CXXVIII
Een rondedans is voor geen kruis bezweken.
De duivels zijn met katervocht bespet.
De bergen zijn zoo geil uiteengeweken
Als trokken zij de hemel mee in bed.
Vergeefs zwaai ik het heilig veilig teeken:
Zij dansen bij hun steen sloer en slet;
Een rondedans is voor geen kruis bezweken
En wordt zelfs door de Moeder niet belet.
Moeders laten hun logge borsten weeken
In de rivier tot alomprangend vet
Waarin de duivels spitse vingers steken.
Zij dansen, dansen, nauw begonnen met
Hun rondedans, die voor geen kruis bezweken
Zich schielijk heenslaat door mijn schietgebed!
Duivels, katervocht, bespet, geil, sloer, slet, logge borsten weken, alomprangend vet, spitse vingers steken. Ook in deze omgeving houden hogere begrippen geen stand: wat te denken van de Moeder? Dit gedicht heeft van de drie, als op zichzelf staand sonnet, wel het meest behoefte aan samenhang. Toch kan men na enig nadenken ook dit sonnet als een zelfstandig gedicht begrijpen. Er is een Saturnusfeest aan de gang in de afgrond tussen de bergen. De ik-figuur, kennelijk tegen zijn zin daar beland, - wat zo'n hel voor psycho-analytici betekent, hoef ik wel niet te vertellen, en anders verzint men maar even wat die hemel daar doet, in die afgrond en in dat bed - bezweert deze heksensabbat met het kruisteken, maar tevergeefs. Het laatste terzet toont dat ook de ik-figuur (evenals Merlijn van een maagd en de duivel een zoon) het goede en het kwade, het hogere en het lagere in zich verenigt, gelijk hier hel en hemel één zijn. ‘Verenigt?’ Wie zijn deugden op hun waarde wil toetsen, zoekt het kwaad. Het hogere gaat voor het lagere niet aan de haal: hoe zou het anders het hogere kunnen zijn? Men moet de negatieve kwaliteiten van het satansgebroed aan kunnen tonen om het buiten spel te zetten.
Inmiddels doet dit Saturnusfeest nog een onverwachte gedachte aan de hand, die ik eigenlijk, om de teleurstellende ervaring bij vorige gelegenheden van nietswetende betweters ondervonden, zou moeten verzwijgen, maar die ik om diepzinnige redenen toch openbaar maak: tussen Saturnus en hen die in de ingewanden van de aarde hun arbeid verrichten, bestaat, astrologisch beschouwd, een verband. Hoe dat hier toepasselijk is, zullen de geïnteresseerde lezers zelf kunnen vinden, indien zij er de aan Saturnus gewijde zang uit Mnemosyne in de bergen naast leggen: men ziet wel: daar valt wel iets uit weg te slepen!
Inmiddels zijn we er nu aan toe, de sonnetten uit hun isolement te verlossen: we schakelen de samenhang in, en onthullen dat in XXIII een maagd voor ‘soldatenhoer’ gescholden wordt, terwijl in CXXVIII ‘moeders’ zich met ‘duivels’ afgeven - een toestand waar noch de Moeder, noch de ik-figuur iets aan kunnen veranderen. Een nader verband tussen sonnet XXIII en CXXVIII is gegeven in XXIII: ‘Ik ben de duivel en gij zijt mijn moer.’ XXIII toont dat, voor de ik-figuur, de geliefde een moederbeeld is; CXXVIII toont daarentegen dat de Moeder voor de ik-figuur de geliefde is. De geliefde (XXIII), een maagd, is dus bovendien: moeder en hoer; De Moeder (CXXVIII), een maagd, is bovendien geliefde en hoer. Let men, nu de samenhang is ingeschakeld, ook nog op de plaats die deze twee sonnetten in de reeks bezetten, dan ziet men direct dat XXIII even ver van het begin afstaat, als, bij terug tellen, CXXVIII van het eind: allebei op de 23e plaats.
XXIII maakt deel uit van het hoofdstuk De mededinger (voor taalgeleerden die in Utrecht allergisch geworden zijn voor psycho-analytici: een vaderbeeld). CXXVIII maakt deel uit van het hoofdstuk De loutering, een hoofdstuk waar ik in een ander artikel op terug zal komen. Men zou op de hoogte willen zijn van de ontstaansgeschiedenis van deze cyclus Madonna met de valken. De gedachte doet zich immers voor, dat Vestdijk, om zijn cyclus een cyclische vorm te verlenen, het middelste rondeelsonnet oorspronkelijk ook de middelste plaats gaf (de 75-e) en de twee andere op evenredige plaatsen daarvandaan, zodat het schema voor de kardinale punten er bij 150 sonnetten in oorsprong zo uitgezien zou moeten hebben: 1 - 25 - 75 - 125 - 150. Dit schema is dan door dwang van inhoudelijke aard (het