Het interieur is wit. Blauwe gordijnen. Een kast wit-zwart gelakt. Een rode stoel. De hond (een vondeling) ligt op de mat. De twee kleine meisjes zijn naar bed. Ook papa is hen nog eens ‘slaap wel’ gaan zoenen. Een van de katten glijdt langs de muur, de andere twee zijn waarschijnlijk in de tuin. (Met zijn drieën wonen ze hier al tien jaar; ook zij maken a.h.w. deel uit van de familie.) Toen ik binnenkwam, stond een plaat van Leo Ferré op. De slanke man tegenover mij heeft eerst enkele jaren geschilderd. Sindsdien beeldhouwt hij. Grafisch werk heeft hij altijd gemaakt. Hij rookt pijp. Er hangt ook werk van Lismonde, Ray Gilles, Dries van den Broeck, een aquarel van Kulche, een tekening van Marynissen. De vrouw des huizes brengt bier en thee. Zij is van Armeense afkomst. (Weer thuis denk ik onwillekeurig aan dit paar als aan romanfiguren. Een zekere wereldvreemdheid (een ontbreken van banaliteit?) schijnt hen op te tillen uit de conformistische, achterdochtige en aanstellerige alledaagsheid van de meeste mensen.) De man praat vaak hortend, zonder punten. Ik noteer terloops positieve beschouwingen over Jean Rostand en Teilhard de Chardin. Hij heeft liefst dat ik hem aankijk i.p.v. nota te nemen. Hij spreekt van uit een labyrint: helder en verwarrend tegelijk. Alsof zijn stem vanuit steeds en onmerkbaar wisselende plaatsen komt die ik probeer te localiseren door opvallende woorden uit het spraak-weefsel (ik zeg ‘weefsel’, het is geen spraak-‘waterval’) bij te houden, er het beeld mee te vormen zoals men een sterrebeeld vormt. (Sleutelwoorden: progressie, evidentie, potentie,...)
Een labyrint: misschien zijn hiermee vele van zijn werken in zeker opzicht te vergelijken. Zij lijken in zich zelf gesloten spanningen, geven een indruk van beslotenheid die echter geen afgeslotenheid is, geen beperking. Soms schijnen de krachtlijnen buiten het beeld door te lopen, het beeld is dan het kernstuk, de zon die de verhoudingen in evenwicht én in beweging houdt. (Kleuren die mij persoonlijk opvallen: brons, schakeringen van groen, weerschijn van oranje op wit, ook zwart en blauw). Het werk toont een a.h.w. gevoelige luister, een rijkdom zonder praal, een innerlijke vreugde die geen voldaanheid uitstraalt maar ontvankelijkheid; het schept ruimten om ze tot elkaar in betrekking te brengen, contacten ontstaan, wisselwerking, een eenheid die niet opslorpt maar verbindt. Het is een uit elkaar ontstaan en in elkaar terugvloeien: gebogen lijnen, wentelingen, cirkels, tegenstellingen die elkaar opheffen, een spel van naderen en verwijderen dat meestal eindigt (d.i. weer begint) in een middelpunt. Ik bedoel: er is aan deze beelden geen ‘uitgang’, zij beginnen niet, zij houden niet op. Door een volstrekt ontbreken van anekdotiek is het beschouwen eerder een spel dan een waarnemen. Was dit het spel van de beeldhouwer?
(De vragen die volgen, werden na een inleidend gesprek opgesteld. Er werd schriftelijk op geantwoord.)
Hoe ziet u uw overgang van schilder- naar beeldhouwkunst?
Welke plaats bekleedt uw grafisch werk in uw oeuvre?
Die overgang was noodzakelijk na een kritieke tijd, lag voor de hand, - maar was geen breuk.
Het grafisch werk is een andere wereld, een tekening is voor mij een ontdekkingsreis.
U werkt met dure materialen. De meeste van uw werken worden gegoten, niet gelast of gekapt. Acht u die werkwijze en die materialen voor u essentieel?
De inhoud is essentieel. De gestelde eisen maken het duur. Materiaal en techniek moeten op die eisen een antwoord geven.
Uw werk draagt titels als ‘In de sfeer’, ‘Betrekking’, ‘Omkering’, ‘Concentrische Beweging’, ‘Overgang’, ‘Geïntegreerde Bewegingen’, ‘Winding’, ‘Complementaire Ruimten’, ‘Ruimte in drie Tijden’,... Zijn deze titels voor u een werkelijke duiding? Vindt u het verkeerd dat men, ook met deze titels voor ogen, uw werk ook symbolische zou interpreteren?
Voor mij zijn deze titels dat ‘iets’ in kiem waar ‘iets’ complex uit ontstaat, een aanleiding die mij tot uitdiepen en uitwerken aanspoort. Ik hoed me voor symboliek, ik geloof wel aan communicatieve inhouden aanwezig in vorm/kleur-‘organisaties’ en verhoudingen. Men kan het werk dus evengoed zonder titel benaderen.
U werkt erg precies. Kunt u zich voorstellen dat u improvisatorisch of impulsief zou werken?
Nee, er zijn redenen toe, ik zie het moeilijk anders. Er ontsnapt me nog te veel.
Welke relatie is er, naar uw mening, tussen het kunstwerk en zijn maker?
Een intieme en naakte relatie, - het is een verlenging van zich zelf.
Wat denkt u over het engagement in de kunst?
Men is bij alles betrokken. We leven in een tijd van bewustwording. Kunst kent geen halve maten. Het is een volstrekte overgave, een totale beschikbaarheid, volkomen nutteloosheid in volkomen vrijheid. Juist die vrijheid maakt het zo moeilijk en essentieel, omdat ze staat voor de evidentie, - die ons zo vlug ontsnapt of die we zo graag ontwijken.
Wat bedoelt u met evidentie?
Dat wat ons uit onszelf rukt en ons meteen verruimt en inniger betrekt tot de dingen, de anderen, de wereld. Het is een tegemoet gaan, een integrerende behoefte aan echtheid, een voortschrijdende norm en een constante confrontatie met de werkelijkheid.
Welk is volgens u de initiale aandrift tot creatief werk?
Inzicht, twijfel en volharding.
Vindt u dat een kunstwerk het resultaat kan zijn van team-work?
Actueel moeilijk. Team-work is een kwestie van taal en begrip, van aanvullen en samenvloeien in zinvolle verstaanbaarheid. Een integratie en coördinatie van een denk- en zienswijze (in relatie met tijd, mens, wereld.)