| |
| |
| |
Simon Vinkenoog
Tribune/De mens in de rechtspraak
Inleiding voor de nascholingscursus criminologie, gehouden in het Criminologisch Instituut van de Faculteit der Rechtsgeleerdheid aan de Rijksuniversiteit van Groningen, ten behoeve van de leden van de rechterlijke macht georganiseerd door de Stichting Studiecentrum Rechtspleging, ingesteld door de Minister van Justitie.
Op elke nascholingscursus voel ik mij thuis. Als autodidakt weet ik maar al te goed, dat het leven zélf de enige leerschool is, en de fragmentarisering daarvan in hoger of lager, alpha of beta, alsmede elke specialisering daarbinnen, een kwaad zo groot als eens de pest - die ook duizenden slachtoffers placht te maken. Bovendien heb ik uit eigen ervaring opgestoken, en dat is de enige die voor ieders geweten telt, dat het leven een kunst is, die men zich spelenderwijze eigen kan maken, en dan liever door kunst- en vlieg-werk, dan door gooi- en smijtwerk.
Onze samenleving, waarbinnen wij elkaar als gelijken ontmoeten, is aan sociale banden gelegd, waarbinnen een groot aantal mensen zich thuis voelen, maar een langzamerhand niet minder groot aantal mensen voelt en ervaart die banden als knellend, is van plan zich daarvan te ontdoen, en ziet ook in dat in een wereld met dagelijks nieuwe dynamische ontwikkelingen het statisch wereldbeeld van gisteren (d.w.z. de vorige generatie, die van zoals dat treffend heet: vóór de oorlog) hoe langer hoe minder recht van bestaan heeft. Een nieuwe maatschappij vormt zich, van merendeels jongere mensen, die zich zoekend en tastend, vaak ook handtastelijk, een weg baant naar een nieuwe moraal, die ondermeer de stel- en spelregel van Sigmund Freud inhoudt: ‘Het uiteindelijk doel van het lust-principe is het geluk’.
Naar dat geluk, naar die levenslust zijn kreatieve tijdgenoten op weg, een aantal hunner hebben het dankzij optimale inzichten en maximale ervaringen gevonden, en zij begeven zich opnieuw, nú met al hun tijdgenoten en niet langer in de eenzaamheid van hun eigen openbaringen, op weg om die vooruitgang te verwezenlijken, die zich vol- | |
| |
gens het woord van de dichter Baudelaire bevindt in de volledige vernietiging van het begrip ‘erfzonde’.
Het is een schuldeloze mens, op zoek naar de bevrediging van zijn wensen en verlangens, onmiddellijk, ter plaatse, die wij aantreffen als kenmerkend voor dat roerige deel der jeugd waarvoor wij andere namen dan ‘jongelui’ of ‘jongeren’ hebben bedacht om ze aan te duiden.
Een anarchist aan den lijve is het, door zijn opvallende kleding en soms haardracht, die zich door zijn beweging en gedrag wenst te onderscheiden van de grauwere en anoniemere, in de roetine vervallene slaaf van een systeem, dat zich met de namen ‘kommunisme’, ‘kapitalisme’, ‘demokratie’, ‘republiek’ of ‘koninkrijk’ dekt, en waarin tot nog toe een moraal hoogtij viert, die de produktiviteit en het consumptie-vermogen van de mens als allerhoogste opgave stelt, en nauwelijks rekening houdt met zijn kreatieve, niet in ekonomische statistieken onder te brengen, ontwikkeling.
Ik durf te stellen, dat een aantal revoluties gedurende deze jaren hand in hand gaan, die men niet kan tegenhouden door zich daartegen teweer te stellen, alsof het een onbekende macht is, die men niet wil konfronteren. De revolutie, waarover ik spreek, wordt wel genoemd de culturele revolutie; het is er één die men kan aantreffen in de natuurwetenschappen, zoals ook in de geesteswetenschappen, in de technologie en in de hernieuwde beleving van het geestelijk en lichamelijk Zijn, waarin de mens zich centraal weet te stellen als het toppunt van de evolutie, en daarbij zal openstaan - zoals het ook wenst Dr. J.M. de Jong, rector aan het Theologisch Seminarium der Nederlandse Hervormde Kerk - voor ‘een duidelijker besef dat de menselijke geschiedenis zich vermoedelijk eerder in haar eerste begin dan in haar eindfase bevindt, hoe apokalyptisch ons soms ook de toenemende spanningen en versnellingen van tempo aandoen; b.v. een opener oog voor de zich sterk wijzigende verhouding tussen mens en natuurwerkelijkheid, tussen de mens en zijn historisch lot.’
Ik probeer mij de laatste jaren niet langer kwaad te maken om de vele misverstanden, die ontstaan tengevolge van de vele konflikten, waarin individuen, enkelingen zowel als groeperingen, zich bevinden in situaties waarbij de ‘rechtspraak’ te pas komt.
Ik weet maar al te goed, aan hoeveel banden diegenen zijn gelegd, die de rechterlijke macht uitoefenen, binnen hoeveel spelregels en konditioneringen zij zijn verstrikt geraakt in een referentie-kader, dat uit al zijn voegen barst. Ik geloof dat het eerder de plicht en verantwoordelijkheid van een schrijver is, het zijne ertoe bij te dragen om aan vele, zo niet alle misverstanden een einde te maken, en dat
| |
| |
kan hij slechts door het dagelijkse gebeuren gade te slaan in het licht van eeuwige waarheden; zoals die bijvoorbeeld zijn vastgelegd in de grondslagen van het Christelijk geloof (en andere religies sluit ik in genen dele uit) waarin de verlossing van de mens vooropstaat - en ik durf zelfs staande te houden dat wij op weg zijn naar een maatschappij waarin het begrip ‘misdaad’ niet langer zal bestaan, omdat de ontwikkeling er onverbiddelijk toe leidt dat de socio-hygiënische begeleiding van de mens zal plaatsvinden al vroeg na de geboorte, in de eerste schooljaren en verder... De misdaad is een neurose, is één van de conclusies waartoe het Selectie- en oriëntatie-centrum van het gevangeniswezen in Den Haag door middel van een onderzoek onder 425 delinkwenten is gekomen.
Het is een algemene neurose, een tendens die zich voortzet tot in het ‘volwassen’ gedrag van velen, die sleutelposities innemen, en die zich kenmerkt door valse vooroordelen, valse zekerheden en onnodige angsten. Ik meen dat een rechter van zijn funktie ontheven dient te worden (hoe dan ook; misschien na psychiatrisch onderzoek) die stelt, dat wij leven in een wereld met een ‘onzeker en onaantrekkelijk toekomstbeeld’ - het is zijn eigen projektie die hij stelt tussen zichzelf en de werkelijkheid. Want de werkelijkheid is slechts onaantrekkelijk, voor degenen die zijn volwassen geworden in een tijd van depressie, die nog geloof hechten aan de fiktie van de koude oorlog - waaraan langzamerhand, maar niet hoe vlug ook - een einde komt, omdat een jeugd opgroeit die hoe langer hoe minder betekenis hecht aan de oorlogsneurose, die nog bij vele ouderen voortduurt - een neurose die de woningnood heeft veroorzaakt, een neurose die ondermeer het gevolg kan zijn van de desillusie der zogeheten bevrijding, die slechts gerestaureerd heeft, inplaats van vernieuwd, hersteld in plaats van in zijn juiste kontekst gesteld.
De enige kontekst, van waaruit een bewust mens op dit ogenblik kan spreken, is die van de evolutie: het verleden ligt achter ons, beladen en belast, voor ons een toekomst die wij schoon en zuiver kunnen opbouwen als wij zelf maar kunnen en willen zijn. Het houdt onder meer in, dat wij in ieder mens in de allereerste plaats de mens zien (en niet het slachtoffer van zijn omstandigheden) en dat wij proberen ons altijd in hem te verplaatsen: het houdt in dat wij al onze daden slechts kunnen laten bepalen door het vertrouwen in de mensheid, die al eerder heeft getoond het leven boven de zelfmoord te verkiezen, een mensheid ook waarin langzamerhand het 100-jarig idee van the ‘survival of the fittest’ zijn ware betekenis krijgt.
Als een Rotterdamse kantonrechter tijdens het vellen van
| |
| |
een vonnis de uitspraak doet: ‘Rotterdam is een stad waar gewerkt moet worden en van vreemde praktijken zijn wij hier niet gediend’ - dan spreekt hij vanuit een meelijwekkend standpunt, dat lachwekkender zal worden, al naar hij er in blijft volharden. Er staan ons namelijk nog heel wat ‘vreemde praktijken’ te wachten en als er iets zal afnemen, dan is dat eerder het harde werken. Men kan niet meer aannemen dat de mens zich ten eeuwigen dage blijft neerleggen bij het werk aan de lopende band, waarmee hij nauwelijks enige emotionele binding heeft, terwijl het bovendien vaststaat dat elektronische, doodgewone en simpele, zeer ingewikkelde machines dus, zijn werk hoe langer hoe meer zullen overnemen, en hij straks een zee van vrije tijd voor zich zal hebben liggen die hem tot alles brengt wat men heden ten dage nog als ‘vreemde praktijken’ kenmerkt. Het spel is zo'n vreemde aktiviteit, vreemd aan iedereen die zogenaamd volwassen is geworden, maar vergeet dat ooit zijn speeljaren de gelukkigste waren. Een waarlijk volwassene zal het kind in zich levend houden, hij zal bovenal het kind willen begrijpen in zijn ontwikkeling, omdat de jeugd nu eenmaal de toekomst heeft en de hang naar vrede - dus ook dienstweigering - steeds groter wordt, onder die jeugd. Terecht: te veel van zijn tijdgenoten houden hem voor dat oorlog een misdaad is, dat leren schieten betekent opgeleid worden tot moordenaar, en een wapen hanteren even onmenselijk als een mens van zijn vrijheid beroven.
In alle toonaarden wordt de jeugd voorgehouden, geen leiders te volgen, het eigen geweten als enige autoriteit te aanvaarden, Jezus te zien als provo, zonder vaste woon- of verblijfplaats, met een onwettige vader, opkomend tegen rang- en stands-verschil, happenings houdende, liefde predikende in plaats van de wet... en het lijkt me sterk dat er een koning te vinden is die de jeugd zal uitmoorden in zijn totaliteit om aan komende veranderingen een einde te maken.
We moeten met de jeugd leven, zegt u iemand die het leven lief is; de kernfysicus Oppenheimer loopt met een verslaggever over de campus van zijn universiteit, en zegt: ‘Ik benijd die jongens van veertien, zij weten alles intuïtief wat ik mijn leven lang heb moeten leren en afleren.’
Want wat weten die jongeren veel, zonder dat zij het zich realiseren: hun muziek is een heet antwoord op de koude oorlog, zij gedragen zich minder krampachtig en gefrustreerd dan hun vaders en grootvaders, hun ogen staan wijdopen voor de vele schijnheilige spelletjes die het ‘volwassen’ leven in de vorm van politiek nog vaak speelt, zij zien er dwars doorheen; zij stellen hun eigen mening in de waagschaal, zij laten zich geen knollen voor citroenen ver- | |
| |
kopen en zij horen aandachtig toe of iemand de waarheid spreekt dan wel liegt, uit eigenbelang, of omdat hij zichzelf niet is, nog een masker draagt, of handelt uit superioriteitsgevoelens hem opgedrongen door de konditioneringen van zijn status, prestige of ‘gezag’.
In een poging de jeugd nader tot de ouderen te brengen, beschreef de psychiater Dr. F. van Ree in ‘Panorama nr. 36’ (1966) over vier pagina's de revolutionaire evoluties, die de mens deze eeuw heeft meegemaakt. Bleef twee miljoen jaar lang de snelheid van de mens onder de 100 km/u, op dit ogenblik bedraagt die snelheid 30.000 km/u. De mens heeft zich van de aarde begeven tot een hoogte (of diepte) van enkele duizenden kilometers, sinds de komst van de telegrafie zijn afstanden overbrugd rond de gehele aarde, radio, televisie zijn eveneens van deze eeuw waarin velen onophoudelijk met elkander kommuniceren, wij hebben bommen die in zich verenigen de totale explosieve kracht van alle wapenen gebruikt in twee wereldoorlogen, onze bevolkingsaanwas kan niet anders dan fenomenaal worden genoemd, General Motors verdient meer dan de staat België, wij zijn medisch-biologisch doorgedrongen tot de molekulaire struktuur van de cellen, waaruit wij gevormd zijn - en al deze kennis waaraan wij kunnen toevoegen de cybernetica, de psycho-analyse, de leer van Einstein maakt deel uit van een kultuurpatroon in ontwikkeling dat trekt voorbij alle grenzen, die de 19e eeuw nog kende.
Grenzen vervallen, tussen landen, tussen mensen, tussen opvattingen en overtuigingen, steeds duidelijker karakteriseert zich de strijd om het bestaan als een tussen enerzijds mensen-in-beweging en anderzijds de beweginglozen. Alles evolueert, wij allen hier doen het, vandaag zien wij in waarin wij gisteren tekortschoten, en morgen leren wij van de fouten die wij op dit ogenblik begaan.
De fouten die wij op dit ogenblik begaan?
Het zijn er vele; als wij bijvoorbeeld vasthouden aan traditionele en dogmatische onderscheidingen in ‘goed’ en ‘kwaad’ dan zijn wij fout, omdat de verschuiving met zich meebrengt, dat wat vandaag ‘kwaad’ is morgen ‘goed’ zal blijken te zijn - of dat in een andere kultuur, waarmee wij als wereldburgers ook te maken krijgen allang is. Als wij weigeren de hang van de mens naar vrijheid, gelijkberechtigheid en oprechtheid te herkennen als een vitale impuls, die kiest voor het genot, de eros, de liefde, inplaats van voor een voortbestaan met onlustgevoelens en agressies, dan weigeren wij de volwassenwording van de mens te aanvaarden. Wij moeten afleren ontwikkelingen te zien in het enge verband van bedreiging en aantasting, wij zullen ons moeten ontdoen van paranoïde pogingen tot regressie en
| |
| |
onderdrukking, wij zullen een levende en ademende orde moeten stellen boven een orde, die is vastgelegd in ‘out-dated’, afgedane en gedateerde leerboekjes, die geen overeenkomst meer vertonen met de werkelijkheid zoals die zich op dit ogenblik manifesteert.
De vele konflikten der laatste jaren zijn nodig geweest om ons tot een duidelijker besef van menselijke verhoudingen te brengen, het is goed te zien op welke aktie welke reaktie komt, elk van ons is persoonlijk betrokken bij het welzijn van elk ander, slechts gezamenlijk kunnen wij van de wereld maken, wat wij van onszelf kunnen maken: een mens in vrede met het leven.
De strafrechtspraak, zoals die in de beschaafde wereld wordt uitgeoefend, draagt bij tot meer en meer onvrede, veel rechters zijn 19e-eeuwers qua persoonlijkheid en inzicht en zij zijn niet in staat die veranderende werkelijkheid ruimdenkend (ander denken bestaat niet) onder de ogen te zien. Die strookt immers niet met wat zij geleerd hebben? En dan komen wij tot ware uitspattingen; een officier van Justitie bij de Asser rechtbank die het agressieve gedrag van een dorpsbevolking bij Westerbork goedpraat en stimuleert door te verklaren dat hij dat ‘een gezonde reaktie’ vindt. Alsof agressie ooit ‘gezond’ zou kunnen zijn. Alsof wij de rokende resultaten van het ‘gesundes Volksempfinden’, waar sommige politici zo handig munt uitslaan, niet van dichtbij hebben meegemaakt! Alsof die agressieve tendensen, van waaruit velen zeggen ‘naar de werkkampen met ze’ niet vaak een uitlaat kunnen vinden.
Een 27-jarige Maastrichtenaar Theo V. aan het woord: ‘Weet u wat we hier op dit moment nodig hebben? Een klein jofel knokploegje van anti-provo's. Allemaal jongens die weten dat je de handen moet uitsteken om je een bestaan bijeen te vechten, maar ook om je bezit te verdedigen. Gewoon met twee blote handen er achter heen. Even onmondige schreeuwertjes de oren wassen en na afloop de (lange) smerige haren knippen. Wat mij betreft, van nu af aan ben ik meteen beschikbaar. Wie nog meer?...’
De krant waarin dit verscheen bemiddelde graag toen iemand belde en vroeg om naam en adres, zelfs het uur werd gegeven waarop men zich kon aanmelden. De krant maakte zich tot spreekbuis van die mentaliteit, die denkt aan veranderingen een einde te kunnen maken door ‘een klein jofel knokploegje’.
Tegen dát soort misverstanden zal ik blijven ageren, het is niets meer dan mijn plicht - ik ben er blij om deze informatie te hebben aangetroffen in het Maastrichtse blad ‘Ontbijt op Bed’, waarvan prins Claus geen eksemplaar wilde aannemen. Jammer, het is de uiting van enkele jonge
| |
| |
non-konformisten in een Nederlandse provinciehoofdplaats, en informatie mag je nooit weigeren. ‘Ons oordeel is nooit beter dan onze informatie’ zei president Kennedy eens, die ten offer viel aan een reaktionaire fusillade, en van wie ik ook het devies ‘Let's communicate or die - laten wij elkaar blijven verstaan of sterven’ tot het mijne maakte.
Als wij sterven, kunnen wij die bezittingen niet meer met onze blote handen verdedigen, dan blijkt elk denken in termen van vechten of vluchten te zijn ontdaan van de enige zin, die het leven heeft: met ons geweten in het reine komen.
Ik vraag me trouwens af, hoe dat ooit kan in het beroep dat een aantal onder u uitoefent. Ik zou niet graag in andere schoenen dan de mijne staan, ik zou slechts in de uwe willen staan als ik wist dat ik al mijn best zou doen om ieder mens te begrijpen, ook die boosdoeners, misdadigers en anderen over wie de maatschappij het vonnis ‘schuldig’ velt. Want wie is hier minder schuldig dan de ander, als hij niet al zijn krachten inspant om onrecht uit de wereld te helpen, het onrecht van een maatschappij die de één meer kansen tot ontwikkeling gunt dan de ánder? Uit eigen ervaring moet u weten, dat het merendeel der delinkwenten met wie u in aanraking komt slachtoffers zijn van hun omstandigheden, waarop zij zich vaak ook in zelfbeklag beroepen; niemand die hen er op wijst hoe het uitzitten van straf in een gevangenis een weg naar berouw en inkeer zou kunnen zijn. Geen therapeutische begeleiding, geen vriendschap, niets dan onverschilligheid en vijandigheid, een afwenden, een zoet-houden, een omzeilen van de obstakels die resocialisatie in de weg staan. Wie helpt hier mee het taboe op te heffen, dat een gevangenisboef tot een voorgoed ‘getekende’ maakt? Wie hier is blij, als hij iemand niet hoeft te veroordelen? Wie hier beseft, dat wij van het idee ‘misdaad’ afmoeten? Wie hier begrijpt, dat wij in een maatschappij horen te leven, waarin geen verworpenen, verstotenen en schuldigen voorkomen?
Het is gemakkelijk mijn mening te rangschikken als die van een ‘non-conformist’, een ‘rebel’, een ‘outsider’, een ‘dichter’. Maar die non-conformist leeft in ons allen, niemand is graag identiek aan een ander mens, iedereen is éven uniek, ik heb een ontzagwekkende eerbied voor de velerlei verschijningsvormen van mens, die men kan aantreffen, ik weet ook dat rebellen met de liefde als wapen niet fout kunnen gaan, en wij groeien toe naar een wereld, waarin de outsider ook insider is. Dàt is zowel poëzie als wetenschap, dat is vol vertrouwen in de toekomst nú doen wat je hart je ingeeft.
Ik probeer ook in u wakker te roepen, die dichter die in ons allen leeft, die ziet hoe groot het wonder van de natuur
| |
| |
is, van de menselijke natuur, die u wil doen beseffen dat de totaliteit van het leven een goddelijk spel is, dat zich met volle teugen laat genieten: van een bloem die bloeit, tot een glimlach die waarachtig is. Genieten van uitvindingen, ontdekkingen, ontmoetingen, menselijkheden. Menselijke zwakheden. Maar ook mensenkracht. De mens verandert, hij die dit niet ziet, is ziende blind. Hij die zich gefrustreerd voelt, onthecht, geïsoleerd, vervreemd, uitzichtsloos of bedreigd; hij is waarlijk van gisteren. Hém staat niets dan een groeiend onbehagen in de kultuur te wachten, het is zijn eigen lot, hij heeft het in handen, maar hij maakt er geen gebruik van. Hij, die zich telkens opnieuw weer verwondert, steeds op zoek is naar nieuwe antwoorden (of oude, vergeten) op zijn vragen, die niet op zijn lauweren rust, die beseft dat hij een levenlang onderweg is in een wereld met tijdgenoten, die niets dan liefde nodig hebben en vaak ontberen, die zal in vol vertrouwen de toekomst tegemoetzien - niet omdat die alleen maar rozengeur en maneschijn zou inhouden, maar omdat die van elk mens alles zal eisen, inklusief dat eigen kleine ‘ik’ waarvan wij afstand zullen moeten doen terwille van het algemeen, het menselijk belang.
Een tijd staat ons te wachten, waarin wij ieder persoonlijk betrokken raken bij de loop der gebeurtenissen, een onafwendbare loop, misschien snellen wij een ondergang van de Westerse kultuur tegemoet, zoals wij die kennen - maar juist dan is het zaak ons hoofd koel te houden, en ons niet te laten verblinden door de angst, geen gehoorgevend aan paniek, geen partij-kiezend voor een mentaliteit die schuilkelders bouwt waaruit geen ontsnappen mogelijk is.
Al onze waarnemingen komen van binnenuit; het gaat er slechts om hoe je het spel wil spelen. Ik ben hier om velerlei redenen, misschien omdat ik mij eerder uitte over jeugdkriminaliteit en schuld en samenleving in een revolutionaire tijd, ik ben hier bovenal omdat ik een aantal weken in de gevangenis heb doorgebracht en daaruit leerde dat een gezond mens te verkiezen is boven een zieke samenleving. Want een samenleving is ziek, die als konsekwentie heeft dat een meerderheid vrijuit gaat, en een kleine minderheid straf moet ondergaan. Wie is de gestrafte? Wie is de straffer? Ik speelde die rol van ‘schuldige’ niet mee, ik probeer mij onschuldig op de been te houden, ik heb geen last van erfzonde, ik kom uit het niets van waaruit en waarheen wij allen komen en gaan, ik wil niets anders dan een gedachte uitdragen die niet de mijne is, maar er één is van het verzamelde gezond verstand, het kollektief bewustzijn, en het verenigd gevoel van ons allen één zijn.
| |
| |
Om dit te beleven, heb ik mij niet alleen tot u, en tegen u gericht, maar bovenal hoop ik dat ik mét u mede kan doen aan die nascholing, die ons samenbrengt.
Want ik ben hier om er iets aan te doen, dat velen boeten.
Ik ben hier, om mijn verantwoordelijkheid te delen.
Ik ben met u verenigd in de broederschap van de adem.
Ik sta hier, klaarwakker, om geluk uit te dragen.
Ik sta hier, tenslotte, omdat het mij plezier doet.
Het is inspirerend te kommuniceren, het helpt ons verder en het helpt de wereld verder, waarin wij meer dan pionnen zijn, maar mensen.
Ik heb als mens met u te maken, als ‘mens in de rechtspraak’, als mens in een taal die zuiver spreekt, en oprecht.
In een taal, die wij delen. Om méde te delen.
|
|