De Vlaamse Gids. Jaargang 47
(1963)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 704]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Frans De Pauw
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 705]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
hankelijk is van een degelijk en volledig onderwijsnet van het laagste tot het allerhoogste niveau. Over het allerhoogste niveau, de postuniversitaire studiën wil ik het vandaag hebben, waarbij ik de gelegenheid zal hebben een paar typisch Vlaamse aspecten te belichten. Eerst en vooral echter een woord over de toestand op de voorlaatste trap van ons onderwijs: het universitaire onderwijs. U weet dat er te Gent een volledig vernederlandste Rijksuniversiteit bestaat met ongeveer 5.100 Vlaamse studenten, de Vlaamse afdeling van de Leuvense Universiteit telt ongeveer 7.000 studenten (er zijn 7.941 inschrijvingen), terwijl te Brussel ongeveer 550 Vlaamse studenten studeren. Ik weet dat het Willemsfonds en zijn Brusselse afdeling in het bijzonder, de langzame splitsing van de Brusselse Universiteit met aandacht volgen en daarom wil ik graag zeer vlug de toestand beschrijven op de Vrije Universiteit te Brussel, waar een derde Vlaamse universiteit in wording is. Er bestaat een volledige Vlaamse afdeling van de Faculteit voor letteren en wijsbegeerte van de Brusselse Universiteit. Alle wettelijke graden in wijsbegeerte, geschiedenis, klassieke, romaanse en germaanse filologie kunnen te Brussel door Vlaamse studenten behaald worden, alsook getuigschriften in letterkundige studiën en zedenleer. Ook geneeskunde kan volledig in het Nederlands te Brussel worden gestudeerd: er bestaan al een eerste, een tweede en een derde kandidatuur. In oktober '63 wordt daarenboven gestart met het eerste doctoraat in geneeskunde en met de eerste licentie tandheelkunde. Ook het Hoger Instituut voor Lichamelijke Opvoeding wordt sedert twee jaar door Vlaamse studenten bezocht. De Faculteit der rechtsgeleerdheid bezit sedert jaren een volledige Vlaamse afdeling die alle specialisatiemogelijkheden biedt, met name: in zee- en luchtrecht, in administratief, internationaal, economisch en sociaal recht en in verzekeringsrecht. In de Faculteit der wetenschappen zullen de allereerste Vlaamse licentiaten in wiskunde op het einde van dit academiejaar hun diploma verwerven. Ook natuurkunde, waarvan een Vlaamse kandidatuur te Brussel bestaat, kan in het Nederlands te Brussel worden gestudeerd. De Faculteit der sociale, politieke en economische wetenschappen is eveneens de weg van de verdubbeling ingeslagen. De eerste Vlaamse licentiaten in economische wetenschappen hebben hun vierjarige studie in het Nederlands reeds achter de rug en dit jaar hebben een aantal Vlaamse eerstejaarsstudenten hun studiën in politieke en admini- | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
stratieve wetenschappen aangevat. Een licentie in verzekeringen wordt dit jaar nog ingericht. Ten slotte heeft de Raad van Beheer zopas beslist een eerste kandidatuur in pedagogische wetenschappen in oktober 1963 op te richten. Er zijn dus, naast andere instellingen, drie universitaire centra, waar Vlaamse studenten in het Nederlands kunnen studeren. Een universiteit is een instelling waar professoren, naast hun voornaamste taak die erin bestaat aan wetenschappelijk onderzoek te doen, ook een pedagogische taak vervullen door jonge mensen tot een of ander beroep op te leiden. Wie in België een universitair diploma behaalt heeft een algemene kijk op het ene of andere vak, hij kan, na enige practische oefening, een bepaald beroep naar behoren vervullen. De universiteiten zelf en ook de grote privé-bedrijven hebben echter een steeds groter wordende behoefte aan gespecialiseerde wetenschapsbeoefenaars. De meeste studenten doen niets anders aan de universiteit dan zich voor een vak te bekwamen: zij doen aan broodstudie. Wetenschappelijk onderzoek betekent echter de grens van de menselijke kennis op een bepaald gebied bereiken met de bedoeling de grens van het onbekende te overschrijden. Het is bekend dat dit fundamenteel wetenschappelijk onderzoek aan de basis ligt van elke economische expansie, van elke vorm van vooruitgang. Daarom ook sturen zowel de Belgische regering, de Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid als de universiteiten terecht aan op voortgezette postuniversitaire studie. Wie eraan denkt zich na zijn universitaire studies op wetenschappelijk onderzoek toe te leggen, stelt dadelijk de vraag: welke zijn de practische mogelijkheden, kan een wetenschappelijke carrière wel als normale loopbaan worden beschouwd, bestaat er iets als een statuut van de wetenschapsbeoefenaar? Onze afgestudeerden kunnen niet over gebrek aan documentatie klagen: er bestaat thans een zeer recente literatuur over het onderwerp: Moyens ἀ'encouragement aux études universitaires et à la recherche scientifique, Universiteit Luik, 1961. Vademecum voor de jonge navorser. Uitgegeven door de Dienst voor Studieadvies van de Rijksuniversiteit te Gent, 1962, 68 blz. Studieleningen, stichtingen, studiebeurzen, toelagen. Uitgegeven door de Vrije Universiteit te Brussel, 1963, 141 blz. Study abroad, XIV, Paris, Unesco, 1963, 745 blz. (Een lijst van 130.000 studie- en reisbeurzen, aangeboden voor de jaren 1963 en 1964 door organisaties en instellingen van 116 landen). | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
Overzicht van de individuele universitaire en postuniversitaire studie- en researchbeurzen bestemd voor Belgische onderdanen. Nationale Raad voor Wetenschapsbeleid, 1963. Uit deze documentatie blijkt dat er practische mogelijkheden voor wetenschappelijk onderzoek in binnen- en buitenland voorhanden zijn. Een vraag die wij als Vlamingen stellen is echter: in welke mate maken onze Vlaamse afgestudeerden van deze geboden gelegenheid gebruik? Het antwoord is eerder ontnuchterend. Professor Coetsier van de Gentse Universiteit heeft in een studie over deze kwestieGa naar eind(1) ‘een verbazende disproportie (vastgesteld) tussen de snelle vermenigvuldiging van de aangeboden mogelijkheden en de al te geringe deelname aan het navorsingswerk door de Nederlandstalige universitair gediplomeerden... Wanneer wij het aandeel van de Nederlandse taalgroep tijdens de periode na de tweede wereldoorlog breed evalueren, blijft dit in de regel onder de 30 % van het totaal voor België. Hieraan dient nog onmiddellijk toegevoegd, dat de deelnamepercentage van de Nederlandstaligen voor de aanvankelijke mandaten van het exact-wetenschappelijk onderzoek zelden de 20 % van het totaal bereikt’. Een paar voorbeelden (aan de hand van professor Coetsiers gegevens, aangevuld met een paar nieuwe) om de Vlaamse achterstand te illustreren: 1. Het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek heeft tot doel het wetenschappelijk onderzoek in België te bevorderen. Dit doel wordt bereikt door subsidies te verlenen aan wetenschapsbeoefenaars. Het blijkt dat in de laatste jaren de participatie van de Vlamingen 31 % bereikt. Het pas verschenen Jaarverslag 1961-1962 van het Fonds leert ons het volgende:
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 708]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Wat het Instituut tot Aanmoediging van het Wetenschappelijk Onderzoek in Nijverheid en Landbouw betreft, staat het vast dat slechts een onbeduidende minderheid Nederlandstaligen voorkomen onder de houders van specialisatiebeurzen. 3. Het aantal Vlamingen dat met een studiebeurs - het weze een Fulbright Study Grant of een C.R.B. Fellowship - naar de Verenigde Staten trekt, heeft altijd lager dan 25 % gelegen. Deze enkele voorbeelden tonen voldoende aan dat de Vlaamse afgestudeerden in al te geringe mate aan het wetenschappelijk onderzoek deelnemen. Hoe kunnen we dit verklaren en hoe kunnen we dit verhelpen? In de eerste plaats mogen we niet uit het oog verliezen dat er op 100 Belgische universitaren slechts 40 Vlamingen zijn en dat er tot nog toe slechts twee en een halve Vlaamse universiteiten zijn. Die onaanvaardbare wanverhouding heeft onvermijdelijk geringere recruteringsmogelijkheden voor Vlaamse wetenschapsbeoefenaars tot gevolg, maar zij verklaart niet de ontstellend lage bijdrage van de Vlamingen tot het wetenschappelijk onderzoek. Ik heb geen discrimnering van de Vlamingen in de kringen waar beurzen en subsidies worden verleend aan kandidaat-wetenschapsbeoefenaars vastgesteld. Ik geloof daarentegen te mogen beweren, alhoewel hier geen statistische gegevens beschikbaar zijn, dat de Vlamingen over het algemeen te weinig ‘research-minded’ zijn, dat hun geest nog te weinig op oorspronkelijk wetenschappelijk werk gericht is. De meeste van onze Vlaamse studenten komen uit een milieu waarin een akademisch gevormde hoge uitzondering is, waarvan een akademische familietraditie meestal geen spoor is te vinden. Maar al te vaak hebben deze studenten en hun ouders maar één doel | ||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||
voor ogen: een diploma wegkapen, dat hen in staat stelt onmiddellijk een betrekking te vinden en geld te verdienen. In Vlaamse kringen wordt ten onrechte de wetenschappelijke loopbaan te veel beschouwd als een avontuur vol wisselvalligheden, als iets onzekers: het gebrek aan contact met wetenschappelijke kringen veroorzaakt een begrijpelijke vrees voor het onbekende. Deze houding verklaart waarom de Vlamingen al te weinig een beroep doen op de ook voor hen openstaande mogelijkheden. Maar al te dikwijls heb ik horen zeggen, niet alleen op de Directie der Culturele Betrekkingen van het Ministerie van Nationale Opvoeding en Kultuur maar ook in tal van wetenschappelijke instellingen dat veel te weinig Vlamingen zich voor beurzen, subsidies of mandaten kandidaat stellen. Gebrek aan gegadigden leidt onvermijdelijk tot gebrek aan uitverkorenen. Tot slot zou ik de vraag willen behandelen in welke mate onze Vlaamse kulturele verenigingen zoals het Willemsfonds kunnen bijdragen tot intensere wetenschapsbeoefening door Vlaamse universitairen. Ten eerste moeten wij de uitbouw van het hoger onderwijs in het Nederlands op de meest krachtdadige wijze steunen, want op dit gebied is nog lang niet alles in orde. Ten tweede moeten wij bij onze Vlaamse ouders en leerkrachten de nadruk leggen op het feit dat studeren een kwestie van begaafdheid is en moet zijn, en dat de mogelijkheid daartoe in de vorm van beurzen en leningen bestaat, zowel voor het universitair als voor het post-universitair onderwijs. Ten derde moeten wij de Vlaamse afgestudeerden meer tot het doen aan wetenschapsbeoefening prikkelen en aanmoedigen, omdat het kultureel achtergebleven Vlaamse volk voor zijn verdere sociale ontvoogding een grote behoefte heeft aan figuren die wetenschappelijk de hoogste top hebben bereikt. |
|