gekend, toch vind ik in ‘Poésie se brise’ veel van zijn invloed terug. Zo schreef hij b.v.:
‘Réseau blanc d'ineffaçable. Haute pour l'emportement, la feuille se tresse un triomphal éclair de chevelure, sa montagne qui s'allume avec la route, aux actes dépliée l'argument dont s'échappe la larme à vif soleil’.
Wel kwam René Char in een dergelijke tekst om het hoekje kijken, maar het instrument taal scheen eindelijk voor mij open te vallen in charme en vrijheid.
Toen ‘Tijd en Mens’ in het licht kwam, schakelde ik weer over naar het Nederlands met ‘Hoog Water’.
Even later stichtte ik met Roger Thirion het tijdschrift ‘Architecture’ en van toen af gebruikte ik het Frans alleen nog voor het proza dat in deze publikatie van mij gevergd werd.
R. In de loop der jaren is het engagement in je poëzie steeds duidelijker uitgesproken geworden. Aan welke omstandigheden is dit te wijten?
B. Ik heb altijd gedacht dat het engagement aan de mens opgelegd wordt, en dat hij moeilijk zijn strooitje uit het meestal sinistere maatschappelijke spel kan terugtrekken.
Er wordt aan niemand gevraagd of hij ‘geëngageerd’ wil worden in een bepaald lichaam, in deze of gene familie, in dit of dat huis, in een gore straat of in een parkwijk.
Dat wij ‘geboren worden’ buiten onze wil, maar ook buiten de wil van onze ouders, is mij altijd voorgekomen als het fundament van alle onrechtvaardigheid. Er is meer: wij worden ‘geleefd’, wij hebben de dingen te ondergaan. En dit bracht mij tot opstandigheid. Wij komen hals over kop terecht in een ideologisch bestek. Het ‘geloof’ dat ons van huis uit meegegeven wordt, kunnen wij aanvaarden of eraan voorbijgaan. Maar in beide gevallen doen wij dat met een evidente passiviteit.
Het overwinnen van de toevalligheid van het menselijk lot heeft mij altijd bezig gehouden. Daarom heb ik het zolang aan de stok gehad met het woord God. Ik stond voor de noodzaak achter deze drie letters in contact te komen met een realiteit die de toevalligheid van het individuele bestaan opheffen kon.
Ik ramde de muren die dat woord in de hoogte hielden, muren die ook maar woorden waren: kerk, genade, heiligheid, schoonheid, afwezigheid, leegheid, dorheid, oerschuld, stilte, dood. Enkele muren werden, door het voortdurend rammen, wel aan het brokkelen gebracht, grotendeels dank zij het tijdsbestel. Ik ben er mij van bewust dat voor mij het woord God nog ergens tussen twee wolken hangt, toch is het een feit dat mijn aandacht zich meer en meer is gaan toespitsen op de verhouding van het Ik tot zichzelf, zijn omgeving en zijn partners.
Het engagement dat je in mijn poëzie ontwaart is misschien alleen maar het zoeken naar het begin van de weg die gaat van de onderworpenheid aan het religieuse en sociale toeval, naar een staat van zelfbeheer, naar de opheffing van de verhoudingen meester-knecht, macht-onderdanigheid, rijk-arm, schoon-lelijk, gezond-ziek, enz.
R. De symbolen spelen een bijzonder grote rol in je poëzie. Meen je dat dit de ideale vorm is om je engagement duidelijk te illustreren? Je bundel ‘Hoog Water’ bevat reeds symbolen over het moederschap en de vruchtbaarheid. Verwijst de titel naar het vruchtwater of is er een andere betekenis voor?
B. Ik noem mijn poëzie allusief, de symboliek speelt er een ondergeschikte rol in. Het gaat steeds om beelden die in een associatief verband staan en waarvan ik wens dat zij vatbaar zouden zijn voor meerdere interpretaties.
Deze associatieve structuur, samen met het dynamische karakter dat ik aan deze beeldenreeksen meegeven wil, moet het voordeel hebben de poëzie in een ‘open’ toestand te houden, en dus vatbaar om door de lezer - die andere dichter - verder of opnieuw ‘verdicht’ te worden.
Zo kan de titel ‘Hoog Water’ wel naar het vruchtwater verwijzen, maar ikzelf heb daar niet aan gedacht. In ‘Hoog Water’ boorde ik, naar mijn mening, het thema van de geboorte aan, van het ontwaken, van de bewustwording, van het aanstromende leven en niet van De Moeder.
Het gaat in de poëzie, zoals in de andere kunstdisciplines, altijd om een materiaal dat verwijst naar een realiteit die met het kunstobject geen concrete verbinding heeft.
Kunst en inzonderheid poëzie is altijd een abstracte overbrugging van de afstand tussen het tweehoofd maker-ontvanger, dichter-lezer, en een vermoede realiteit, tussen het object en het subject. Het zou fout zijn deze poëzie als een soort geheimschrift neer te halen, waarvoor enkele sleutels de nodige verklaring kunnen verstrekken, ongeveer zoals in de psychanalyse een langwerpig of overeind staand voorwerp regelmatig als een fallussymbool geïnterpreteerd wordt, ook al is dat voorwerp een vulpen, een kerktoren of een fabrieksschouw.
Laat mij, om mij beter uit te drukken, nog eens teruggrijpen naar George Bataille:
‘Il n'y a plus (dans la poésie) sujet = objet, mais “brèche béante” entre l'un et l'autre et dans la brèche le sujet, l'objet sont dissous, il y a passage, communication, mais non de l'un à l'autre: l'un et l'autre ont perdu l'existence distincte. Les questions du sujet, sa volonté de savoir sont supprimées: le sujet n'est plus là, son interrogation n'a plus de sens ni de principe qui l'introduise’.
R. Steeds hecht je een groot belang aan het men-