grens een menigte gebrilde historici op mij afstormen, zwaaiend met stofferige folianten, en die met één gebaar dit roemloze heden wegvegen om de toekomst te lezen in het verleden. Reeds hoor ik hen zeggen, en terecht: wij ook, wij hebben deze ultieme ellende gekend van een volk dat zijn taal en zijn fierheid verloor, tot zelfs zijn eigen zelfbewustzijn. Maar wij hebben gereageerd en aan de mensen van bij ons hebben wij de waardigheid van hun oorsprong bijgebracht.
Ja, gelukkige tijd die nog voldoende zin voor romantiek bewaarde om te trillen bij het horen van de stem van de Leeuw van Vlaanderen... Toch was de situatie enigszins anders: het lager onderwijs in het Nederlands bestond nog altijd en, indien ik Dirk Wilmars moet geloven, vroegen de Vlamingen op dat ogenblik niet beter dan de taalbarrière te overschrijden die was opgericht tussen de maatschappelijke lagen van de bevolking; omdat ze dat niet konden ‘hadden ze geen andere uitkomst gehad dan zich naar het Nederlands te keren’. Dit belet niet, zullen die onverzettelijke tegenstanders mij zeggen, dat gij Vlamingen waart, Vlamingen zijt en Vlamingen zult zijn, indien gij het zelf verlangt. En zij zullen, als bewijs van onze samenhorigheid, kleurige beelden ophangen van een nogal nationalistische geschiedenis. Welke geschiedenis is dat niet geweest in de loop van de voorbije vijftig jaar?
Over het algemeen begint men met een suggestief beeld op te hangen van de verwoesting die het gevolg was van de Normandische invasies om uit die chaos het graafschap Vlaanderen te laten oprijzen. Het is in de 9e eeuw dat Vlaanderen ontstaat uit de Mark die Karel de Kale aan Boudewijn met de IJzeren Arm had toevertrouwd om tegen de Normandiërs te vechten. De werkelijke stichter van het graafschap was echter Arnold I (918-964). In de 12e eeuw strekten de bezittingen van de graven van Vlaanderen zich uit tussen de Noordzee, de Schelde en de Canche. Dit graafschap onderscheidde zich vooral door zijn economische macht en zijn handel; het laken van Boulogne was reeds vermaard in de Karolingische periode, de haven van Quentovic, aan de monding van de Canche, dreef handel met Engeland en met de landen van het Noorden.
Na de ‘recessie’ van de 10e eeuw maakten de ontginning van gerooide gronden, de rijkdom van de polders en het graan van Artois een heropleving mogelijk van de stadsontplooiing en van de handel, met een uitstraling van Engeland tot Italië en tot de Baltische Zee. De steden van het graafschap schitterden evenzeer op intellectueel en artistiek gebied. Laten wij, zonder over de kathedralen te spreken, slechts herinneren aan de miniaturen van Sint-Vaast en Saint-Bertin, aan de bloei van de zilversmederij en aan de faam van Arras, dat een centrum was van literaire bedrijvigheid. Maar deze schitterende samenleving verborg niet weinig zwakheden. De graven waren er niet in geslaagd de financiële en centraliserende macht te verwerven waarvan de eerste Kapetingers zich in stilte hadden verzekerd, en zij hadden dikwijls de burgerij tegen zich. De voorspoed van Vlaanderen was afhankelijk van de konjunktuur: de wol uit Engeland en de concurrentie van Italië. Hij steunde ook op de uitbuiting van het proletariaat in de steden door enkele dynastieën uit de burgerij. Van 1245 te Douai, zien wij de arbeiders zich verenigen om hun belangen te verdedigen. Tijdens het beleg van Aalst (1128) werd Diederik van den Elzas reeds geholpen door de burgerij, in zijn strijd tegen Guillaume Cliton, die zich in haar ogen schuldig had gemaakt aan het niet eerbiedigen van haar privileges. De patriciërs kiezen partij voor de koning van Frankrijk, leenheer van het graafschap, tégen hun graaf. De graaf speelt het proletariaat uit tegen de burgerij. Gevaarlijk spel. Voor de loop van de geschiedenis had de slag van Bouvines (1214) zeker meer belang dan de slag van de Gulden Sporen, al was hij niet zo spectaculair.
Toen kwam voor Frankrijk de duistere tijd van de honderdjarige oorlog (1337-1453). De politiek van Karel V, die Vlaanderen schonk aan de Boergondische Valois-Kapetingers met het doel het dichter bij Frankrijk te brengen, bleek catastrofaal. Een tijd lang bleek de Boergondische staat de erfenis over te nemen van Lotharingen: hij bevorderde de verfransing van de Vlaamse adel. Maar na de nederlaag van Karel de Stoute kon de geslepenheid van Lodewijk XI het huwelijk van Maria van Boergondië met Maximiliaan I niet verhinderen.
Dit is het begin van de Habsburgse dromen. Maar Spanje is ontvolkt en het ‘Heilige Roomse Rijk’ komt futloos uit de dertigjarige oorlog. In de Spaanse Nederlanden kraakt het aan alle kanten. De Verenigde Provinciën veroveren hun onafhankelijkheid (1579). Richelieu sterft te vroeg om de Spaanse infanterie voor goed te zien verpletteren te Rocroi (1643).
Frankrijk heeft de wind in de zeilen en niets lijkt te verhinderen dat het bezit zou nemen van de geruïneerde Zuidelijke Nederlanden. Verdragen volgen op verdragen. Het verdrag van de Pyreneeën, het verdrag van Aken, het verdrag van Nijmegen zijn mijlpalen in de opmars van Frankrijk. De Devolutieoorlog is bijna een militaire parade. Lodewijk XIV staat op het punt het Gallië van Caesar nieuw leven in te blazen, maar de Verenigde Provinciën staan op het hoogtepunt van hun macht en Lodewijk XIV vindt in Willem III van Oranje een onoverwinnelijke tegenstander. De vrede van Utrecht (1713) laat aan Lodewijk XIV nochtans een gebied dat nagenoeg overeenstemt met het huidige Frankrijk. De Franse droom van een Gallië van de Rijn tot de Pyreneeën stuit echter daarna op de hardnekkigheid van Engeland.
Dit alles, zullen de historici zeggen, bewijst dat de Nederlanden gedurende eeuwen hun definitieve vorm hebben gezocht en getracht hebben tot eenheid te komen. De Franse auteurs zelf getuigen van het verzet tegen de inlijving. Dit land is niet dood, het werd vermoord...
Zeker, het droeg in zich de kiemen van de ontbinding: een elite die een vreemde taal sprak en die soms blijk gaf van het meest verfoeilijke klasse-egoïsme, een kwetsbare economie die steunde op de handel met oorlogszuchtige en machtige buren. Maar