| |
| |
| |
Max Lamberty
Wat betekent pluralisme? (II)
De samenhang.
De doorbraak van de pluralistische levenshouding in de 18de eeuw is niet los te maken van de stroming die wij reeds herhaaldelijk aangehaald hebben, namelijk de humanistische filosofie.
De verdedigers van de verdraagzaamheid - waarin precies de pluralistische levenshouding te ontwaren is - zijn de dragers van de Verlichtingsidealen, de baanbrekers van het vrije denken, de tolken van de humanistische filosofie.
Zij staan voor dezelfde tegenstanders: de absolute vorsten, waar er zulke regeren; de Kerken, die absolute dogma's inroepen en, uit hoofde van die dogma's, een absoluut gezag eisen.
Zij hebben dezelfde vrienden: zij die, om verschillende redenen, het gezag van de absolute, autocratische of despotische systemen afwijzen: zij die een niet orthodox geloof belijden en zich verminderd of bedreigd voelen in een orthodoxe maatschappij; zij die over machtsmisbruik van de wereldlijke overheid te klagen hebben; zij, ten slotte, die langs de wegen van de humanistische filosofie, geloof stellen in het oordeelsvermogen van de mens en zijn geestelijke vrijheid willen beveiligen tegen inbreuken van de Kerk en de Kroon, waar deze absolute dogma's en rechten inroepen.
Zij hebben de meest doorslaggevende redenen om de pioniers van de verdraagzaamheid, van de wederzijdse eerbiediging, kortom van het pluralisme te zijn.
Een eerste reden, een doorslaggevende, ja afdoende reden, is dat de humanistische filosofie het best met een pluralistische levenshouding te verenigen is. Het humanisme en het pluralisme zijn haast organisch met elkaar verbonden: waar het humanisme de mens tot uitgangspunt van iedere beoordeling en als doel van ieder streven kiest; waar het iedere mens het vermogen toeschrijft om met eigen middelen en naar eigen inzicht het ware en het goede te ontdekken; waar het derhalve, impliciet de souvereini- | |
| |
teit van het individuele denken verkondigt en voor de vrijheid van dat denken onschendbare rechten opeist, is de samenleving op pluralistische grondslag de enigmogelijke, omdat zij de enige is die principieel de geestelijke vrijheid voor eenieder erkent en dan ook de meningsverschillen duldt.
Er is een tweede reden die de humanisten tot een pluralistische levenshouding aanspoort. Zij houdt hoofdzakelijk verband met de omstandigheden waarin de humanistische filosofie zich bevindt in de 18de eeuw: de dragers ervan zijn een kleine, een verzwindend kleine minderheid van gestudeerden, verloren in de miljoenenmassa van diegenen die, traditiegetrouw, de absolutistisch gerichte Kerk en Kroon tot richtsnoer van hun bestaan nemen.
De pioniers van het pluralisme noemen zich democraten, later liberalen, sociaaldemocraten, socialisten... Zij verkondigen de vrijheid en de gelijkheid van allen en voor allen.
De benamingen die zij kiezen, de leuzen die zij vooruitzetten, beantwoorden aan concrete verhoudingen waartegenover zij even concrete idealen stellen.
De tegenstanders zien zij ook onder concrete gedaanten verschijnen: de keizers en koningen, de pausen en kardinalen, de Kerk en de Staat, de bevoorrechte standen die de bestaande eeuwenoude orde goed vinden en willen handhaven.
De grote tegenstelling die niet, alleszins niet in de eerste plaats, genoemd wordt, blijft op de achtergrond maar levert de stuwkracht aan beide polen: absolutisme of pluralisme.
De vraag die onder uiteenlopende formuleringen gesteld wordt is: zal de samenleving op de eenheid of op veelheid gegrondvest worden?
| |
Grenzen.
Het pluralisme is geen levensopvatting met een duidelijk omschreven inhoud, geen symbool dat het christelijk zieleheil of het aards geluk voor allen als doel voor ieder streven vooruitzet. Het is geen verkondiging van een nieuwe waarheid. Het is alleen het besluit van een drama dat zich heeft voorgedaan op het vlak waar verschillende ismen tegenover elkander stonden. De hoofdpersonen van dat drama die eens naar het pluralisme zouden grijpen, dachten aanvankelijk niet aan een pluraliteit van levensopvattingen, maar wel aan één enkele absoluut geachte levensopvatting. Zij waren allen absolutisten.
| |
| |
Het pluralisme was hun zaak niet. Het pluralisme is iets anders. Het biedt geen absolute waarheid, geen nieuwe en geen oudere, met de daarbij behorende waardenschaal. Het pluralisme biedt een raam zonder eigenlijke inhoud. Het is een levenshouding, geen levensopvatting, een levensregel, geen axiologisch geloof.
Op zichzelf aangewezen heeft het pluralisme geen betekenis. Het krijgt er pas een in een bepaalde samenhang. Er moeten absolutisten zijn opdat er pluralisten zouden kunnen gedijen. Niet één absolutisme, maar vele, verscheidene, tegenstrijdige absolutismen moeten naast en tegenover elkander staan. Het pluralisme is ontstaan in een milieu waarin de tegenstelling en de spanning tussen de verschillende absolutismen lastig, nu en dan zelfs ondraaglijk geworden was.
De opdracht van het pluralisme is beperkt: het moet de orde, de vrede, de coëxistentie verzekeren waar de tegenstellingen en de spanningen alles in de war zouden kunnen sturen.
In feite beantwoordt het niet aan de diepste neigingen van ons geestesleven. Wij hebben een waarheid nodig, een zekerheid, een houvast. Wij kunnen moeilijk berusten in een halve, een scheve, een voorlopige, een... relatieve waarheid. Wij verlangen een... absolute waarheid, een geloof, een zon en vaste sterren, kortom een weg en een richting om onze wagen vooruit te sturen.
Bij de waarheid, die de eerste, de fundamentele waarde is, behoren de overige waarden, die wij het goede, het aangename, het nuttige, het schone noemen. Onze waarde-oordelen bepalen onze houding in de samenleving.
Wij houden er niet van die waarde-oordelen in het gedrang te zien brengen. Wij zijn allen in dat opzicht absolutisten. Hij die onze waardenschaal aantast, doet niet alleen afbreuk aan onze zekerheid, onze maatstaven, onze idealen. Hij trekt ook ons oordeelsvermogen in twijfel, hij vernedert ons, hij vermindert, ja verlaagt onze positie in de maatschappij.
Nu zijn de wederzijdse beledigingen op het gebied van onze levensopvatting, onze overtuiging, ons geloof en onze godsdienst, haast onvermijdelijk in een gemengde maatschappij, waar niet de eenheid, maar de veelheid van de levensopvattingen de dagelijkse werkelijkheid geworden is.
Op dat ogenblik wordt naar een pluralistische levensregel gegrepen.
Het verschijnen van het pluralisme, zodus een houding die er hoofdzakelijk in bestaat de pluraliteit van de levensopvattingen als een feit te aanvaarden en al deze levensopvattingen te verdragen, ja te eerbiedigen, is alleen
| |
| |
mogelijk in een milieu waar verschillende levensopvattingen elkaar in de weg lopen en waar, derhalve, op ieder ogenblik, het gevaar van discriminaties, krenkende houdingen, beledigende woorden of ergerlijke incidenten dreigt.
| |
De pluralistische absolutisten.
De pioniers van het pluralisme, de dragers van de humanistische filosofie, waren zelf, van huize uit, geen eigenlijke, geen echte pluralisten. Zij hadden een overtuiging, een geloof, dat zij als een vaste waarheid, ja als een absolute zekerheid beschouwden: het geloof in de mens. Zij waren ook, op hun gebied, evenals hun tegenstanders, absolutisten. En dit reeds kan op zichzelf verklaren waarom zij zich geen pluralisten konden noemen, hoezeer hun streven ten langen laatste toch moest uitlopen op de vestiging van een pluralistische maatschappij.
Er waren dus, bij het ontstaan van de pluralistische gezichtshoek, in een zelfde maatschappij verenigd: voor- en tegenstanders van absolutistische systemen, waarvan de aanhangers, aan weerszijden, ervan overtuigd waren dat zij als tolken optraden van de ene, de enige, ondeelbare, absolute waarheid.
Het pluralisme werd een uitweg, een oplossing, in een strijd die onder absolutisten werd gevoerd, drie eeuwen lang; een uitweg, een schikking, een modus vivendi, waarbij de dragers van de humanistische filosofie alles te winnen, hun tegenstanders veel te verliezen hadden.
De humanistische filosofie kon, bij het modus vivendi, namelijk erkenning en bestaanszekerheid, eerbiediging en levensmogelijkheid verwachten.
De godsdiensten die uiteraard absolutistisch zijn omdat zij steunen op een grondslag die principieel aan twijfel en kritisch onderzoek onttrokken is, hadden er heel wat bij te verliezen, omdat de coëxistentie van gelijkelijk erkende verschillende stromingen, onvermijdelijk een relativering, een vermindering moest betekenen voor de instellingen die voordien alleen hadden kunnen heersen.
| |
Raam en inhoud.
Het onderscheid tussen de eigenlijke betekenis van de pluralistische levenshouding en een positieve levensopvatting, wordt niet altijd ingezien.
Dat kon men, in de jongste jaren, nagaan in België op het gebied van het onderwijs. De pluralistisch begrepen schikking, die door de grote politieke partijen enkele jaren
| |
| |
geleden werd aangenomen en in een ‘Schoolpact’ vastgelegd, heeft niet alle moeilijkheden opgelost. Het doel van de schikking was en is: beide categorieën van onderwijs in hun bestaan en hun mogelijkheden waarborgen, enerzijds het overheidsonderwijs dat principieel neutraal is en moet zijn inzake godsdienst en filosofie, anderzijds het vrije, hoofdzakelijk rooms-katholieke onderwijs.
Met de middelen van de Staat bracht dit mee dat het rooms-katholiek onderwijs de toelagen verwierf die zijn ontplooiing moeten waarborgen tegenover het overheidsonderwijs en dat het nog ontbrekende overheidsonderwijs in vele gemeenten, naast het vroeger alleenheersende rooms-katholiek onderwijs de toelagen verwierf die zijn
Maar wat moet in het kerkelijk en filosofisch neutrale overheidsonderwijs het aandeel van de rooms-katholieken zijn?
Hier zijn menigsverschillen ontstaan die niet helemaal van de baan zijn.
Vele vrijzinnigen waren en zijn ook nu nog steeds van gevoelen dat de neutraliteit van het overheidsonderwijs zo moet begrepen worden dat het door een humanistische en positivistische gezichtshoek wordt beheerst. Het spreekt vanzelf dat zulke zienswijze niets te maken heeft met neutraliteit en evenmin met een pluralistische levensregel.
De neutraliteit ontzegt zichzelf de keuze van een bepaalde levensopvatting, humanistische of godsdienstige.
Het pluralisme vereenzelvigt zich noch met het ene noch met het andere. Het wil alleen aan het ene en aan het andere bestaansrecht en bestaanszekerheid verschaffen.
Het behelst geen heilsleer. Noch deze die behoort bij het christelijk geloof en aanknoopt bij het Paradijs in de Hemel, noch deze die behoort bij de humanistische filosofie en culmineert in het Paradijs op Aarde.
Het eigenlijk pluralisme stemt in dit opzicht volkomen overeen met de democratie en in zeer ruime mate met het liberalisme: pluralisme, democratie, liberalisme denken hoofdzakelijk aan bestaansmogelijkheden voor om het even welke heilsleer, zonder hierbij uitdrukkelijk een keuze te doen.
| |
Pluraliteit en evenwaardigheid.
Moet de bereidheid van het pluralisme om iedere levensopvatting bestaansrecht en bestaansmogelijkheid te verschaffen in de maatschappij, leiden tot de overweging dat de pluralistische gezichtshoek te vereenzelvigen is met die van het agnosticisme, het scepticisme, het atheïsme of het nihilisme?
| |
| |
Deze verschillende ismen, die op zijn minst tot onthouding of onverschilligheid, doch ook wel eens tot verzet ten overstaan van alle filosofische systemen en in de eerste plaats van alle religieuze bindingen aansporen, kunnen zich zeker het best thuis voelen in een maatschappij die op pluralistische grondslag ingericht is.
In een werkelijk pluralistische maatschappij nochtans moeten zich ook alle andere ismen, die een positieve houding nemen ten aanzien van ontologische en ethische beginselen, thuis kunnen voelen.
In de pluralistische maatschappij is er plaats en moet er plaats zijn voor alle levensopvattingen, theïstische en atheïstische, humanistische en nihilistische. Zij sluit geen enkele uit en kan geen enkele uitsluiten zonder al dadelijk op te houden zichzelf te zijn.
Dat alles is vanzelfsprekend.
Een andere vraag leidt tot een antwoord dat wellicht niet zo vanzelfsprekend is.
Een maatschappij die de pluraliteit van de levensopvattingen erkent en aan alle bestaansrecht en bestaansmogelijkheden wil verschaffen, dient niet alleen de uiting van de menigsverschillen te verdragen, maar ze ook te eerbiedigen.
Sluit zulks in dat de leden van deze maatschappij en de groepen die er tot stand komen, geen andere regel dan de passiviteit tegenover elkaar in acht kunnen nemen?
Er kan natuurlijk geen sprake zijn van dergelijke levenshouding die ten langen laatste de geestelijke vrijheid zou beknotten.
De absolutistische Staat, zoals deze van de Sowjets of deze van Franco, kunnen verwachten dat de burgers zwijgen tegenover de door de overheid opgelegde levensnormen.
De pluralistische Staat die in zijn uitgangspunt en zijn doel de geestelijke vrijheid tot richtsnoer neemt, kan van de burgers geen passiviteit eisen. Hij kan niemand verplichten tegelijkertijd met het ene en met het andere in te stemmen, niemand verhinderen een eigen zienswijze te propageren en een andere zienswijze aan kritiek te onderwerpen, van niemand verwachten dat hij de eigen zienswijze geheel of ten dele zou verloochenen of zijn recht op kritiek en verweer zou opgeven, waar de waarde en geldigheid van de verschillende opvattingen te berde worden gebracht.
De erkenning van de pluraliteit van de levensopvattingen, de verlening van bestaansrecht en -zekerheid aan alle levensopvattingen, het principiële verdragen en eerbiedigen van deze opvattingen, betekent niet dat alle op- | |
| |
vattingen door eenieder als evenwaardig te beschouwen zijn.
Het ware en het valse, het goede en het kwade, het mooie en het lelijke, het licht en de duisternis op één lijn stellen, is een uiting van nihilisme, niet van pluralisme.
De pluralistische houding weigert niet een onderscheid te maken tussen het ene en het andere. Zij stelt het éne en het andere niet op één lijn. Zij stemt alleen in met het bestaan van de duisternis naast het licht. De pluralistische maatschappij verwacht van haar leden alleen dat zij, door vrije kennisneming en overweging, er toe komen voor zichzelf het meest waardevolle te kiezen en het andere dat zij verzaken, te verdragen en te eerbiedigen.
De vrije keuze van de levensopvatting en de levensnormen, in alle democratische, dus liberale, dus pluralistische grondwetten gewaarborgd, erkent impliciet dat de levensopvattingen niet evenwaardig zijn. De taak om over de geldigheid ervan uitspraak te doen, wordt aan het vrije en zelfstandige oordeelsvermogen van de burgers overgelaten.
De pluralistische maatschappij is er een waar een telkens weer herhaalde ontmoeting en een nooit aflatende discussie plaats vinden, een discussie waaraan alle bestaande absolutistische systemen deelnemen, een discussie waarvoor alleen de pluralistische maatschappij het onvervangbaar raam bezorgt, onvervangbaar, ja enig, omdat het alle absolutismen erkent en dan toch weer alle relativeert.
De altijd voorlopige uitspraak over de geldigheid van de axiologische systemen welke, vergeten wij het niet, de eerste en de laatste vragen van de menselijke bestemming raken, wordt niet overgelaten aan de dwangmiddelen die om het even welke instelling zou kunnen ter beschikking hebben, maar aan het oordeel van de menselijke geest.
| |
Bezwaren.
Het pluralisme spoort aan tot een ‘neutrale’, tot een ‘objectieve’ houding van de enen tegenover wat zij bij de anderen als dwaas of vals zouden kunnen beschouwen.
Maar raakt deze houding ten langen laatste toch niet de rangorde en dus de wederzijdse positie van de uiteenlopende levensopvattingen? Wordt er geen stelling genomen ten gunste of ten nadele van de ene of de andere?
Wie iets zegt, neemt stelling. Wie zwijgt, neemt impliciet ook stelling. De bevestiging en de ontkenning komen op hetzelfde neer: het kiezen van een standpunt. Uit een ‘objectieve’ uiteenzetting is al evenzeer een overtuiging af te leiden als uit een ‘subjectief’ betoog. Uit de onver- | |
| |
schilligheid die zowel verdraagzaamheid, objectiviteit en neutraliteit als nihilisme begeleidt, is onmiskenbaar minachting af te leiden, ook, in zekere mate, een afwijzing.
Niet ten onrechte werd indertijd door de R.K. Kerk het ‘tolerantisme’ op één lijn gesteld met het ‘indifferentisme’ en als dusdanig veroordeeld.
De gemengde groepen slagen overal het best in hun streven naar een pluralistische levenshouding, wanneer zij de zienswijzen, waarbij de tegenstellingen op de voorgrond zouden komen, terzijde laten en aller aandacht richten op vraagstukken waarvoor de samenwerking van allen kan bekomen worden.
Het is de houding die in de encycliek Mater et Magistra van de overleden Paus Johannes XXIII wordt geprezen: samenwerking met andersdenkenden, met het oog op het algemeen welzijn, zonder dat enige inbreuk op de eigen levensopvatting wordt gedaan.
Het is de houding die sedert haar bestaan door de Stichting Lodewijk de Raet in Vlaanderen wordt in acht genomen.
De algemene voorzitter van de Stichting kan evenwel getuigen dat de zorgvuldig in acht genomen pluralistische levenshouding meegebracht heeft dat, bij het vastleggen van de programma's voor de volwassenenopvoeding, telkens beroep wordt gedaan op aanhangers van verschillende levensopvattingen, maar telkens ook wordt vermeden de levensopvattingen zelf als onderwerp voor de ontmoetingen en de cursussen te nemen.
Hier is wat de Engelsen de ‘rub’ noemen, het knelpunt. Het is belangrijk voor de volwassenen. Het is het nog veel meer voor de jeugd die moet leren, d.w.z. leren kennen, onderscheiden, kiezen.
Daarom kan er in België eindeloos geredetwist worden over de ‘neutraliteit’ van het overheidsonderwijs. Neutraliteit betekent ongeveer zoveel als pluralisme. De onlangs aangenomen regelen in dit verband konden zich evenwel niet in een algemene instemming verheugen.
Zo werd, in een motie van een daaropvolgend Vlaams socialistisch jongerencongres (mei 1963), geoordeeld ‘dat de verklaring over de neutraliteit in het rijksonderwijs, van de rijksscholen een geesteloze instelling maakt tegenover het katholiek onderwijs’.
De bedoelde ‘geesteloosheid’ in het onderwijs is precies de neerslag van de pluralistische gezichtshoek...
Het is klaar: het pluralisme schenkt geen antwoord op de levensvragen. Het doet geen levensopvatting aan de hand. Het verschaft bestaansrecht en ontwikkelingsmogelijkheden aan de verschillende levensopvattingen. Het ver- | |
| |
zekert aldus de geestelijke vrijheid. Dat is zijn grootheid. Maar, bij het volbrengen van die hoge opdracht, komt het onvermijdelijk tot het begrenzen en dus tot het relativeren van datgene waaraan de werkelijk en vurig gelovenden en overtuigden de absolute voorrang willen geven: hun absoluut geachte levensopvatting met de daarbij behorende waardenschaal en normen.
De integralisten moeten onvermijdelijk tegenstanders zijn van het pluralisme. Maar de integralisten zijn absolutisten. En het wezen van het pluralisme is precies alle absolutismen binnen zekere perken op te sluiten ten einde allen te beschermen tegen de willekeur van allen...
| |
Pluralisme en apartheid.
Aan hetgeen in de voorgaande bladzijden betoogd wordt over de grenzen en bezwaren van het pluralisme, is iets toe te voegen.
De maatschappij op pluralistische grondslag, zoals wij die in de westerse landen kennen, biedt uitzichten en werpt vragen op waarvoor tot heden toe geen passend, alleszins geen algemeen aanvaard antwoord werd gevonden.
De geestelijke vrijheid, die uitloopt op de vrije keuze van datgene wat als het meest waardevolle wordt geacht, kan meestal niet beperkt worden tot die hoofdzakelijk intellectuele beslissing.
Een filosofische overtuiging of een religieus geloof, ook een politieke richting, eisen doorgaans meer dan een nuchtere intellectuele instemming, namelijk een beleving. Het recht op bestaan voor de verschillende levensopvattingen moet ook het recht op beleving omvatten.
Daarom trouwens gaat de vestiging van een democratische, dus pluralistische maatschappij, altijd gepaard met de oprichting van vele structuren van confessionele, culturele, politieke, sociale en economische aard. In de schoot van die structuren vinden de verschillende geestelijke en stoffelijke belangen, de verschillende axiologische systemen, de ruimte en de mogelijkheid om een levensopvatting tot een beleving te laten uitgroeien.
Er werd, vooral in de laatste jaren, heel wat lelijks gezegd over de ‘verzuiling’ en de ‘apartheid’. Er werd gewag gemaakt, in hetzelfde verband, van confessionele of politieke ‘getto's’.
Het ontbreekt niet aan oprechte en goedbedoelde pogingen om de verzuiling, de apartheid en, in het algemeen, de oprichting van alle structuren afbreuk te doen die een eigen, min of meer zelfstandig en afgezonderd bestaan willen voeren in de maatschappij.
| |
| |
Het is wel zeker dat iedere aggregatie, iedere vereniging van geestverwanten in een eigen structuur, een segregatie, een afzondering betekent met betrekking tot de anderen die wel leden van dezelfde maatschappij maar geen geestverwanten zijn.
Het is ook zeker dat iedere aggregatie en segregatie gepaard gaan met discriminaties, met het aanleggen van kenmerken, onderscheidingstekenen, criteria die min of meer ten nadele uitvallen van de anderen, die aan deze criteria niet beantwoorden.
Er is genoeg betoogd geworden hoe schadelijk, ja gevaarlijk de tegenstellingen en spanningen kunnen worden, wanneer de leden van een zelfde maatschappij, of juister nog de burgers van een zelfde Staat, omwille van eigen raciale, confessionele, culturele, sociale, economische of politieke opvattingen, de eigen doeleinden stellen boven deze die alle leden van de maatschappij gemeen zijn.
Er wordt derhalve getracht de ‘verzuiling’, de ‘apartheid’, de ‘getto's’ tegen te gaan. Er wordt gepoogd de grenzen te ‘doorbreken’ die sommige groepen om zich heen opgericht hebben om zich af te zonderen van de anderen. Er wordt betoogd hoeveel zonniger en gelukkiger het leven van de maatschappij moet worden wanneer de vele tegenstellingen die de burgers van elkaar scheiden en de spanningen die er door ontstaan, kunnen uitgeschakeld worden.
De autocratische oligarchieën die in Europa ontstonden tijdens en na de eerste wereldoorlog en die hun belichaming vonden in Lenin, Mussolini, Hitler en Franco, zorgden ervoor, met de hun eigen dwangmethodes, dat geen naar afzondering neigende structuren in hun respectievelijke Staten zouden bestaan: één enkele partij en geen andere er naast; en ook geen afwijkingen in de schoot van de éne partij!
In de democratische, liberale, pluralistische Staten van het Westen kan van zulk systeem, dat een radikale verloochening is van de geestelijke vrijheid, natuurlijk geen sprake zijn.
Het pluralistische Westen huldigt principieel de vrije keuze, corollarium van de geestelijke vrijheid. Hoe zou het zich kunnen verzetten tegen de oprichting van structuren, verenigingen en genootschappen, bestemd om particuliere geestelijke of stoffelijke opvattingen en belangen te belichamen, te vertegenwoordigen of te verdedigen?
De eigen geschiedenis van West-Europa begint, in de middeleeuwse aristocratische maatschappij, precies met de oprichting van menigvuldige structuren, met eigen statuut,
| |
| |
met rechten, voorrechten en verplichtingen, in de oorkonden nauwkeurig bepaald.
Wanneer, bij de overgang van de 18e naar de 19e eeuw, de hedendaagse individualistische democratie haar doorbraak beleeft, dan wordt de haast duizend jaar oude aristocratische en corporatieve maatschappij progressief opgeruimd, omwille van de vrijheids- en gelijkheidsprincipes.
Het duurt slechts een tijd. De eeuwenoude traditie is diep ingeworteld. De dwingende sociale, economische, politieke en confessionele werkelijkheid, roept progressief en in groter getal dan ooit tevoren, nieuwe structuren in het leven, ter vervanging van die welke opgeheven waren, ter versterking van deze die zich gehandhaafd hadden.
Deze ontwikkeling neemt de gehele 19e eeuw in beslag. Aan het tamelijk eenvoudige burgerlijk recht, zoals de rechtskundigen het hadden begrepen, bij het begin van de 19e eeuw, worden aanvullende zware wetboeken toegevoegd.
De hedendaagse werkelijkheid in de westerse wereld stelt in het licht dat de tegenstellingen en spanningen, in de meer dan ooit gemengde maatschappij, niet zijn verminderd. Integendeel. De raciale, de confessionele, de politieke, de culturele tegenstellingen werpen vroeger onvermoede moeilijkheden op die gemakkelijker, aan de hand van het oudtijdse statutaire recht, zouden opgelost worden dan met behulp van de al te algemene en al te eenvormige rechtsregelen van thans.
Illustratief zijn de moeilijkheden die zich in België voordoen, enerzijds in verband met de twee taalgemeenschappen, de Franstalige en de Nederlandstalige, anderzijds in verband met de twee levensopvattingen, de rooms-katholieke en de humanistische.
Meer illustratief nog zijn de moeilijkheden die zich voordoen in de U.S.A. en in Zuid-Afrika, in verband met de positie van de Negers in de door Blanken geregeerde maatschappij.
Hoe moet, hoe kan, in de democratische pluralistische maatschappij, voor dergelijke tegenstellingen en spanningen een oplossing gevonden worden?
Door het ‘wegdenken’ van de tegenstellingen en het eenvoudig vooruitzetten van algemeen geldige beginselen die de uniformiteit tot richtsnoer nemen? Ofwel door de oprichting van structuren die de pluraliteit bevestigen, haar een statuut en een raam verschaffen in plaats van haar te negeren?
Met andere woorden: moet naar de zogenaamde ‘integratie’ uitgezien worden, of ligt de oplossing in de zogenaamde ‘apartheid’?
| |
| |
Moeten de ‘minderheden’ waar zij samenvallen met confessionele of ethnische, ook wel eens met sociale en culturele tegenstellingen, ‘opgeslorpt’ worden, of moeten zij door instellingen bestendigd en gewaarborgd worden?
De schier onoverkomelijke moeilijkheid ligt hierin dat de twee enige mogelijkheden om de eindeloos verscheiden werkelijkheid in de gemengde hedendaagse maatschappij tegemoet te treden en in een gemeenschappelijke Staat op te nemen, namelijk de apartheid of de integratie, allebei op verzet stuiten.
De huidige toestand in Zuid-Afrika en Noord-Amerika, waar de Blanken regeren en de Negers een belangrijk bestanddeel van de bevolking uitmaken, spreekt boekdelen: de Negers willen doorgaans niets weten van segregatie en een daarbij aanleunende apartheidspolitiek; de Blanken daarentegen zijn overwegend gekant tegen de integratie...
Kunnen groepen die van elkaar gescheiden zijn door al of niet gegronde discriminaties, tot verbroedering gedwongen worden? Kan de integratie, meteen de verbroedering, opgelegd worden door de middelen waarover de Staat beschikt?
De feiten hebben het sedert lang overal ondubbelzinnig aangetoond: het volstaat niet een wet op te stellen, te bekrachtigen en af te kondigen om de axiologische verhoudingen te regelen. Een wet moet begrepen worden om door de betrokken gemeenschap aanvaard en toegepast te worden.
Een universele gelijkschakeling schijnt allerminst tot een onafwendbare toekomst te behoren. Het tegenovergestelde is eerder waar. Naarmate de afstanden kleiner, de contacten gemakkelijker geworden zijn, ziet men de belangstelling voor de eigen levensgewoonten, de eigen tradities, de eigen cultuurwaarden, de eigen taal sterker worden. In de continenten die progressief in het wereldverkeer opgenomen worden, behelzen de nieuwe politieke idealen overal een sterk particularistische, ja een nationalistische beklemtoning.
Wat kan er dan gedaan worden om het evenwicht en meteen de orde te verzekeren tussen de pluraliteit die de werkelijkheid overal biedt en de uniformiteit die de politiek overal nastreeft?
Het komt ons voor dat de oplossing precies ligt in de richting van het pluralisme.
De pluralistische houding die er in bestaat de pluraliteit te aanvaarden, hoeft slechts een stap verder te doen in de door haar aangewezen richting: de pluraliteit van de vele bestanddelen van de maatschappij niet alleen er- | |
| |
kennen, maar zover gaan op die weg dat het bestaansrecht en de levensmogelijkheden van deze van elkaar verschillende bestanddelen ook door eigen structuren worden gewaarborgd.
Geen gelijkschakeling dus, maar oprichting van instellingen waarin de van elkaar afwijkende ethnische, culturele, confessionele groepen een apart raam vinden dat hun bestaanszekerheid en levensmogelijkheden verschaft.
Dus geen integratie, wél segregatie, wél apartheid...
Voor onze belering biedt de politieke wereldactualiteit een kostbaar studiemateriaal. In de zoëven aangehaalde twee economisch welvarende landen, de grote Noord-Amerikaanse Republiek en de Zuid-Afrikaanse Unie, werd een stap verder dan de studie gezet. Er wordt een experiment doorgevoerd waarbij, binnen de perken van de twee mogelijkheden, integratie of apartheid, een grootscheepse poging gedaan wordt om de raciale tegenstellingen en spanningen tot de draaglijke verhoudingen van een vreedzame coëxistentie te herleiden.
De President van de U.S.A., bewogen door de dramatische verwikkelingen in sommige zuidelijke delen van de federatie, heeft een kruistocht ondernomen om aan de segregatie een einde te maken en de integratie op te leggen, niet alleen op publiekrechtelijk maar ook op privaatrechtelijk gebied.
De Unie van Zuid-Afrika heeft een andere weg gekozen: niet de integratie, niet de gelijkschakeling van alles en allen, niet de onbegrensde vermenging van alle raciale en culturele bestanddelen van de aldaar levende bevolking, maar de apartheid, de verticale gescheidenheid, de oprichting van structuren die bestemd zijn om de van elkaar verschillende raciale groepen een eigen bestaan te verzekeren.
De President van de U.S.A. wordt in de vrije wereld luid toegejuicht om zijn initiatief, al komt wel hier en daar enige vrees tot uiting over de finale uitslag ervan. Zal er geen burgeroorlog ontstaan?
De Zuid-Afrikaanse Unie vindt voor haar apartheidspolitiek schier nergens begrip, nog veel minder instemming en waardering. Zij heeft het Britse Commonwealth moeten verlaten, dat niet meer door Groot-Brittannië beheerst wordt. In de UNO wordt de Unie nauwelijks geduld: de nieuwe Aziatische en Afrikaanse mogendheden voelen zich geërgerd door die apartheidspolitiek, door de discriminatie die in die politiek tot uiting komt, door de neiging van de Blanken om zichzelf te blijven en niet tot een onbegrensde vermenging met de Negers en de Indiërs te komen.
| |
| |
De toekomst zal ten slotte uitwijzen welke oplossing, de institutionele integratie of de institutionele segregatie het best aan de levende werkelijkheid beantwoordde...
Doch hoe zijn beide mogelijkheden, zoals hiervoren scherp gesteld, in het licht van de pluralistische beginselen te beoordelen?
Aan de hand van zijn beginselen kan het pluralisme slechts stelling nemen tegenover de integratie of de segregatie inzover als zij al of niet de geestelijke vrijheid en dus de vrije keuze kunnen waarborgen. Het pluralisme is evenmin te vereenzelvigen met de integratie als met de segregatie. Het kan het doel van het pluralisme niet zijn het ene en het andere op te leggen of te verhinderen.
De principiële eerbiediging van elke religieuze of filosofische richting brengt echter mee dat de neiging om afzonderlijke structuren op te richten ten einde de eigen opvattingen beter te vrijwaren, beter te bevestigen en vollediger te beleven, ook moet geëerbiedigd worden. Hetzelfde beginsel geldt natuurlijk ook voor alle ethnische of culturele minderheden in de schoot van een grotere samenhang.
Zo een min of meer uitgebreide groep van burgers zich in mindere of meerdere mate van de anderen wil afzonderen, dan kan dat, in het licht van de pluralistische levenshouding, misschien betreurd maar niet belemmerd worden.
Wat wél volkomen onaanvaardbaar is, omdat het volkomen strijdig is met de geestelijke vrijheid, is eenieder het recht willen verlenen om zich in om het even welke structuur aan de anderen op te dringen, waar de anderen zulks als een storing aanvoelen. De ‘integratie’ zoals zij door sommigen wordt opgevat, is een onverantwoorde aanmatiging, een grove aanslag op een elementair recht van de mens: het recht om zelf zijn vrienden en zijn gezelschap te kiezen en zich met deze vrienden in passende structuren te verenigen.
De ‘integratie’ kan een groter euvel zijn dan de ‘segregatie’, wanneer zij niet door alle betrokken partijen wordt aanvaard, wanneer zij niet door vrije keuze, maar door dwang moet worden verwezenlijkt.
De apartheidspolitiek, leidende tot de oprichting van gescheiden instellingen, die aan de raciaal, cultureel of confessioneel verschillende groepen elk een eigen raam met eigen mogelijkheden schenkt, kan daarentegen een weldaad zijn wanneer zij alle betrokken groepen de mogelijkheid schenkt de eigen levensopvattingen volledig te ontplooien en te beleven.
De houding die de meeste mogendheden innemen tegen- | |
| |
over de Zuid-Afrikaanse Unie is onverantwoord. Zij is maar mogelijk geworden door veel onbegrip en een zeer betwistbaar opportunisme. Met een pluralistische levenshouding heeft dat niets te maken.
Uit naam van het pluralisme kunnen en moeten gelijke rechten, d.w.z. gelijke mogelijkheden aan allen worden verleend.
Uit naam van het pluralisme moet aan eenieder de mogelijkheid gegeven worden structuren te vervoegen die door haar samenstelling en doel een eigen plaats in de maatschappij in te nemen hebben om er een eigen roeping te volbrengen.
Uit naam van het pluralisme echter moet, waar zulke structuren bestaan, aan allen die er niet bij behoren, beslist verboden worden de toegang tot die structuren af te dwingen en terecht te komen waar zij ongewenst zijn.
Wanneer deze wederzijdse rechten en plichten niet in acht genomen worden, dan is niets meer veilig in de maatschappij, geen instelling, geen kerk, geen loge, geen politieke partij, geen vereniging van welke aard ook, geen overheid, geen bestuur; dan wordt een toestand teweeggebracht die niets te maken heeft met democratie of autocratie, met pluralisme of absolutisme, doch wel te vereenzelvigen is met anarchie.
(Het derde deel van deze bijdrage wordt later opgenomen.)
|
|