van een werkelijk monumentaal werk. De tragiek van Rembrandts genie schuilt tevens juist in dit schilderwerk, daar deze uiteindelijke verwezenlijking van zijn jarenlang pogen werd afgekeurd door de Burgemeesters van Amsterdam, die hem deze opdracht hadden gegeven ter versiering van het boogveld in de zuidoosthoek van de grote galerij van het nieuwe stadhuis. Dit schilderij is dus slechts het restant van een groots opgevatte compositie, waarvan wij ons slechts een idee kunnen vormen aan de hand van een bewaard gebleven voorstudie (cat. nr. 135,. p. 258-259). Hoewel slechts een fragment, toch voelen we de grootsheid van het opzet, wanneer we voor dit schilderij staan. De monumentaliteit blijkt immers niet zozeer uit de omvang, doch wel uit de kleuren, de penseeltechniek en het psychologische gebeuren. Door het domineren van felle goudgele en rode kleuren in het koloriet, straalt een intens licht uit dit hele schilderij, wat we bij de meester van het clair-obscur niet gewend zijn, zodat het zo reeds duidelijk is dat dit slechts het helderste fragment is van een donkerder geheel, nl., zoals blijkt uit de voorstudie, het schemerduister van een grote hal. In tegenstelling met het soms haarfijne schilderen in zijn intimistische werken, is de penseelvoering hier breed en krachtig, meer afgestemd op contrastwerking tussen grote kleurvlakken dan tussen kleurtoetsen. Maar vooral het thema is groots: de opstand van de Batavieren tegen de Romeinen onder Claudius Civilis, de historische voorloper van Willem de Zwijger, die culmineerde in de eedaflegging. Treffend is vooral de psychologische waarachtigheid: Claudius Civilis is niet de geïdealiseerde held waarvan de vroede Amsterdamse vaderen droomden, doch een ruwe, boerse, eenogige krijgsman, een man van de daad, wiens verbetenheid bezielend werkt op de eenvoudige, doch rechtschapen mannen rondom hem. Ernstig gespannen is de gelaatsuitdrukking van de samenzweerders, die intuïtief de ernst van deze
sacrale handeling aanvoelen, waarbij zij zich voor het leven engageren. De hele groep rijst a.h.w. uit het donker op naar het licht toe, dat de gekruiste zwaarden reliëf geeft, waarop met de rechterhand de eed wordt afgelegd: de opstand uit de donkere periode van verknechting en dwang met de oplichtende hoop naar een menswaardig bestaan in vrijheid. Door deze lichtsymboliek wordt dit historische gebeuren verheven tot een universele menselijke verzuchting van alle tijden.
Ten onrechte wordt dit allergrootste werk van Rembrandt wel eens ‘de Nachtwacht van Zweden’ genoemd (= eigendom van het Nationalmuseum te Stockholm). Wanneer we ‘De Nachtwacht’ vergelijken met dit monumentale werk, beseffen we maar eerst de beperktheid (ondanks de grote afmetingen) van Rembrandts meest populaire schilderij. Ondanks de dynamische groepsbouw en het wonderbare lichtspel, heeft Rembrandt hier nog geen monumentaliteit weten te scheppen, omdat de fijne penseeltechniek en het plaats- en tijdsgebonden thema (volgens Hellinga in zijn ‘Rembrandt fecit’ de openingsscène van de Gijsbreght van Aemstel-voorstelling in 1638) het beperken tot een louter intieme sfeerschepping. Het lichtspel blijft hier slechts technische bravoure en krijgt geen universele symbolische expressiviteit. Zoals in vele andere schilderijen kon Rembrandt zich hier niet bevrijden van de tijdsconventie.
Dat de beperkingen van Rembrandts schildertalent dienen verklaard te worden uit zijn plaats- en tijdsgebondenheid en uit zijn streven naar monumentaliteit, bleek vooral uit de unieke verzameling van 116 tekeningen. In deze tekeningen, voorstudies of soms zelfs losse krabbels van de vingeroefening, komt zijn ware temperament in de onvoltooidheid van de spontaneïteit tot uiting. De poëzie van het wijdse, mistige polderland met de lage lucht, de in de ruimte verzonken boerderijen, de boomgroepen, dorpen en geknotte torens, wordt hier met enkele pennetrekjes of veegjes met het bijna droog penseel geconcretiseerd. De tot enkele woorden gestolde beelden bij Marsman, krijgen hier vorm met enkele stippellijnen, zoals in ‘De Amstel bij de omval’ (cat. nr. 91, p. 194), ‘De Herberg “Het Molentje”’ (cat. nr. 92, p. 195) en in de donzige, desolate winterlandschappen (cat. nr. 79, p. 180 en nr. 80, p. 181). De heftigste emoties worden met enkele trekken en krabbels van de pen gesuggereerd, zoals in ‘De terugkomst van de verloren zoon’ (cat. nr. 65, p. 162-163).
Voor de Nederlandse bezoekers kon deze laatste tekening ongetwijfeld als zinnebeeld voor de tentoonstelling gelden, wat bleek uit het spontane meeleven in enthousiaste commentaar. De Amsterdammer kon deze Rembrandt begrijpen vanuit het wezen van de cosmopolitische sfeer van zijn stad, de Nederlander vanuit de poëzie van zijn laagland, de buitenlandse bezoeker kon dit alles ontdekken door Rembrandt. Slenterend te Amsterdam op een late herfstdag krijgt men meer oog voor de poëzie van het door de bomen gebroken lichtspel in het donkere water van de grachten en in de spiegelruiten van de statige herenhuizen, waar eens Rembrandts opdrachtgevers woonden. In de Jodenbreestraat zal men de symboliek van licht en donker, lief en leed, hoop en wanhoop, vrijheid en verdrukking, begrijpen, in deze straat waar hij eens woonde en een Jeremia en de uit de hele wereld samengestroomde vluchtelingen zag en met ze sprak en waar hij de lichtsymboliek van de joodse mystiek leerde kennen. In deze stad-waar-alles-kan-en-mag, waar de revolutie een eeuwenlange traditie is, waar oud en nieuw harmoniëren, waar burgerlijke statigheid en hippie-losbandigheid elkaar dulden, begrijp je de vrijbuiter Rembrandt van deze tentoonstelling. In de donkere winterdagen die doen verlangen naar het licht, was deze tentoonstelling een lichtpunt, in de koude cerebraliteit en de menselijke vervreemding van onze hedendaagse wereld, verwarmde ze het hart en wekte nieuwe hoop: velen wees ze de weg naar de schoonheid.
Raymond Vervliet