De schilder in mij heb ik misschien ontdekt nadat ik van nabij de internationale artistieke stromingen had gevolgd, terwijl dan mijn voorkeur altijd is uitgegaan naar artiesten die op het zuiver picturale vlak belangrijk zijn geweest (Mondriaan b.v.). Dat ik het surrealisme verlaten heb, dat ligt in de eerste plaats aan het feit dat ik altijd wel een metafysische en niet een surrealistische problematiek heb willen uitdrukken. Ook in deze beginperiode was het me om een ruimtelijke schilderkunst te doen die een gevoel schept van het absolute.
Wat denkt u over de Op- en Pop-richtingen ten opzichte van elkaar? Ziet u ze in de toekomst steeds meer naar elkaar toegroeien? Beschouwt u ze als twee aspecten van hetzelfde, of ziet u fundamentele verschillen?
Volgens mij hebben de Op- en Pop-strekkingen een zelfde oorsprong; het zijn alle twee reacties tegen de action painting, of, anders uitgedrukt, tegen elke spontane schilderkunst die zich baseert op de psychische kracht van de ondervinding.
De pop-art vertrekt dan vanuit het populaire, het urbane, ze is wars van intellectualisme, ze gebruikt technieken waarbij de handvaardigheid is uitgesloten. De op-art gebruikt dezelfde technieken, maar zij is structureel.
Ik zie wel fundamentele verschillen: de pop-art, aan de ene kant, is romantisch en gaat uit van sociologische feiten: de consumptie, het geweld, de sex,...
De op-art dan, baseert zich op experimentele gegevens van de hedendaagse wetenschap de beweging, het licht. De op-art sluit aan bij onze urbane omgeving, bij de architectuur, ze laat monumentale afmetingen toe. Iets wat ons dichter zou kunnen brengen bij de grote realisaties van vroegere beschavingen.
Zijn er bepaalde kunstenaars of realisaties uit vroeger tijden die u speciaal aanspreken?
De schilderkunst van het Quattrocento, Giotto, Massacio (de school van Florence), Mantegna, Carpaccio, dat heeft mij altijd geboeid. Ook de fresko's van Pierro della Francesca, bij wie de kleur op de eerste plaats komt. In zijn bewonderenswaardige ‘Legende van het Kruis’ b.v. voel je hoe hij afstand neemt van zijn onderwerp om er alleen de geometrische abstractie van de vormen van over te houden. De strenge preciesheid waarmee de personages getekend zijn, is er niet in functie van hun psychologie, maar in functie van het ritme van de vormen; de weelderige kostuums zijn geschilderd als kleurpartijen die samengaan of contrasteren met een luister die onvergelijkelijk is. Die kunst van het fresko is het die mij de zin heeft doen begrijpen van de monumentaliteit en van andere belangrijke plastische gegevens.
Wat betekent voor u vandaag nog de oosterse kunst en filosofie?
Het is nuttig om nu en dan Laotse te lezen of te herlezen om even afstand te nemen van onze discursieve manier van denken. De westerse manier van denken verplicht ons de realiteit te zien in haar rationele dimensie, de waarheid hangt af van onze toevallige ervaringen. Het oosten laat ons hiervan de keerzijde zien.
Door een subtiele dialectiek berust de oosterse filosofie niet meer op een ontologisch systeem maar op het besef van de oorspronkelijke leegheid. Een metafysiche leegheid die al de mogelijkheden in zich draagt. Dit besef was een revelatie en belangrijk voor mijn eigen werk: door het verdwijnen van het beeld was ik op een bepaald moment gekomen tot een grafisch equivalent voor het begrip van de oervorm van de materie. De reeks doeken ‘les éphémérides’ zijn het resultaat van deze ontdekking. Op de eerste plaats kwamen dus niet de dingen maar de ruimte: een zekere samenhang, of dan de nooit definitieve dingen, de dingen die aan de oppervlakte kwamen, zichtbaar werden, elkaar teken deden. Door deze gedachten heb ik systematisch en bewust kunnen afstand doen van mijn neiging tot een conceptuele kunst. Ze hebben me bij het probleem van de ‘zuivere’ schilderkunst gebracht.
Denkt u dat al uw mogelijkheden tot hun recht komen in het chevalet-schilderij?
In mijn recente doeken duidt de kleur zich zelf aan, de vlakken worden ‘ruimtelijk’ door tegenstelling en verband tussen de kleuren zelf. Het spreekt vanzelf dat het gewone chevalet-schilderij niet meer beantwoordt aan mijn bedoelingen. In mijn laatste werk worden ruimtelijk onbegrensde zones uitgedrukt, dit werk vraagt om een grote architectonische ruimte. Grote kleurvlakken zullen in de toekomstige architectuur hun functie hebben naast de strenge lijnen van het beton en naast het vele glas.
PORTE D'OR DOUBLE I 1970, 1,40 × 1,20 m.