maar zakenman!...) van de daken schreeuwen behoort niet iedereen tot de kategorie van afgestompten. Er is nog altijd een belangrijke minderheid die van zijn hart geen jukebox maakt, maar ‘zinnige’ liedjes naar waarde schat.
Het volkslied en het chanson zijn familie van elkaar. Maar ze leven wat vervreemd.
De schuld, volgens mij, ligt bij mensen die het volkslied met klompen aan de voet aankleven en het aanwenden als instrument voor hun oeroude opvattingen en als klankbord voor bloeden bodem verzuchtingen.
Het volkslied gedijt ook buiten drassige weiden, het schijnsel van kampvuur en de transpiratie-lucht van nationalistische café-lokalen.
Het volkslied blijft, maar het gezicht en de gewoonten van een volk veranderen.
Het Franse volkslied wordt in ere gehouden rond de kampvuren van de Provence, maar ook - en niet het minst - in de strenge, sobere vertolking van moderne troubadours als daar zijn Jacques Douai, Yves Montand, Mouloudji, en andere.
Daarom pleit ik bij de goede Vlaamse voorzangers, met name Miel Cools, Hugo Raspoet, Will Ferdy, Kor Van der Goten, Antoon De Candt, Bob Davidse, Emmy Cassiman en hun spitsbroeders om in de rijke graanzolders van het Nederlandse volkslied hun gading te zoeken en te vinden en naast hun eigen persoonlijke repertoire in een eigen persoonlijke stijl de oude parels nieuwe glans te geven.
* * *
Wat nu het chanson, mijn broodwinning, betreft.
Lieve mensen, wij Vlamingen zijn een vriendelijk vrolijk volk, maar wij kunnen er te weinig getuigenis van afleggen.
Onze kwesties en taalperikelen hebben onze mening omtrent ons humeur nogal misvormd. Het is absoluut niet noodzakelijk dat wij de wereld steeds met samengetrokken wenkbrauwen en een verbeten mond bekijken.
Laat alle narigheid ons niet doen vergeten dat wij onder de gepantserde schors een zacht-en zelfs lichtzinnig hart meedragen.
Daarom stemmen wij af op het chanson, dat ontspant. Stijlvol en beschaafd.
Het chanson is een vrijgevochten miniatuurkunst. Het duldt geen censuur, uit welke hoek ook. Het mag op de grens van het gewaagd-zijn balanceren, het kan pikant smaken, héél gekruid (-en roer mij niet) zelfs, maar nooit ordinair, jamais vulgair.