ik spartelde, ik zwaaide met mijn armen, ik sloeg en ik stompte door de gezichten heen, ik schreeuwde en ik gilde. Tot een bazige non mij met een paar kordate meppen wakker klapte.
De volgende dag reden ze mij naar een eenpersoonskamertje, met mijn boeken en mijn scheerapparaat en mijn rozeblaadjes. Ze voerden mij door de wandelgangen en langs het kamertje van Verschoor. Hij bemerkte mij en zijn gezicht klaarde op in een open glimlach. Hij meende waarschijnlijk dat ik door de dokters opgegeven was, net als hij en ik dacht dat hij er ook zo een was die 's nachts worstelde met de schaduwen van het maanlicht en die overdag brieven schreef waar hij gedroogde rozeblaadjes tussen schoof.
Het waren als relikwieën van geronnen bloed die ik regelmatig naar mijn vrouw stuurde. Zij zond me bloeiende rozen die een beetje ongewoon aandeden in het zonloze vertrekje. Ze hielden het er een week of langer uit, tot ik ze blaadje voor blaadje kaalplukte om ze in mijn boeken te laten drogen.
Alles aan mij verdroogt. Ook de vlekken. Verschoor heeft zich kapotgebraakt, in zijn longen sprongen de teringvlekken open tot vraatzuchtige caverna's. Bij mij verdrogen ze, ze verharden, het worden muntstukjes van levenservaring, brokkelige korstjes van stugheid.
Ik ga niet dood aan deze ziekte. Zij sterft aan mij. Ik daag ze niet uit: aanvallen is in de armen van de vijand vluchten. Ik trek me terug. Ik sluit me op tot alle leven is uitgezweet, tot ik hard en glanzend ben.
Om mij te besmetten hebben de dingen nauwelijks de tijd: ik blijf beweeglijk en koel, angstig en aandachtig, en ik vlucht. Verschoor wou de dingen te lijf. Hij trok er op af en ze omsingelden hem; hij hield stand te midden van ze en ze jakkerden hem dood.
Ik slinger langs de dingen heen. Ik leef in een kluwen van cirkelende lijnen. Wanneer ik handen rond mij voel, ontsnap ik; wanneer ogen mij zoeken, ontglip ik voor ze mij kunnen verlammen. Beweging is vlucht. In een zonnestelsel van achtervolging tol ik en wentel ik mij verloren en vrij. Ik daag overal op, ik ben nergens aanwezig.
Een kennis vertelde me dat ze als oude vrouw een enigmatische figuur wil worden, een dame die het leven overleefd heeft. Aan haar houding kun je geen pijn en geen zwakte bespeuren. Ze is dagelijks te zien op de lanen en in de speelhuizen van een kosmopolitische badstad en de jonge meisjes stoten elkaar aan als ze langs gaat. Ze is vlakbij en je kunt haar niet aanspreken.
Wanneer ik straks bij mijn vrouw kom, zal ze me mis-