstige genetische ziekte die tot de dood leidt aan de leeftijd van 30 à 50 jaar, na progressieve hersenontaarding. Voor een bepaalde familie in Dakota kon men voorspellen dat 1 op 2 kinderen aan deze ziekte zou gaan leiden. In 1688 huwde een Nederlander, aangetast door porphyrinurie (zeer ernstige huidziekte) in Kaapstad. Nu telt men 564 personen met deze aandoening in Zuid-Afrika, allen afstammelingen van die éne voorvader. Vroeger stierven de personen aangetast door retinoblastoom. Nu worden door operatie 70% van deze zieken gered met verlies van 1 of beide ogen. Daar het gen dat deze aandoening bepaalt dominant is, zal 1 op 2 van de nakomelingen aan de ziekte lijden. Men heeft een familie beschreven waar de beide ouders blind waren door retinoblastoomgezwellen, evenals hun 4 kinderen. Andere aangeboren genetische ziekten met fatale afloop zijn o.a. amaurotische idiotie: blindheid + progressieve hersenontaarding; galactosemie (1/40.000): ontbreken van een enzym waardoor een bepaalde suiker, galactose, aanwezig in onze voeding niet kan worden afgebroken en opgestapeld wordt in lever en hersenen met als gevolg progressieve vernietiging van deze weefsels. Phenylketonurie is een genetische aandoening, gekenmerkt door het ontbreken van een enzym, een catalisator nodig voor het afbreken van een essentieel aminozuur phenylalanine. Deze stof aanwezig in de meeste voedingsprodukten, wordt opgestapeld in de hersenen en leidt tot volledige geestelijke debiliteit van het individu.
Dank zij een speciale analyse, kort na de geboorte, kan men deze ziekte nu zeer vroeg ontdekken. Geeft men deze zuigelingen een zeer speciaal dieet, zonder phenylalanine, dan zullen deze kinderen praktisch normaal opgroeien. Men kan met het dieet ophouden op de volwassen leeftijd. Eens te meer echter zullen deze personen kunnen trouwen en kinderen krijgen, hetgeen vroeger totaal uitgesloten was. De nakomelingen zullen allen het recessief gen bezitten voor PKU. Hierdoor zal het aantal gevallen van PKU toenemen in de volgende generaties. Indien vrouwen met PKU zwanger worden en geen dieet volgen, komen de pasgeborenen debiel ter wereld als gevolg van de beschadiging van hun hersenen door de hoge phenylalanine-spiegel in het bloed van de moeder. Op 68 kinderen geboren van moeders met PKU, werden 65 achterlijke kinderen beschreven. Men had dit kunnen voorkomen door een streng dieet toegepast voor de zwangerschap intrad. In de praktijk bllijkt dit praktisch niet te realiseren.
Een van de grote kwalen van deze tijd is diabetes: deze ziekte komt voor bij 1 persoon op 200. Dank zij de insuline blijven de jeugdige zware vormen van diabetes in leven. Als beide ouders het gen bezitten voor diabetes, zonder zelf ziek te zijn, zal 1 kind op 4 diabetes hebben. Als beide ouders werkelijk aan diabetes lijden, liggen de kansen nog veel hoger. Zo neemt het aantal gevallen van diabetes bij elke generatie snel toe.
Volgens Monod is er verder een negatieve correlatie tussen het intelligentiequotiënt (of het cultuurniveau) en het aantal kinderen. Daarenboven bestaat er statistisch een positieve correlatie, qua I.Q., tussen de echtgenoten. Deze factoren leiden tot de beperking tot een kleine elite van het beste genetische potentiaal. Dit wordt ook door Shockley, uitvinder van de transistor, aangetoond. Tenslotte stijgt het aantal mutaties door de röntgenbestraling. Volgens B. Glass brengt een bestraling met 60 röntgen een verdubbeling teweeg van het aantal genetische defecten. Hij berekent dat de radiologische fallout over geheel de wereld 10.000 kinderen met aangeboren afwijkingen doet geboren worden. E.J. Sternglass uit Pittsburg zag een niet door iedereen aanvaarde samenhang tussen toename van radioactieve neerslag en stijging van prenatale en zuigelingensterfte.
Volgens Muller zouden ook de toxische stoffen voortgebracht door de zich verder ontwikkelende chemische industrie tot aftakeling van het genetisch substraat bijdragen.
Terwijl het aantal mutaties op deze wijze steeds sneller toeneemt, vindt de uitschakeling van de door deze mutaties geproduceerde schadelijke genen, bovendien minder snel en dus minder doeltreffend plaats dan vroeger. De erfelijke belasting neemt daardoor voortdurend toe. De gevaarlijke situatie teweeggebracht door deze minder doeltreffende uitschakeling van schadelijke genen, is volgens Dobzhansky het gevolg van onze snel verbeterende levensvoorwaarden en vooral van de vooruitgang van de geneeskunde in de moderne tijd. Rostand drukt dit kernachtig uit: ‘La médécine - disait un humoriste - est la seule profession qui travaille sans relâche à détruire sa raison d'être. Vérité à court terme: dans la mesure où elle contrarie l'oeuvre épuratrice de la sélection naturelle, et ainsi favorise la procréation des malades, des débiles, des tarés, elle cultive le mal biologique et se recrute des clients pour demain. La glorieuse culpabilité de la médecine.’
Een verslapping van de vereffenende werking van de natuurlijke teeltkeus leidt onvermijdelijk tot een ramp: een vermeerdering in plaats van een vermindering van de erfelijke belasting. Daar de moderne geneeskunde en de betere levensvoorwaarden bovendien de kans groter maken dat de dragers van dergelijke erfelijke ziekten en misvormingen zich
| |
| |
kunnen voortplanten, zullen de genen die hierbij betrokken zijn in de volgende generatie steeds talrijker voorkomen. Monod drukt dit uit als volgt: ‘A une époque encore récente, même dans les sociétés relativement “avancées”, l'élimination des moins aptes, physiquement et aussi intellectuellement, était automatique et cruelle. La plupart n'atteignait pas l'âge de la puberté. Aujourd'hui, beaucoup de ces infirmes génétiques survivent assez longtemps pour se reproduire. Grâce aux progrès de la connaissance et de l'éthique sociale, le mécanisme qui défendait l'espèce contre la dégradation, inévitable lorsque la sélection naturelle est abolie, ne fonctionne plus guère que pour les tares les plus graves.
Le danger, pour l'espèce, des conditions de non-sélection, ou de sélection à rebours, qui règnent dans les sociétés avancées, est certain. Il ne pourrait cependant devenir très sérieux qu'à longue échéance: disons dix ou quinze générations, plusieurs siècles.’
Toch namen de meeste biologen op het congres te Londen in 1962 aan dat de toename van de wereldbevolking en de verslechting van de menselijke erfmassa, de wereld in de komende 200 jaar in een ‘armenhuis’ zal veranderen. Erger nog, de wereld wordt een reusachtig ziekenhuis, bewoond door ‘prothesedragers’, psychisch gestoorden, neurotici, zwakzinnigen, kortom door mensen die alleen nog kunnen leven indien ze door de kracht van buitenafkomende techniek, onverdroten van stut en steun worden voorzien. Men bedoelt deze situatie wanneer sommige geleerden van een ‘prothesecultuur’ spreken. Bij prothese kan het gaan om bloed dat voortdurend vervangen moet worden, om kunstmatige organen, maar ook om medicamenten: van insuline voor de suikerziekte tot psychopharmaca en psychedelics (geestverruimende middelen), de kalmte- en gelukbrengers van de moderne pharmacie, die ook de angstigen (neurotici), bezetenen (psychopaten) en depressieven in een toestand van gelijkmatig goed humeur houden. Een begin van dergelijke ontwikkeling is ongetwijfeld aanwezig. Dit roept de vraag op of een dergelijke ‘mensheid’ nog beantwoordt aan het ‘beeld’ van de mens.
Alhoewel Dobzhansky meent dat het nog verschillende generaties zal duren vooraleer men tot een gevaarlijke toename van het aantal deficiënties zal komen, stelt S. Luria voor onmiddellijk te starten met het oprichten van komitees die zich bezig houden met de studie van de directie van de menselijke genetica. J. Lederberg noemt de natuurlijke voortplanting van de mens een achterlijk soort landbouw.
Uit al deze beschouwingen komt wel duidelijk naar voren dat de mensheid na een grondige studie van de ‘genen pool’, zoals voorgesteld door P. Handler, geleidelijk zal moeten overgaan tot het voorzichtig toepassen van de eugenetica. Hierbij moet men een onderscheid maken tussen negatieve en positieve eugenetica.
| |
A) Negatieve eugenetica
Als men het grote aantal gehandicapten ziet, als men weet dat alleen al in de Verenigde Staten per jaar 160.000 à 200.000 abnormale kinderen worden geboren, dan kan men niet anders dan akkoord gaan met het uitvaardigen van eugenetische wetten.
a) De eenvoudigste methode is het voorkomen van procreatie van personen, belast met ernstige genetische afwijkingen.
Ook P. Ramsey, professor van protestantse godsdienst in Princeton en die o.a. niet akkoord gaat met therapeutische abortus, meent dat de samenleving een ‘ethics of genetic duty’ moet ontwikkelen: ‘The right to have children can become an obligation not to have them’. Hij gaat akkoord met preventieve sterilisatie. Genetische onvoorzichtigheid is zwaar immoreel volgens Ramsey. Een illuster voorbeeld van de ellende die kan ontstaan als gevolg van het niet willen toepassen van preventieve eugenetische maatregelen, toont ons de verspreiding van hemophilie (bloederziekte) onder de Europese koningshuizen. Men kan de ziekte terugvoeren tot Q. Victoria van Engeland, gehuwd in 1840 en die draagster was van de kwaal, waarschijnlijk ontstaan door een nieuwe mutatie van haar genetisch substratum. Uit de publicatie van M. Fischer (1936), blijkt zonneklaar dat Kon. Victoria via 3 generaties nakomelingen, als conductrice, de hemophilie op zes aangetrouwde vorstenhuizen heeft overgebracht. Bij deze opvallende verspreiding speelde de geheimzinnigheid waarmee de ziekte werd omgeven een rol van betekenis. De betrokkenen zwegen erover als het graf en sommige leden van koninklijke families gingen zover, dat zij alle oorkonden en beschrijvingen, die ook maar in de verte met de ziekte in verband konden worden gebracht, uit archieven en openbare bibliotheken lieten verwijderen. Historici nemen zelfs aan, dat lijders die op zeer jeugdige leeftijd overleden, uit de adellijke geboorteregisters werden geschrapt. Op deze wijze bleven de huwelijkskansen voor koninklijke draagsters van de erffactor hemophilie behouden, met alle gevolgen van dien! Leden o.a. aan de ziekte Prins Leopold, hertog van Albany (1853-1883), jongste zoon van Q. Victoria; Ruprecht, viscount Trematom (1907-1928); Frederik van Hessen (dood op 3 jaar door val), Waldesman Hohenzollern (1899-1945), Hendrik Hohenzollern (1900-1904: hersenbloeding), Alexej (1904-1918), zoon van tsaar Nicolaas II,
Leopold Mountbatten (1889-1922), Alfonso van Gonzalo, verder de 2 zonen van Alfonsius XII van Spanje, beiden overleden na bloedingen na een onbetekenend auto-ongeval, Alexander (1893-1920) zoon van Constantijn I van Griekenland.
Terecht schrijft de redacteur van Organorama over het artikel van T. Beyer: ‘We zijn geneigd bij het lezen van het artikel: “De erfenis van Victoria” het wijze hoofd te schudden over zoveel doorluchtige eigenzinnigheid bij de verspreiding van de hemofilie over verschillende Europese vorstenhuizen. Hoewel wij bekend zijn met de destijds door adellijke personen gevoelde plicht huwelijkspartners binnen de eigen cercle te zoeken, menen wij toch dat het verstand - nog meer? - boven het gevoel had moeten prevaleren, waar het ging om de instandhouding van geslachten, die
| |
| |
als geen andere het “noblesse oblige” dienden te respecteren. Wij koesteren daarbij de gedachte dat problemen van deze orde zich voor ons - gewone stervelingen - wel nooit serieus zullen voordoen. Toch zouden wij er goed aan doen de noodzaak van verstandelijk overleg bij de partnerkeuze niet te ver van ons af te schuiven en te bedenken, dat ook “kleine luyden” in een nabije toekomst kunnen worden geconfronteerd met genetici, die een huwelijk op humane gronden menen te moeten ontraden.
De hoge vlucht van de medische wetenschap heeft niet uitsluitend zegenrijke gevolgen gehad. Erfelijke afwijkingen die zich tot voor kort zelden of nooit konden uitbreiden wegens steriliteit of vroegtijdige dood van de lijders, krijgen in onze moderne samenleving alle kans zich mèt het nageslacht te vermenigvuldigen. De vraag rijst wat wij, medici, moeten en mogen eisen van toekomstige echtparen die een groot risico lopen ernstig gehandicapte kinderen ter wereld te brengen. Zullen zij naar onze adviezen luisteren, kunnen zij daartoe worden verplicht en zijn wij in staat of gerechtigd bij mogelijke “ongelukken” tijdig in te grijpen?
Dat het hier gestelde geenszins academisch van aard is, zal ieder duidelijk worden die zich in deze materie verdiept. De zogenaamde natuurlijke selectie, die in vroeger tijden fatalistisch werd aanvaard als een min of meer automatische oplossing, speelt in onze eigentijdse verhoudingen vrijwel geen rol meer. Een bezoek aan een inrichting voor geestelijk of lichamelijk zwaar gehandicapte kinderen neemt de laatste twijfels op dit punt geheel weg. Met de ontwikkeling van de genetica zal de zekerheid van onze prognose en de kracht van ons betoog toenemen, maar tegelijkertijd zullen ethische vraagstukken, die om een oplossing schreeuwen, torenhoog voor ons oprijzen. Geneeskundige evolutie heeft een probleem, dat zich ééns leek te beperken tot de beschermde wereld van de vorstenhoven gemaakt tot een algemeen sociaal vraagstuk.’
De maatschappij zal haar verantwoordelijkheid moeten opnemen: genetici zullen voorlichting moeten brengen en eventuele eugenetische maatregelen moeten voorstellen.
b) De laatste jaren is een methode op punt gesteld, waarbij door transabdominale amniocentese, een 70-tal genetische aandoeningen kunnen worden erkend tijdens de eerste levensweken van de foetus (13e à 18e week).
Amniocentese bestaat uit een punctie met een naald door de baarmoederwand en het opzuigen van een kleine hoeveelheid amnionvocht. In dit vocht waarin de foetus baadt, bevinden zich foetale huidcellen. Onderzoek van deze cellen kan ernstige chromosomale afwijkingen aantonen, zoals mongolisme (trisomie van chromosom 21), syndroom van Turner (XO-patroon), syndroom van Klinefelter (XXY-patroon) en metabolische ziekten (door biochemische analyse van in vitro gekweekte vruchtwatercellen) zoals galactosemie, ziekte van Tay-Sachs (amaurotische idiotie), ziekte van Gaucher, van Niemann-Pick, van Hurler, enz. Deze laatste ziektebeelden gaan gepaard met zeer ernstige geestelijke en lichamelijke ontwikkelingsstoornissen, die meestal tot de dood leiden vóór het 10e levensjaar. In die gevallen, waar geen therapie mogelijk is, kan veel leed worden voorkomen door prenataal onderzoek in een vroege fase van de zwangerschap, gevolgd door abortus bij een vastgestelde afwijking.
Van de chromosomale afwijkingen is mongolisme wel het best gekend. Kinderen met deze afwijking hebben een chromosoom te veel (trisomie 21: 3 chromosomen 21 in plaats van 2). Hierdoor vertonen ze talrijke lichamelijke en mentale afwijkingen. Ze zijn zwaar debiel en blijven heel hun leven hulpbehoevend. Men heeft uitgerekend dat als men het aantal mongolen dat nog moet geboren worden in de USA niet kan doen dalen, dit in 1975 1,75 miljard dollar zal kosten.
Door een aantal onderzoekers is voorgesteld als routine prenataal chromosomenonderzoek te verrichten bij zwangeren die ouder zijn dan 35 of 40 jaar. Dit in verband met de toenemende kans op de geboorte van mongolen bij zwangerschap op hogere leeftijd; deze kans bedraagt 1:3000 bij zwangeren jonger dan 29 jaar, 1:280 bij zwangeren tussen 35-39 jaar, 1:70 bij zwangeren tussen 40-44 jaar en 1:40 bij zwangeren tussen 45-49 jaar. Onderzoek van 100 zwangeren met een verhoogde kans op een kind met mongolisme gaf in 12 gevallen een prenatale diagnose van trisomie 21, naderhand bevestigd door onderzoek van het abortusmateriaal of van het later geboren kind. Eenmaal dat de diagnose vaststaat van ernstige genetische ziekte, kan abortus worden toegepast. Volgens verschillende Engelse, Amerikaanse en Scandinavische centra en een ‘Leading article’ in de Lancet (69) is het opwekken van abortus aanvaardbaar tot de 20e à 24e zwangerschapsweek bij de prenatale diagnostiek van ernstige afwijkingen.
In de USA telt men 15 miljoen gehandicapten, behept met een aangeboren misvorming. Als men ze laat geboren worden, moet men ze in leven houden. Het is echter een sociale en menselijke plicht de geboorte van zwaar gehandicapten te voorkomen. Toch menen een aantal genetici, waaronder J. Lejeune, dat zelfs wanneer men weet dat de foetus abnormaal is, men niet tot abortus mag overgaan. Voor deze katholieke geneticus is alle leven heilig, ook dat van 2 geslachtscellen die zich juist hebben verenigd. Nochtans is de prophylactische abortus in deze gevallen slechts een aanvulling van het natuurlijk fenomeen, dat heel dikwijls tot spontane abortus leidt in gevallen van aangeboren misvormingen.
De publieke opinie in Frankrijk kan de stelling van kruisvaarder Lejeune niet bijtreden: 90% van de personen, ondervraagd door Ifop, zijn akkoord met het onderbreken van de zwangerschap in geval van ernstige congenitale afwijking van het kind. Tijdens een debat met Lejeune zei Mevr. Dr. Brull-Ulmann dat het voor haar ondenkbaar is een kind te moeten blijven dragen, waarvan men 6 à 7 maand tevoren reeds weet dat het abnormaal zal zijn.
Nochtans is therapeutische abortus in België en Frankrijk nog altijd wettelijk verboden. Deze landen staan niet verder dan Spanje en Portugal. Volgens A. De Vroe is dit geen strikt
| |
| |
medisch, maar een algemeen menselijk, een ethisch probleem, dat niet door de artsen wordt beslist, maar waarin zij wel meebeslissen. De artsen hebben de zorg voor de informatie: de ernst van de aandoening, de levensverwachting in brede zin voor het kind, de gevolgen voor het gezin en voor de gemeenschap. Zij moeten meedenken over het probleem van het doden om bestwil en de gevaren, verbonden aan het beslissen over andermans bestaan. Zij moeten ook beslissen óf en op welke wijze zij willen medewerken. De arts is vrij, abortus provocatus te weigeren, maar hij is voor de weigering wel verantwoordelijk, hij moet steekhoudende argumenten voor zijn weigering hebben. P. Rentchnik haalt het geval aan van 2 Zwitserse geneesheren, die om godsdienstige redenen een prophylactische abortus weigerden, respectievelijk voor een foetus, aangetast door rubella (rode hond) en een foetus, met een ernstige chromosomale afwijking. De ouders van deze kinderen spanden een proces in tegen deze geneesheren, die werden veroordeeld, gezien 2 kinderen ter wereld kwamen met zeer ernstige aangeboren misvormingen. Het volstaat niet wetenschappelijke kennis op te doen, men moet deze ook deskundig gebruiken.
Dank zij de amniocentese zullen ‘les zélateurs du lapinisme de choc’, zoals ‘Le canard enchaîné’ de strijders tegen de liberalisering van de abortuswetgeving noemt (o.a. M. Debré) zich niet langer meer kunnen verzetten tegen een prophylactische abortus. Het is menselijk en sociaal misdadig kinderen geboren te laten worden, waarvan men a priori weet dat ze abnormaal zullen zijn. Zoals Time (19 april 1971) schrijft in het artikel ‘The New Genetics’ is er niets romantisch aan een mongool of een mismaakt lichaam.
| |
B) Positieve eugenetica
Dobzhansky meent dat negatieve eugenetische maatregelen alleen niet zullen volstaan om op lange termijn de teloorgang van onze erfmassa tegen te aan. In de toekomst zal men ook positieve eugenetische maatregelen moeten nemen. Hierbij selectioneert men zorgvuldig de zaad- en eicellen, waaruit de toekomstige mens zal geboren worden. Variaties op dit thema zijn het kweken van lichaamscellen (cloning) tot volledige individuen en het creëren van leven in vitro (proefbuisbaby's).
In een verre toekomst ligt het veranderen van de menselijke eigenschappen door manipulatie van het genetisch materiaal zelf. Nu is het in de praktijk zelf veel eenvoudiger schadelijke genen te elimineren, dan een keuze te maken onder de normale genen, die men wenst te behouden of te gebruiken voor produktie op grote schaal. Wat is het ideaal genotype? Er bestaat geen ideale combinatie van genen. De waarde van het genotype wordt ook bepaald door het milieu, waarin dit genotype zich moet ontwikkelen tot phenotype. Dit milieu was totaal anders voor onze voor-ouder-jager, dan voor de moderne mens, levend in de grootstad.
Toch is dit genotype weinig geevolueerd: ‘The best relic we have of early man is modern man’, zegt de psychiater David Hamburg (Stanford University). Wat is het ideaal phenotype? Bij het kiezen van een ideaal phenotype voor de toekomst, moet men ook de opbouw kennen van de toekomstige maatschappij. Welke zijn in onze genen ‘onbruikbare relieken’, overblijfsels van ons verleden, die geen waarde meer hebben in de huidige samenleving. Heeft het gen dat ons beschermt tegen tuberculose nog zin in een maatschappij waarin de tuberculose is uitgeroeid? Maar zullen de omstandigheden niet zo evolueren, dat schijnbaar onnuttige genen weer belangrijk worden? Misschien bezitten we een optimale genenpool, geschikt om ons aan te passen als de omstandigheden plots veranderen. Een organisme dat verspreid over een groot aantal ‘loci’, heterozygote genen bezit is ‘fitter’ dan een organisme dat slechts heterozygoot is voor enkele loci (hybrid vigor’). Hoe moet de selectie van de genen gebeuren? Het lijkt wel een hopeloze zaak dit uit te maken.
Een voorbeeld van een gen dat in zijn heterozygote vorm voordelen biedt in een bepaald milieu, geeft ons de ziekte, genoemd sikkelcelanemie. Deze ziekte behoort tot de ‘inborn errors of metabolism’ van Garrod, waarbij de biochemische afwijking op moleculair vlak voorkomt. In 1949 ontdekte Pauling dat ze ontstaat doordat de hemoglobinemolecule abnormaal is opgebouwd en daardoor minder goed werkt. De ziekte leidt relatief vlug tot de dood van het aangetast individu. Een mutatie van het gen voor de hemoglobinevorming geeft aanleiding tot het opbouwen van een bêta--hemoglobineketen, waarin het aminozuur glutaminezuur vervangen is door valine (V.N. Ingram 1958). Daar het zieke gen recessief is treedt het volledig ziektebeeld slechts op bij homozygoten (twee zieke genen). De ziekte leidt bij meer dan 50% van de slachtoffers tot de dood vóór de leeftijd van 20 jaar. Slechts enkele onder hen overleven tot 40 jaar, maar zijn lang voor die tijd reeds zwaar invalied.
Eén verkeerd aminozuur op de 287 van deze eiwitmolecule leidt tot moeilijke oplosbaarheid van de Hgbmolecule en kristalvorming in de rode bloedcellen. Gans het leven van een individu wordt erdoor vernietigd. Deze ziekte komt voor in Zuid-Italië en Afrika, de streken waar malaria heerst. Deze ziekte is waarschijnlijk blijven bestaan in deze gebieden doordat de heterozygoten, dragers van 1 ziek gen en die slechts lichte afwijkingen vertonen, een meer dan normale weerstand hebben tegen malaria. Daardoor hebben deze personen grotere levenskansen dan de normale bewoners in een met malaria besmette streek.
Het besluit van het boek ‘Biology and the future of man’ is dat we een phenotype moeten scheppen, dat geschikt is voor elke mogelijke toekomst. Onze ‘balanced genetic load’, onze genenpool is van een onvoorstelbare rijkdom (C. Wills). Wat is de betekenis van dit polymorphisme? Het feit dat de evolutie tot deze genetische verscheidenheid heeft geleid (waaronder verschillende bloedgroepen bv.), moet een bepaalde sociologische en biologische betekenis hebben. De verscheidenheid komt o.a. tot uiting bij het kweken van ontelbare rassen honden, katten, kuikens, graansoorten, enz. uit de oorspronkelijk éénvormige wilde voorouders.
| |
| |
Selectie mag dan ook niet gebeuren zonder grondige studie en een beter begrip van de ‘genen pool’. Volgens B.E. Ginsburg (Connecticut Univ.) beschikt het individu over grote genetische reserves, die niet worden gebruikt tijdens zijn ontwikkeling. Bepaalde genen blijven slapen en worden in normale omstandigheden niet geactiveerd. Gezien de activatie van zekere genen geschiedt onder invloed van hormonen, is het niet ondenkbaar dat stimulatie van ‘slapende genen’ tot een betere kennis van en een betere kontrool over de ‘genen pool’ zal leiden.
De dag dat de bevolkingsgroei zal gestabilizeerd zijn, er wereldvrede heerst, de politieke en sociale instellingen voldoende stabiel zullen zijn om misbruiken van de biologische macht door dictatoren te voorkomen, dan eerst zal, volgens de experten van ‘Biology and the future of man’, de mens zijn eigen evolutie mogen bepalen. Selectie van de cellen, geschikt voor voortplanting, zal niet mogen leiden tot standaardisatie van de homo sapiens, of tot een samenleving gelijkend op die van de mieren, met individuen aangepast aan een bepaalde taak. Men zal een genenpool moeten kiezen met een zo groot mogelijke genetische variabiliteit en diversiteit. Dobzhansky meent dat het intussen reeds de moeite loont door ‘accouplement sélectif’ de mensheid het genetisch potentiaal te bezorgen van de besten onder ons.
| |
B1) Kunstmatige inseminatie met geselectioneerde zaadcellen
Op het einde van zijn leven stelde Muller een biologisch gedirigeerd plan voor, waarvan hij zelf erkent dat het in strijd is met de gangbare ethiek. Volgens deze Nobelprijswinnaar (1947) heeft men niet meer het egoistische recht zijn eigen erfelijke eigenschappen aan zijn kinderen door te geven. Men moet zijn kinderen de best mogelijke genetische constitutie meegeven, door gebruik te maken van zaadcellen, bewaard in diepvriesdonorspermabanken. Muller stelt voor sperma van buitengewoon begaafde mensen voor toekomstige inseminatie te bewaren. Lang na de dood van de donor zou dan een onpartijdig en beter gefundeerd oordeel over zijn werkelijke waarden kunnen geveld worden. In de eerste versie van zijn toekomstfantasie geloofde Muller dat geen enkele vrouw zou weigeren een kind van Lenin te dragen, maar in zijn latere publicaties noemt hij in diens plaats Einstein, Pasteur, Descartes, Leonard da Vinci en Lincoln. Bij deze vorm van kunstmatige inseminatie is anonimiteit van de donor tegenaangewezen. Men zal integendeel een steekkaart aanleggen waarop alle eigenschappen van de gever zijn aangestipt. Aldus zou men kunnen kiezen tussen het sperma van een Merckx of een Picasso. Toch is voorspelling van de toekomstige eigenschapen met deze methode niet mogelijk. Bij de vorming van de geslachtscellen treedt een herschikking van de genen op: zoals we allen weten zijn de broers en zusters van grote mannen niet altijd even geniaal.
P.H. Simon meent dat men uit eerbied voor de persoonlijkheid geen rationele genetische planning mag afwijzen. Het weigeren van eugenetische maatregelen is volgens hem gebaseerd op metafysische beschouwingen, die niet opgewassen zijn tegen een rationele redenering: ‘Pourquoi le hasard, les calculs d'intérêt social ou les purs attraits sexuels qui provoquent habituellement la conception d'un nouvel être humain auraient-ils un caractère privilégié et sacralisant, au point que la singularité personelle qui en résulte doive être tenue pour une valeur absolue? Si ces facteurs fortuits d'hérédité ont fait un individu physiquement et moralement inférieur, faut-il considérer comme une profanation de la dignité humaine tout système qui leur aurait substitué une motivation réfléchie et scientifiquement établie, pour donner à l'enfant qui serait né à la place d'un avorton la beauté et l'équilibre psychique d'une créature réussie? Soit le cas d'un couple qui souhaite l'enfant mais ne peut le procréer, ou craint de donner la vie parce que, par exemple, de lourdes tares héréditaires pèsent sur le géniteur; ou soit le cas plus ordinaire, d'une femme sans époux qui souhaite un enfant de sa chair mais recule devant le geste sordide de se donner au premier venu pour être fécondée: les solutions offertes par une société où l'eugénisme serait scientifiquement organisé, au niveau de la clinique où des donneurs sélectionnés fourniraient de bon spermatozoïdes anonymes, ne seraientelles pas biologiquement et psychologiquement supérieures à la stérilité entretenue, à la transmission de la morbidité ou au coït dans le
dégout? Peut-on enfin tenir le système moral qui lie l'humanité de l'acte procréateur à des rapports sexuels impulsifs et fortuits mais légalisés par l'état conjugal, pour autre chose qu'une séquelle de la mentalité mystique et préscientifique?’
Ondanks alle mogelijke kritiek op het plan van Muller voor een ‘dapperder nieuwe wereld’ menen toch ook J. Huxley en andere biologen dat het nodig is experimenten te gaan uitvoeren waarbij ouders de gelegenheid krijgen de donor van hun kinderen te kiezen.
| |
B2) Selectie van eicellen
De volgende stap in de verbetering van de erfmassa bestaat in het inplanten van een ei afkomstig van een vrouwelijke donor. De selectie van goede genen zal veel beter worden gerealiseerd als men buiten geselectionneerd sperma ook uitverkoren eicellen gaat gebruiken.
Het aantal kinderen dat een vrouw ter wereld kan brengen, wordt niet zozeer bepaald door het aantal eicellen dat ze voortbrengt, als wel door de duur van de zwangerschap. Men schat dat de eierstok van een normale vrouw verscheidene honderden eicellen produceert. Het zou mogelijk zijn alle eicellen die nu ongebruikt verloren gaan, uit de baarmoeder te wassen voor of na de bevruchting met zaadcellen van uitverkoren mannen. Het bevruchte ei zou dan kunnen ingeplant worden in de baarmoeder van een voedster-moeder met een minder waardevolle erfelijke aanleg. Het kan zich dan verder ontwikkelen tot een kind, dat op de ouderwetse manier ter wereld komt en door de stiefouders grootgebracht wordt alsof het hun eigen kind ware.
| |
| |
Deze techniek wordt reeds courant toegepast bij dieren. Hafez, bioloog te Washinton, behandelt koeien met hypophysaire hormonen, waardoor een groot aantal eicellen wordt geproduceerd. Deze eicellen worden kunstmatig in de baarmoeder bevrucht met geselectioneerd sperma. Enkele dagen later worden de jonge vruchten volgens een procédé, op punt gesteld door vorsers van het Japanse ministerie van landbouw, door uitspoeling verwijderd. Vervolgens plant Hafez deze zeer jonge embryo's in bij andere koeien. Hierdoor krijgt hij een vrucht die de kwaliteiten van beide geselectioneerde ouders bezit. Ook kan de veearts tijdelijk - bv. een 14-tal dagen om het vervoer te vergemakkelijken - al deze eieren inplanten in de baarmoeder van een levend konijn. Na verwijdering uit de konijnebaarmoeder worden deze eieren bij een koe ingeplant, waar ze volledig normaal tot ontwikkeling komen. Reeds in 1962 werden op die manier embryo's van Leicesterschapen van Engeland naar Zuid-Afrika vervoerd om daar bij inheemse ooien tot ontwikkeling te komen.
J.L. Burks van Chicago is erin geslaagd eieren van konijnen in te vriezen en ze na ontdooiing in vitro te bevruchten. Bevriezing van menselijke eicellen is nog niet gelukt. Zowel Burks als Hafez menen dat er geen enkele biologische tegenaanwijzing is om deze methode ook bij de mensen toe te passen.
Stimulatie van de produktie van eicellen gebeurt relatief gemakkelijk. Te gemakkelijk soms, gezien de hormonale behandeling van steriliteit de laatste jaren herhaalde malen tot vijfen zeslingen (Birmingham 1968) heeft geleid. Het enige probleem is de chirurgische ingreep die nodig is om de bevruchte eicel te verwijderen. Voor 't ogenblik zou deze methode een oplossing zijn voor vrouwen, die steriel blijven door afsluiting van de eileider. Ook bij gebrruik van geselectioneerde spermatozoïden en eicellen is het bij de mens niet mogelijk op voorhand de kwaliteit van het nageslacht te bepalen. Het verhaal vertelt dat Isadora Duncan aan B. Shaw voorstelde dat ze samen een kind zouden hebben. Het zou volgens I. Duncan een prachtkind zijn, met haar physiek en het verstand van B. Shaw. Tenzij, antwoordde Shaw hierop, het kind mijn physiek heeft en jouw verstand.
| |
B3) Leven in vitro
a) Proefbuisbaby's
Al deze biologische verworvenheden worden echter voorbijgestreefd door de mogelijke kunstmatige groei van de foetus in een kunstmatig milieu.
Het is niet eenvoudig om met zekerheid uit te maken of men bij de mens op dit gebied reeds enige substantiële vooruitgang heeft geboekt. De bioloog die beweert hierin reeds te zijn geslaagd, Petrucci uit Bologna, is volledig onbetrouwbaar. Dat hij zijn mededelingen doorgeeft aan de pers en niet aan de wetenschappelijke tijdschriften, is voor Rostand een reden om te twijfelen aan de waarde van zijn experimenten. Anderzijds zou er een film bestaan over zijn proefnemingen, waarin men een buiten de baarmoeder gegroeid embryo kan zien. Ook heeft de Nederlandse TV met o.a. Plate een forum aan Petrucci-kinderen gewijd en in het Nederlandse tijdschrift voor Geneeskunde verscheen een artikel over deze buiten de baarmoeder gekweekte embryo's. Volgens het Nederlandse Tijdschrift voor Geneeskunde (april 1969), zou Petrucci er in 1969 en ook later in geslaagd zijn een in vitro opgevangen ovulum van een vrouw door opgevangen spermatozia te laten bevruchten. Hij zou er ook in gelukt zijn dit ei in een kunstmatige baarmoeder aanvankelijk 29 dagen en later een paar maanden in leven te houden, zodat een ontwikkelingsstadium werd bereikt waarin de vrucht vrijwel in elk opzicht geleek op een normale foetus. Deze ‘extra corpore ontwikkelde foetus’ was wel iets kleiner dan normaal. Daarna staakte Petrucci het experiment en nam dat ‘extracorporele foetale leven’ een gewelddadig einde. Ook zegt Petrucci erin geslaagd te zijn een dergelijke extra-corporeel bevruchte menselijke eicel in utero te inplanteren, met als resultaat dat die vrucht zich aldaar geheel normaal ontwikkelde en de vrouw beviel van een gezond kind. Het dienaangaande beschikbaar feitenmateriaal is echter nog onvoldoende wetenschappelijk getoetst.
Alhoewel deze experimenten theoretisch mogelijk zijn en de Russen op dit gebied ook reeds een zekere vooruitgang boekten, twijfelen verscheidene biologen, waaronder Edwards, zeer sterk aan de waarde van de proefneming van Petrucci. Volgens Edwards is het onmogelijk dat Petrucci op één namiddag tot stand brengt wat de Russische, Engelse en Amerikaanse biologen op nog geen 10 jaar konden verwezenlijken. Wel was er onmiddellijk reactie van de Osservatore Romano om de dubbele zonde van Petrucci aan te klagen: het opwekken van leven op een onnatuurlijke wijze en het vernietigen van dit menselijk leven. Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde schrijft in verband met Petrucci-kinderen dat het Burgerlijk Wetboek fundamenteel zou moeten herzien worden om dergelijke kinderen een ‘status’ te bezorgen, d.w.z. ‘een plaats in administratief en juridisch opzicht, een hoedanigheid, die bepaalde rechtsgevolgen medebrengt’ (definitie van Van Dale); want:
1) | het normale ‘geboortebegrip’ is hier niet te gebruiken; |
2) | een dergelijk kind heeft rechtens vader, noch moeder; |
3) | het normale ‘bevallingsbegrip’ is evenmin van toepassing; |
4) | de begrippen ‘natuurlijk’, ‘buitenechtelijk’, ‘overspelig’, ‘bloedschennig’ kind hebben voor deze ‘kunstkinderen’ geen inhoud; |
5) | erkenning, wettiging, adoptie, vertegenwoordiging in rechten, aangifte, levenloos ‘ter wereld komen’, overlijden enz. zouden geregeld moeten worden en dat zal niet eenvoudig zijn. |
Door het dichtdraaien van de voedingskraan na 8 à 9 weken, doet Petrucci aan ‘abortus provocatus’. De scheiding tussen ‘natuurlijk’ en ‘kunstmatig’ leven zal de oude vertrouwde grens tussen leven en dood doen wegvallen, wat tot relativering van het levensbegrip moet bijdragen. De absoluutheid van ‘heiligheid’ van alle menselijk leven wordt hierdoor min of meer ondergrave
| |
| |
Alhoewel het zeer onwaarschijnlijk is dat er ook maar iets waar is, van wat Petrucci beweert, zijn er toch al enkele betrouwbare onderzoekers die essentiële vooruitgang hebben geboekt op het gebied van kweken van leven in vitro. De Engelse onderzoekers, het echtpaar R.G. en R.E. Edwards van het Physiology Laboratory van de Cambridge universiteit slaagde er in 1969 gedeeltelijk in een menselijke eicel in vitro te bevruchten. Zij lieten 56 eicellen rijpen in een kunstmatig milieu en bevruchten door spermatozoïden. Zeven van deze geslachtscellen konden kunstmatig worden bevrucht, gewoonlijk door verschillende zaadcellen tezelfdertijd en maakten enkele celdelingen door. De bevruchting verliep echter niet volledig normaal, waarschijnlijk omdat de spermacellen geen rijping hadden doorgemaakt, die ze normaal krijgen tijdens hun lange tocht in de baarmoeder en de eileider naar de eicel toe. Het voornaamste doel van dit experiment was het inplanten van het aldus bevrucht ei in de baarmoeder van een vrouw, die lijdt aan een misvorming van de eileider met de daarbijbehorende steriliteit. De donor van de eicellen was een zekere Mevr. S. Allen, die aan deze aandoening leed. In november 70 slaagden R.G. Edwards en R.E. Fowler erin een in vitro bevrucht menselijk embryo te laten groeien tot een normale blastocyt. Dit is een stadium dat de eicel bereikt juist voor de innesteling in de baarmoederwand (juist voor het moerbeistadium). Bij muizen werd het morula (moerbei) stadium reeds bereikt. Na inplanten van deze in vitro gegroeide moerbeivrucht groeide deze uit tot een volledig normale babymuis.
In de USA slaagde L. Shettles van de Columbia Universiteit erin een menselijke eicel te laten uitgroeien tot een 100-cellen-embryo.
Wat ook het stadium zij dat men tot nu toe heeft bereikt, R.G. Edwards meent dat onze kennis betreffende de fundamentele processen van bevruchting en de vroege embryonale ontwikkeling, de laatste jaren zo sterk is toegenomen, dat de klinisch-medische vraagstukken, die hiermee verband houden, binnenkort binnen het bereik van de therapeutische mogelijkheden zullen komen.
Ook de proeven van Edwards en Shettles werden door het Vatikaan als immoreel bestempeld. De Nobelprijswinnaar J. Watson meent ook dat men alle proefnemingen met menselijke embryo's zou moeten verbieden.
R.G. en R.E. Edwards verdedigen zich door te wijzen op het belang van deze proefnemingen voor de studie van de eerste stadia van de embryonale ontwikkeling, vooral met het oog op het voorkomen van congenitale misvormingen.
Trouwens in hoeverre kan men deze cellenagglomeratie menselijk leven noemen? Zo is een zaadcel ook leven in potentie. Het is de wet van de natuur zeer kwistig met dit soort leven om te gaan, als men bedenkt dat bij elke gemeenschap zo iets als 200 miljoen zaadcellen worden geproduceerd. Schuurmans-Stekhoven schrijft hierover in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde o.a. in verband met de vraag of contraceptiva en IUD (spiraal in de baarmoeder) die de innesteling van de moerbeivrucht verhinderen, van ethisch standpunt uit, toegelaten zijn. ‘Normaal krijgt de morula slechts na 1 ontwikkelingsweek “agressieve neigingen” en probeert zich in te graven in het lichaam van een vrouw of zoals men het pleegt te noemen “te nestelen”. Die onafhankelijke positie (status) van de moerbei brengt - thans medisch-juridisch bekeken - wel mede, dat het onhoudbaar is de bevruchting van de eicel, dus de versmelting, als bevruchting van de vrouw (conceptie, zwangering) aan te merken. Van zwangering is geen sprake vóór de nesteling. Een niet onbelangrijk percentage moerbeien nestelt zich trouwens helemaal niet, gaat te gronde en verloren met en zonder kunstmiddelen die gebruikt kunnen worden om de kans op nesteling te verminderen. Bij onderzoek van na nesteling reeds in de eerste maand van de zwangerschap spontaan opgetreden abortussen is trouwens gebleken, dat daaronder veel wat ik zou willen noemen “misbaksels” voorkwamen, d.w.z. versmeltingsprodukten met ziekelijke afwijkingen. Ik zal mij echter wel wachten om mij op genetisch terrein te wagen, waarop ik niet thuis ben.
Maar met medisch-juridische ogen bezien kan ik niet nalaten erop te wijzen hoe tendentieus en dus wetenschappelijk onjuist het is, de moerbei als “kiemend leven”, ja zelfs als “individu”, als “mens in wording”, ja zelfs als “ongeboren vrucht” aan te duiden. En dan nog liefst voorzien van een ziel en begiftigd met een “wil tot leven”. En op wettelijke bescherming daarvan aan te dringen of zelfs zonder meer aan te nemen, dat die moerbei rechten heeft, die reeds door de wet beschermd worden of zelfs maar zouden kunnen worden.
Ingevolge de Nederlandse wetten wordt eenvoudig de moerbei geacht niet te bestaan. Er is in dit stadium geen sprake van een vrouw, die van een kind zwanger is (daargelaten wanneer daarvan wel kan worden gesproken). Er is evenmin sprake van een vrucht, die tegen afdrijving of doding zou kunnen worden beschermd. Er is geen sprake van zwangerschap, die zou kunnen worden verstoord.
Samenvattend kan ik dus zeggen, dat de moerbei door het Nederlandse recht noch gekend, noch beschermd wordt. M.a.w. de moerbei bezit juridisch helemaal geen “status” tot op het ogenblik waarop de ingraving (nesteling) geslaagd mag heten. Dan is de vrouw zwanger.’
Zal men enerzijds zeer binnenkort de eerste stadia van de embryonale ontwikkeling in vitro kunnen laten doorgaan (tot het morele stadium) dan staat men anderzijds nog zeer ver van het kweken van deze moerbei buiten het menselijk lichaam in een kunstmatige baarmoeder. Toch hebben verscheidene vorsers reeds getracht een kunstmatige baarmoeder te bouwen. Zo is men er de laatste tijd in geslaagd zeer jonge vruchten van dieren uit hun natuurlijk milieu te verwijderen en gedurende enkele dagen in leven te houden. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een perfusie-apparaat met een voedingsvloeistof. C. Le Goascogne heeft rattenembryo's van 9 negen dagen oud op die manier 96 uren in leven gehouden en de ontwikkeling gefilmd van de eerste essentiële organen. De studie van de eerste celdelingen is van groot belang
| |
| |
voor een beter begrip van de oorzaken van afwijkingen van het chromosoompatroon, zoals het mongolisme.
D.A.T. New (Strangewayslaboratory) kon muizenembryo's kweken in het laboratorium tot het hart begon te slaan. Bij mensen is R. Goodlin van de Stanford University School of Medicine erin geslaagd een foetus van 10 weken gedurende enkele uren in leven te houden door gebruik te maken van een incubator in staal, waarin zuurstof onder hoge druk werd ingepompt. Volgens Goodlin moet het mogelijk zijn een oplossing te vinden voor het voedingsprobleem en het afvoeren van afvalstoffen. Om dit probleem op te lossen worden studies in vitro gevoerd met menselijke placenta's. Aldus tracht men de noden van de vrucht aan zuurstof, voedingsstoffen, hormonen, antilichamen enz. te bepalen. L. Lawn van Cambridge heeft een menselijk embryo van 2½ maand oud, verkregen na een therapeutische abortus, in een kunstmatige baarmoeder 3 uren in leven gehouden. Verschillende Engelse dagbladen o.a. de ‘Daily Telegraph’ en het zondagsblad ‘The People’ hebben deze overlevingsproeven als barbaarse experimenten op mensen bestempeld. Lawn verdedigt zich door te wijzen op het belang van deze onderzoekingen voor het in leven houden van prematuren. Heel de discussie hierover werd uitgelokt door een katholiek parlementslid, dat een vooraanstaande rol heeft gespeeld in de strijd tegen de Britse abortuswet.
| |
b) Cloning
Uiteindelijk zal het mogelijk zijn kinderen te doen ontstaan, zonder tussenkomst van de geslachtscellen. Dit werd bij planten (wortels en tabaksplanten) reeds herhaaldelijk toegepast door F.C. Stewards (Cornell University).
Elke lichaamscel bezit in de kern alle genetische informaties nodig om tot een volledig normaal individu uit te groeien. Bij het kweken van deze lichaamscellen is men aldus in de mogelijkheid één individu 10 maal, 100 maal, 1000 maal te vermenigvuldigen. Elk nieuw individu zal dan volledig gelijk zijn aan de mens. waarvan de lichaamscellen afkomstig zijn.
Dit is geen utopie. Bij kikvorsen is J.P. Gurdon van Oxford erin geslaagd de kern met het genetisch materiaal te verwijderen uit een ingewandencel van een mannelijke kikvors en deze in te planten in een vrouwelijke eicel, na vernietiging van de kern van deze geslachtscel. Deze cel bestaande uit het cytoplasma van de vrouwelijke eicel en de kern van een cel uit de ingewanden van een mannelijke kikvors is zich normaal beginnen delen. In 1,5% van de gevallen is hieruit een volledig normale mannelijke kikvors gegroeid, genetisch volledig identiek aan de leverancier van de kern. Deze buitengewoon belangrijke proef wijst er ook op dat in de kernen van alle lichaamscellen de volledige genetische structuur aanwezig is, nodig om een individu op te bouwen. Bij differentiatie van de oercel tot ingewandencel, is ondanks de specialisatie, de genetische informatie perfect bewaard gebleven.
Mits betere kennis van de factoren die in het cytoplasma zetelen van de vrouwelijke geslachtscel en die tot embryonale groei aanzetten, moet het mogelijk zijn uit elke lichaamscel een volledig individu te laten groeien. Het zou dan volstaan een stukje huid van een bepaalde mens in weefselkultuur te houden, opdat men te allen tijde hieruit een reeks volledig identieke mensen zou kunnen kweken. In verband hiermee schrijft Rostand: ‘Il m'a toujours paru regrettable qu'on laissât disparaître des hommes exceptionnels, comme Einstein, sans avoir prélévé sur eux de quoi donner le départ à une culture de tissus. Nous pourrions avoir, aujourd'hui encore, en flacons, de vivantes cellules du créateur de la relativité; nous pourrions les voir se mouvoir, se diviser, en scruter le caryotype.’
Als men erin slaagt een lichaamsdeel zich te laten ontwikkelen tot het moerbeistadium, om deze morula dan in een menselijke baarmoeder in te planten, dan zal deze asexuele voortplanting veel vlugger kunnen verwezenlijkt worden, dan het kweken van proefbuisbaby's. Men kan ook zeer jonge menselijke embryo's nemen, zoals Gurdon dit heeft gedaan met kikvorsenblastocyten en deze herleiden tot een celsuspensie. Uit elke cel kan dan een volledig individu worden gekweekt, helemaal identisch aan elkaar en aan het oorspronkelijke embryo. Deze techniek die zeer goede resultaten oplevert bij de kikvors, zou ook zeer vlug bij de mens kunnen worden toegepast. Lord Rothschild van Cambridge verklaarde in 1967 voor het Weizman Institute of Science dat asexuele voortplanting behoort tot de ‘near possibility’. Haldane had dit reeds voorzien. Hij stelde voor lichaamscellen te nemen van geniale mensen van 55 jaar oud en hiermee enkele kinderen te kweken. De geniale vader zou dan zelf zijn kinderen moeten opvoeden. Deze opvoeding zou hij des te beter kunnen doen, doordat zijn kinderen volledig identiek aan hemzelf zouden zijn. Volgens Dobzhansky zijn de voordelen van deze eugenetische maatregel dat men ‘cloning’ in één enkele generatie kan verwezenlijken en dat het individu volledig gelijk is aan de donor, wat niet het geval is bij een ‘accouplement sélectif’. Er zijn echter belangrijke ethische en biologische bezwaren. Het biologisch bezwaar is dat men standaard mensen kweekt en dat het evolutieproces hierdoor wordt uitgeschakeld. De ethische bezwaren zijn nog veel groter: wie zal men kiezen als donor? Zoals Time schrijft: J.E. Hoover om goede (?) politiemannen te krijgen, of de astronauten om de maan te koloniseren, of Hitlers? Wie zal bepalen welke standaardmensen men moet opkweken? Een dictator die gehoorzame soldaten wil werven met lage intelligentie? Deze identieke individuen bezitten wel de eigenschap, evenals
eeneiïge tweelingen, organen onder elkaar te kunnen uitwisselen.
Dr. R. Clara
|
|