De Vlaamse Gids. Jaargang 47
(1963)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 620]
| |
Pierre H. Dubois
| |
[pagina 621]
| |
rumoer’ gezegd wordt) nog woordelijk kan herhalen en zelfs bevestigd zien. Want Een nagelaten bekentenis blijft, ook na verscheidene decennia, een van de treffendste romans die sedert een eeuw in het Nederlands werden geschreven. In de vorm van een autobiografie wordt het leven verteld van de ongeveer 35-jarige Willem Termeer. Uit dat leven worden betrekkelijk weinig en nauwelijks opvallende gebeurtenissen meegedeeld, maar de nerveuze, koortsachtige aandacht van de verteller is vooral gericht op zijn psychische evolutie. Deze nervositeit en opwinding vinden hun verklaring in de omstandigheid, dat hij wanneer het boek begint sinds kort zijn vrouw heeft vermoord. Zij is al begraven en hij zit thuis, alleen met de twee meiden. Niet uit wroeging, maar uit psychische onrust voelt hij zich gedreven tot het opschrijven van wat hij deed, of beter van de omstandigheden die hem tot zijn daad hebben gebracht. Hij wil zichzelf begrijpen, hij moet zichzelf begrijpen, om de eenvoudige reden dat hij zijn isolement en eenzaamheid niet langer meer verdraagt. De roman bevat nauwelijks een verhaal; het is een analyse. Emants heeft, in onze romanliteratuur zijn tijd ver vooruit, een extreme situatie geschapen, die hem de gelegenheid biedt iets bijzonder essentieels tot uitdrukking te brengen van zichzelf als individu, maar niet minder van zichzelf als vertegenwoordiger van de mens in het algemeen. Hoe indringend hij zijn personage heeft uitgebeeld, blijkt wel uit het feit dat men er hem in Den Haag op aanzag de man te zijn die zijn vrouw vermoord had; een substitutie die vermoedelijk deels het gevolg is van de ik-vorm, deels vooral van de ongekende suggestiviteit. Prof. Walch maakte een vergelijking met Dante die in zijn tijd werd nagewezen als de man die in de hel was geweest. De stof zelf had met Emants' persoonlijk leven niets van doen. In zijn gesprek met Brusse in 1907 deelde hij echter mee veel naar modellen te werken: ‘Zoo heb ik ook in “Een nagelaten bekentenis” niet de bedoeling gehad mijzelf uit te beelden, - het is een combinatie van mijzelf en anderen.’ Volgens mevrouw Couperus-Baud was een neef van Emants het model voor de figuur van Termeer. Maar de vermelde feiten waren fictie en van Emants zélf is het besef van de onverlosbaarheid uit de menselijke werkelijkheid, de fundamentele tragiek. De waarheidsdrift bij Emants, zoals deze in Een nagelaten bekentenis tot uitdrukking komt, is niet zozeer gericht op het vinden van een antwoord op de vraag naar de zin van het leven, maar op het doorgronden van die menselijke werkelijkheid. Emants geloofde niet in de zin van het leven. Daarvan | |
[pagina 622]
| |
vindt men de overtuigende bewijzen in vrijwel alles wat hij na zijn dertigste jaar schreef. Maar het boeiende van zijn werk is de beklemmende overtuigingskracht, waarmee hij zijn gewonnen inzicht in zijn werkelijkheids-ervaring bevestigd ziet, en de poging om zijn inzicht in de onoplosbare tegenstrijdigheden van de menselijke staat te verdiepen. Daarom ook is een boek als Een nagelaten bekentenis zoveel meer en anders dan een ‘naturalistische’ roman, precies zoveel meer als men kan afleiden uit het feit dat dit boek ons, in een periode waarin de naturalistische roman als zodanig verouderd aandoet, treft door zijn onverminderde kracht, zijn aan de contingenties van literaire scholen en stromingen ontsnappende oorspronkelijkheid. Meer en anders dan naturalistisch is deze roman realistisch in de zin die de moderne Europese literatuur daaraan heeft gegeven, en waarin het realisme betrekking heeft op het gelijkwaardig belang en de innerlijke verbondenheid in een bepaald individu van drie dingen: zijn psychische structuur, zijn werkelijkheidsbeleving - wat men tegenwoordig zijn ‘situatie’ noemt - en, tenslotte, zijn filosofisch besef. Juist deze dingen zijn het die de waarheidsdrift van Emants karakteriseren en in deze roman sterk en met een aan het fin-de-siècle-moment ontheven evidentie tot uiting komen. Er is over Een nagelaten bekentenis betrekkelijk veel geschreven, al sprak van Nouhuys er in zijn aangehaalde studie zijn teleurstelling over uit dat er nog met zo weinig geestdrift over werd gesproken. Hij deed dat in september 1895, ongeveer tien maanden na de verschijning van het boek, en hij vond blijkbaar geen aanleiding om deze uitspraak te herzien, toen weer twee jaar later de bundel het licht zag, waarin zijn beschouwing werd opgenomen. Nu viel er misschien niet heel veel geestdrift te verwachten van een lezerspubliek dat, in die jaren nog aanzienlijk sterker dan vandaag, er steeds de voorkeur aan heeft gegeven oogkleppen te dragen. En Emants behoorde altijd tot de weinigen die onaflaatbaar de behoefte hebben gevoeld oogkleppen weg te nemen, het publiek te doen horen wat het liever niet horen of zien wil, niet uit een sadistische behoefte tot kwellen (of een masochistische neiging tot zelfkwelling), niet om aanstoot te geven of schandaal te verwekken, maar uit een onbedwingbare honger naar waarheid en waarachtigheid. Deze inopportune, nonconformistische instelling maakt het begrijpelijk, dat het boek tot nu toe, ondanks de faam die het toch verwierf, pas vier drukken beleefde. Het heeft weinig zin de kritieken in de dag- en weekbladen van die tijd te signaleren; niemand kent ze meer en | |
[pagina 623]
| |
op de waarderingscurve van de roman hebben ze nauwelijks invloed gehad. Zeker is niettemin dat het boek diepe indruk maakte. Aan d'Oliveira zei Emants er zelf over: ‘Het boek is goed gerecenseerd, maar het publiek vindt het verschrikkelijk, afschuwelijk, dat weet ik wel.’ En over de reacties van lezers: ‘En nu kunt u niet wéten: hoéveel brieven ik heb gekregen van menschen die zeggen: ik ben net zoo. Nog geen drie maanden geleden kreeg ik een brief uit Amsterdam: U weet niet hoe dankbaar of ik ben, dat ik dat boek heb gelezen. Ook kreeg ik een brief van een dame, die had een neef en die neef was ook zoo. Of ik een vereeniging wou stichten die dergelijke dégénéré's onder haar hoede nam en door het leven leidde. Dat was natuurlijk niets voor mij... Maar aan den anderen kant hoorde ik van een dame, die had daar haar eigen man in herkend, en die man had zichzelf herkend en nu kwamen al die zenuwverschijnselen weer bij hem terug. Tusschen twee haakjes: die man was helemaal niet mijn model geweest.’ Lodewijk van Deyssel, die het boek in 1895 besprak, stelde vast dat er de ‘vreeselijkste levensdiepten’ in geraakt en ontbloot werden en dat de schrijver ‘gaten (heeft) gestoten tot de zwartste duisternissen van 't menschenleven.’ Van Deyssel sprak in zijn beschouwing het woord ‘pessimisme’ niet uit; anderen hebben dat wel gedaan en ook de zogenaamde ‘vrouwenhaat’ weer aangehaald die in dit boek zou moeten blijken uit de schildering van Anna Bloemendael, de vrouw van Willem Termeer. Desondanks kan men bij enige objectiviteit gemakkelijk opmerken, dat hier van ‘vrouwenhaat’ geen sprake kan zijn, omdat volkomen overtuigend het licht geworpen wordt op het uitzonderlijke van een situatie, gezien vanuit Termeer. Het boek is immers in de ik-vorm geschreven en men ziet Anna derhalve zoals de door neurotische invloeden vervormende blik van haar echtgenoot haar ziet; hij vermoordt haar niet, omdat zij is zoals zij is, maar omdat hij zélf is zoals hij is. En zo is ook het pessimisme van Emants in Een nagelaten bekentenis evenmin de toepassing van de wijsbegeerte van Schopenhauer, maar een zaak van inzicht, gewonnen uit ervaring, observatie en zelfbespiegeling. Van de levensbeschouwing in dit boek geldt wat Nouhuys over de psychologie ervan schreef: ‘Een knap, scherpzinnig psycholoog zal, wat het feitelijke aangaat misschien een nog betere zielsontleding geven van een mensch als Willem Termeer, en nog helderder kunnen aantoonen welke factoren, erfelijkheid, opvoeding en omgeving waren in zijn menschwording. Zijn analytisch vermogen is door uitsluitend psychologische studie wellicht zóó verscherpt dat hij als het ware elk zielevezeltje op zichzelf voorlegt, en geheel duidelijk | |
[pagina 624]
| |
maakt waar de verwording begint en hoever zij zich uitstrekt, - maar... zal hierbij de mensch als geheel niet verloren gaan? Door de bomen zoudt ge spoedig het bosch niet meer zien. Om ondanks de ontleding elk oogenblik nog den geheelen mensch te kunnen reconstrueeren, den levenden en handelenden mensch, den mensch die gehoorzaamt aan den druk der duizenderlei verborgen veeren, waarvan wij er nu en dan eenige zien, - daarvoor is de artiest nodig. Wat dezen Willem Termeer betreft - voor hem was Emants noodig.’ Termeer is Emants niet: omdat hij dat zelf ontkend heeft, omdat wij weten dat hij, in tegenstelling tot Termeer, in deze jaren gelukkig getrouwd was met een vrouw die hem juist zeer goed begreep, en omdat hij het karakter van Termeer niet bezat. Maar Emants is tegelijk Termeer wél: in zijn isolement ten opzichte van de buitenwereld, in zijn scherpe en scherpzinnige kritiek op die buitenwereld. De illusies zijn verdwenen, de werkelijkheid wordt meedogenloos doorzien en ontmaskerd. En men moet zich daarbij niet om de tuin laten leiden door het neurasthenische karakter van Termeer. Daarin worden lagen aangeboord - Van Deyssel heeft dat begrepen en aangevoeld - die niets te maken hebben met de overspanning van het finde-siècle, maar met het de psyche overspannend besef van de absurditeit, zoals men die ook ontmoet in figuren van Dostojefsky of Tsjechof.Ga naar voetnoot* Wat hier centraal staat is de grens tussen het meest wezenlijke, het meest ‘onverlosbare’, van het individu en wat zich buiten hem bevindt, vanaf het dierbaarste tot het vreemdste en vijandigste. Die grens kan niet rationeel worden overschreden, maar hij wordt gecamoufleerd door de hypocrisie van de moraal en de pragmatiek van het fatsoen. In de onthulling daarvan kan men, zoals van Nouhuys het deed, inderdaad een ‘moraal’ zien. En ik ben het niet eens met dr. J. de Graaf, die op van Nouhuys doelend, schrijft: ‘On a cru voir dans ce roman, à tort, croyons-nous, une tendance moralisatrice, croyant que l'auteur se serait soucié avant tout d'avertir ses contemporains contre les dangers d'une mauvaise éducation.’Ga naar voetnoot(1) Van Nouhuys stelt vast dat ‘de waarheid’ - niét Emants - in dit boek een moraal verkondigt; sterker nog: hij noemt uitdrukkelijk Emants een moralist ‘nolens volens’. | |
[pagina 625]
| |
Dat is niet hetzelfde als wat de Graaf suggereert en dat was ook niet anders te verwachten van een kritikus die een jaar vóór hij zijn studie over Emants schreef, en in hetzelfde tijdschrift, een voortreffelijke beschouwing publiceerde onder de titel ‘Kunst en Moraal’ en daar concludeerde: ‘Kunst heeft haar waarde in wat zij is, niet in wat zij doet. Zij kan en zal soms moraal bevatten - zij behoeft het niet. Evenmin als het maatschappelijk leven verdraagt zij opgedrongen moraal. Zij is soeverein en gehoorzaamt alleen aan haar eigen wil. Niemand mag van haar eischen; - wat zij geven kàn, geeft zij vanzelf. De roeping van den kunstenaar is - kunstenaar te zijn. In zijn werk weerspiegelt zich zijn tijd en zijn persoonlijkheid; het is openbaring. Hij geeft vorm en formuleert. Hij kan zijn kunst niet kiezen. Niemand mag van hem eischen; - wat hij geven kàn, geeft hij vanzelf’. De moraal van Een nagelaten bekentenis is de moraal van elk kunstwerk: de lezer te confronteren met de werkelijkheid, ook wanneer die niet tot zijn ervaringswereld behoort. De beklemming van deze grootse en onvergetelijke roman schuilt in het besef dat de schildering van de neuroticus, van deze ‘dégénéré’ zóveel verwants, zóveel algemeen menselijks bevat, dat aan de lezer weinig ontsnappingsmogelijkheden worden gelaten, wanneer hij de moed tot eerlijkheid bezit, - en nog minder, wanneer hij die moed mist. Het verklaart de geringe populariteit van het boek, het is tegelijk de proef op de som van zijn superioriteit. |
|