| |
| |
| |
Karel Jonckheere
Ondergang of dageraad (IV)
Rijmenam, zogezegde lente 1963
Beste Erik,
Wat is een misverstand? Ik houd niet van dit woord. Onze voorouders maakten er het enige misverstand van dat ik aanvaard: wazig in betekenis. Waarom staat ‘verstand’ daar? De Fransen vonden er een verleden deelwoord voor, ‘malentendu’, de Engelsen waren nog voorzichtiger, met hun tegenwoordig deelwoord verwachten zij elk ogenblik de klaarte: ‘misunderstanding’. Zelfs de Duitsers zijn voor één keer duidelijker dan wij; om het breekbare tot een minimum te herleiden hadden ze een achtervoegsel over, ‘Missverständnis’.
Neen, we hebben elkaar niet misbegrepen, we hebben met Nibelungen gespeeld, het kon ook niet anders. Je verbazing over mogelijke spelingen tussen twee vertrouwde mensen verbaast nu eenmaal mij. Geloof je werkelijk in de kongruentie van gelijkaardige, - ik schreef eerst gelijkwaardige - wezens? Wat voor gelijkenis bestaat er tussen jouw moeder en mijn moeder als moeder? Ik vroeg het je vroeger al eens: is een arbre een boom? Alleen in het abstrakte is één en één gelijk aan twee. In de werkelijkheid, is twee altijd minder of meer, nooit twee.
Ik wil je niet plagen, integendeel verrijken. Ben jij nog dezelfde sedert je eerste brief en mijn antwoord, bleef je de man van 27 januari 1963 zonder meer? Ik beweer koelbloedig dat men na elk bewust of onbewust geschreven woord aan specifiek geestelijk gewicht won of verloor. Zonder weer verder hierop in te gaan dit: er is verlies dat winst heet. Anders zou ik niet schrijven, zoals altijd mag je met me doen wat je kan. Als ik iets hartstochtelijks meen of doe, dan is het dank zij mijn onbevangenheid. Gebeurlijke spot of sentimentaliteit in mij zijn uitsluitend dadelijk verdampende attributen van mijn mededeelzaamheid. Ze behoren niet tot mijn grondlaag, hecht er dus geen absoluut belang aan. Het vierkant staat bij mij om mijn cirkel, om hem te beschermen. Steekt er niet in om de cirkel onveranderlijk te maken.
| |
| |
Jij zegt precies hetzelfde: je bent en je wordt. Maar iets staat je worden in de weg. Uit het verleden, zeg je, ‘neem je wat je past’. Zeg me eens hoe je het aan boord legt om ‘te nemen’, en verklaar me eens hoe je weet ‘wat je past’. Past bij wat?
Wie dit doet, wie dit meent te mogen kunnen en durven doen, is verminkt eer hij begint en verzint. Alleen mensen met een zeer beperkt programma, meestal een resultaat van een kompleks dat meer wegwuift uit onzekerheid dan aanvaardt uit heerlijk want onmetelijk bevroeden, kennen het bedrag, herkennen de munt die ze dadelijk omrekenen in eigen valuta. Geloof me, zo ben jij niet.
Wie je dan wel bent? Een bestendig losgehakte. Of beter nog doorgehakte, en de bijl hanteer je zelf. Jij bent aldoor onzeker van je zekerheden. Ik ben zeker van mijn onzekerheden. Wedden? Ik neem één fase, die van je gedichten en je teorie over het terugzoeken van de oorsprong door het woord. Hoe hartstochtelijk, - laat mij nu dit woord aanwenden - heb je je ondergedompeld in de chaos, in het voor-lillende. Je had het gevonden. Wat heb je ervan overgehouden behoudens de huiver en de weemoed om het avontuur? Ik geef toe dat dit ruime baat is. Mij overkomt dit dagelijks, waarom mag ik volgens het woordenboek niet zeggen nachtelijks? Ik leef uit dit avontuur, jij hebt er een ogenblik in geleefd, geloofd. Nu ben je daar gekomen, waar het puin van anderen je weer een houvast geeft. Geen bezwaar. Maar dat je van dit puin vertrekt, dat je het wil verfeniksen, stemt me onbehaaglijk. Niet voor mij, maar omwille van jou. Laat me niet zeggen dat je de leraar, - wat is dat een leraar voor de eigen mens in ons? - de plaats liet innemen van de dichter of de filosoof. Je wil namelijk lessen halen uit het verleden. Het verleden is alleen goed voor het verleden. Ik ben tegen lessen. Een les is een stuk pretentieuse armoe. We kunnen fysisch en mentaal ons van dat verleden niet ontdoen. De navelstreng werd doorgesneden maar dit betekent helaas dat er een was. Misschien weer een paradoks: wat het verleden aan passends naliet (gedichten, schilderijen, muziek) behoort ons toe en niet aan het verleden. Wij maken dat verleden mogelijk, wat niet wil zeggen dat het verleden ons mogelijk maakt.
Je beweert dat je geen voorbeelden kunt aanhalen uit de toekomst? Waarom niet. Zeg me wat je wil maken voor de toekomst en het zal er misschien nog zijn. Maar maak het, niet met verleden.
Ik hoor je zeggen dat het precies dat is wat je wil. Inderdaad, het schemert wel door, waar je het hebt om nieuwe inhouden in vast verworven beddingen te storten. Moet
| |
| |
ik je herhalen dat ik in die beddingen niet geloof. Wij hebben trouwens geen beddingen nodig en evenmin inhoud. De twee beperken elkaar alweer. Bestendig zijn wij funktie maar bij enkelen schept die funktie om zich heen en funktioneert ze zich ook in. Het komt op deze dubbele intensiteit aan. Of men in vrije verzen schrijft of in oudere moules is van geen belang. Een intensiteit heeft een weerstand nodig, anders kan ze haar intensiteit niet behouden. Dit is nu eenmaal zo, wanneer we iets willen vastleggen, klemtoon op vast. Waarom is Achterberg zo vol? Sommigen zoeken de grenzen van het omhulsel te vergroten. Zoals Karel Appel. Maar hij heeft nog altijd een rechthoek nodig om zijn ontploffingen te kunnen horen. Hij durft het toch ook niet aan om uit de lucht het Kongolees oerwoud met verf te besmeuren. Ik zou willen dat hij het kon, maar het kan nog niet. De korenaar die Salvador Dali penseelde op een doekje niet groter dan een Spaanse prentkaart bezit voor mij evenveel maar dan beheerste intensiteit. Het hangt niet af van afmetingen. Ik weet dat je dit ook weet.
Zo naderen we stilaan in kringen je grote kunst.
Hier moeten we even splitsen.
Allereerst blijk je visionair te zijn. Chaucers ‘held van de dageraad’ blijft je nog beheksen. Niet dat je alles in grootse perspektieven op de toekomst projecteren wil. Je bent verliefd op de werkelijkheid en ik meen te begrijpen dat je die liefst vandaag wil hebben. Wat niet belet dat je optiek visionair blijft. Ik heb iets tegen het visionaire. Veel.
Wat is groots zien? Niets anders dan een optische illusie. Toen men enkele jaren geleden in San Francisco de allereerste film op groot doek afwierp, ging ik koortsig kijken. Ik zou Robert Frost ontmoet hebben die avond, maar hij was ziek en de grote scope zou me troosten. Dacht ik. Ik hoopte iets visionairs mee te maken, je begrijpt dat ik er niet tegen kan zijn. Ik was enkele sekonden verbluft, overbluft, nadien geraakte ik gewend aan het reusachtige en na afloop was ik ermee vertrouwd, als had ik nooit andere projektie gezien. Het wezen van het visionaire bleef me totaal vreemd. Je hoop op groot doet me denken aan de zwarte broederen uit Kongo die na drie vliegtuigen te hebben gezien onze toch indrukwekkende DC-6 van toen als een iets vergrote horzel gingen bestaren, als iets vanzelfsprekends. Wat surrealistisch had moeten blijven, werd gewone werkelijkheid. Zonder het een nieuwe dimensie bij te brengen.
Ik vertrouw ten tweede het grote niet. Niet omdat ze van mijn zoon is, maar de kleine hand van Floris ontroert mij evenveel als de vuist van Jack Dempsey. Optiek is alles,
| |
| |
optiek is niets. Op de binnenharmonie komt het aan.
Nu jij met de feiten.
Je begint me weer sceptisch te stemmen met je woord ‘afwegen’. Geen belangstelling voor weegschalen buiten de winkels. Je amendeert wel lichtelijk met te gewagen van interpreteren maar ik zal je niet volgen. Wie interpreteert na wegen wordt statisticus. Daarom schuif je dan ook dadelijk het ekonomische woord depressie voor mijn bril. Wie geeft je het recht te beweren dat we in een depressie zitten? Je komt er natuurlijk bij door te vergelijken. Er valt niet te vergelijken, vroeger bestaat niet meer. Wie zegt je dat het Lam Gods evenveel en even zinvol tot Van Eycks tijdgenoten sprak als nu? Elk kunstwerk wordt elk moment en telkens door iedereen anders gevuld. Alle ‘verduidelijking’ van kunstwerken is gevaarlijk en egoïstisch. Het is de oer-intensiteit van de maker die door ons opnieuw moet beleefd worden en hoe feller hij dichtte, komponeerde of beeldhouwde des te minder wist hij hoe hij het deed. Hij deed het uit een kern.
Idem als wij vandaag iets maken. Geen bezwaar dat we zekere dag een plan zien, een konceptie, onderdelen. Deze fase volgt op de eerste drang om iets te verwezenlijken en mag dan verder alleen nog worden geraadpleegd onderweg. Als een landkaart zonder verplicht te volgen wegen.
Nu je vraag: is onze tijd een verliespost?
Wie of wat heeft je dergelijke wolk in het gemoed geblazen? Een verliespost voor wie?
Voor ons? Als we iets niet hebben, kunnen we het ook niet verliezen. Ik bedoel dit in de meest volstrekte zin. We hebben alleen ons leven, anders valt er niets te verliezen. Ik vind dat we een uiterst boeiende tijd meemaken. Veel oude brol stort beschaamd ineen, van bijgeloof tot wereldopvatting, we worden elke dag herinnerd aan het mogelijk einde van de aarde, we willen allemaal de anderen worden, maar hebben nog nooit zo de eigen persoonlijkheid verdedigd. Op zo'n moment van gisting vraag je of je onze tijd een deficiet nalaat. Voor de toekomst? Die zal ons wel loven ten minste om twee redenen: dat we het materieel bestaan hebben verbeterd en niet te lui zijn geweest om het vele komplekse te hergroeperen.
Zeg me eens eerlijk, Erik, heb jij zo de kunst nodig? Ik bedoel die van anderen? Mijn leuze is: liever kundig leven dan kunstig leven. Bij dat kundige past dan mijn kronkel om allerlei gekke en soms wel nodige dingen met het woord uit te voeren, vooral om, weer eens, langs een uitdrukkingsmiddel om, het bestaan te intensifiëren. Maar bij dit kundige past evengoed wat anderen fel of geestig weten te schilderen, te schrijven, te zingen en zo meer. Ik
| |
| |
zei het reeds elders, ik ben niet verslaafd aan de kunst. Geef mij maar tederheden, seizoenen en verten, de rest kom ik halen als ik ze nodig heb. Voor mij betekent de dag van vandaag, de mijne dan toch, geen verliespost.
Dan heb je het over het onbekende. Maar dit houd je zeer vaag. Je begint naast je en je beweert dat je daar iets van afweet. Hierop trek je koncentrische kringen van je weg en dat noem je het onbekende. Ik ben nooit geïmponeerd geweest door de miljoenen en miljarden sterren en melkwegen en de ‘hemelen’. Is dat onbekend? Het is eenvoudig een meer van wat we zien. Een handvol zandkorrels op ons strand te Idesbald zijn niet meer of minder onbekend dan al de zandbanken ter wereld. Eén zon is voor mij alle zonnen. Als je wat je niet binnen de zinnen vat het onbekende noemt, dan word je automatisch weer de gapende visionair. Wat mij interesseert in de verte, het oneindige, is het mirakel dat ik mij kan verplaatsen en mij kan laden of lossen met andere potentiëlen. Ze vullen mij maar maken me niet nieuw, niet anders. Als ik nieuw zou worden, ben ik mezelf niet meer, ik zou zelfs niet weten dat ik nieuw was.
Derhalve neem ik aan dat een kunstwerk, het grote, bij jou aan een behoefte voldoet, een stelselmatige, waar ze bij mij slechts toevallig en relatief blijkt. Jij verwacht van het onbekende een ruimer toevoer van levensdichtheid. Ik wil je die kans niet ontnemen, weet alleen dat ze niets zal opleveren. Dat onbekende is je boog, flink gespannen, maar je durft niet worden afgeschoten, alleen de spanning doet je iets. Ik wil elke minuut worden afgeschoten als ik me nadien maar kan of laten oprapen voor een andere zwierparabool.
Zou ik aldus niet meer coëxtensief zijn, zoals je het noemt, dan jij die je vergenoegt met het weten ervan? Ik vind het even grappig als jij dat we uit partikels bestaan die tot andere behoren. Maar wat moet ik met dit besef aanvangen om te leven? Het is toch niet meer dan een lamp. De toepassing op het bestaansvlak is me veel meer waard. Als ik de liefde pleeg, - mens wat een uitdrukking - schep ik er dikwijls genoegen in me voor te stellen dat duizenden op dat ogenblik ook de daad bij mijn woord voegen. Geen bezwaar tegen solidariteit. Dat ik zelf meespeel blijft echter mijn hoofdjolijt, als je met deze term genoegen neemt. Is dit klein gezien? Laat je jezelf niets wijsmaken, vriend, het andere bestaat alleen in funktie van onszelf. Dit te weten, goed en duidelijk te weten, is voldoende om ons voor te stellen dat ook wij, uit die anderen bekeken, ook niets meer (minder) waard zijn. Uit dit kruisen van ‘wetendheid’, zoals onze catechismus het vroeger
| |
| |
zo mooi formuleerde, ontstond mijn zeer joviale zin voor meeleven en meebegrijpen van de anderen. Wat me niet belet overtuigd te blijven dat wat zich binnen en tegen de eigen huid bevindt voor het partikel Jonckheere het allernoodzakelijkste is. Quitte om alles weg te geven wat ik heb, behalve wat ik ben. Wat ik ben kan ik echter niet weggeven, de anderen zijn er toch niets mee. Maar ik wil me elke dag uitlenen, vraag niet beter; aan mezelf zonder weerstand of genegen herkenning vanwege anderen heb ik ook niets. Een lichte opmerking: ik word niet gaarne verminkt, wat niet betekent dat ik niet offeren kan.
Ik beweer niet dat jij ook geen offers kunt brengen of zoudt weigeren je zelf uit te lenen. Toch moet me iets van het hart - ik zeg van het hart, - je zegt er zo weinig over in je mededelingen. Het komt me voor dat je voor alles een bespiegelende tik hebt. Weet je welke tol is die men aan de verregaande bespiegeling betaalt? Onverschilligheid tegenover de aarde, wat zowel tot ziekelijke onthechting als tot wreedheid kan aanleiding geven. Dit laatste is ook niets voor mij.
Je spreekt dan eindelijk het woord godsdienst uit. We laten natuurlijk de gevestigde ter zijde, omdat god er alleen nog in voorkomt als vergulde pil. De rest is hoogmoed, machtswellust en politiek. Uit de middeleeuwen zijn nog een paar eilandjes van schuchteren overgebleven of idealisten maar de mot en zelfs de mode zit er al in.
Waarom wil je altijd maar de mensen bijeenhouden met een of ander buitenmenselijk geloof? Straks meer.
Je begint de boel te verbrodden met de hoofdletter van Waarheid. Je bederft zelfs die Waarheid met een metafora: een centrale zon met stralen. Kom hier straaltje en ik weet het. Ik vind het afgrijselijk, een mens onwaardig en steriel bovendien. Ik wil de schuld op mij laden: in mij vind je voor dit tema geen deugdelijke gesprekspartner. Ik weiger vlakaf te reageren op begrippen gedroomd uit menselijke onmacht. Over die onmacht, die louter omgekeerde voering werd, dan een pak naaien van dezelfde weidsheid als het onzichtbare uit Andersens keizer van China. Als je ooit de stamper van die waarheidskrisant hebt ontdekt, roep me, ik laat vallen wat valt. Ik weet dat dit goedkope spot is maar meer is je grafiek niet waard.
Je herinnert aan je verzette bakens over mijn ‘Spiegel der zee’. Ik dank je maar snap het verband niet. Tenzij. Ik heb me precies even van de zee afgewend omdat ze mijn visie vertroebelde. Het was een instinktief rugkeren tot de fraseologie, tot het valse zeer, het machtige (ogenschijnlijk) symbool van het grootse. Ik hield evenveel van haar water en haar lijn en haar beweging, wist nog altijd
| |
| |
dat we er waarschijnlijk uit geboren werden, en omdat ik ervan hield, achtte ik ze meer waard te zijn dan bijna gestolde wolk. Ik had ze helpen verhoereren. Van holle zeesymfonie maakte ik ze tot spiegel. Was dit kapitulatie? Ik begrijp je, ik verminderde een van je troebele gesublimeerde kolken. Legde ze echter niet droog voor mij, ik herleidde ze tot konkrete zuster der aarde, om het ook eens met schone woorden te zeggen.
Ik moet je geluk wensen en weer kapittelen om je zinnen: ‘Is dit een mens die de metafysische bekommernis heeft afgelegd en toch mens blijft? (Ja, ja!) Is dit juist zijn licht?’ (Neen, neen, neen).
Ik wil geen licht. Ik wil het niet omdat men bij het licht ook aan de duisternis denkt. Je woord licht verafschuw ik even sterk als waarheid, zee, god, ziel en de andere leegten. Ik ben inderdaad de man die ‘n'aura cure du problème ontologique ou méthaphysique’. Ik heb ook Malraux' ‘espoir’ niet nodig maar ontken ten stelligste de goedkope beeldspraak van Frankrijks nationale André dat mijn motor ‘aura trouvé son régime (celui d'un moteur: celui où il ne vibre plus’.)
Als een motor nooit eens boven of onder zijn toeren draait, hoe weet hij dan, - de mens -, dat hij draait. Er zullen vanzelfsprekend altijd mensen gevonden worden die geloven en de niet gelovigen eraan willen herinneren dat ze hun geloof moeten ‘omhelzen’. Ze vergeten dat ze hierdoor de ongelovigen de zekerheid bezorgen van het onzekere waarvan ik je sprak. Ik geloof niet meer sedert ik anderen heb zien geloven. Lach om de manier waarop ik het zeg: ‘God sta me bij dat ik me nooit meer aan het geloof laat vangen’. Is het niet jammer dat zoveel goede mensen het goede bedrijven ad majorem dei gloriam? Ze doen het om hun hemel te verdienen, bekennen ze zelf. Als ze geen loon verwachtten, zouden ze het niet doen. Ik begrijp dit en zeg nuchter achteraf: om het even, het goede wordt gedaan. Helaas bestaan er zoveel meer zanikers en embetanten die hopen hun hemel te winnen door niet-gelovigen te willen overtuigen. En met een pretentie en een leepheid en andere kwaliteiten die op de berg tijdens het sermoen niet werden gehoord. De aarde in haar ‘heidense’ staat is veel sterker dan om het even welke god die men ons voorhoudt. Als men over god vergeet te spreken, geeft ze duidelijk het bewijs dat ze hem niet nodig heeft. Waarin heeft ooit een god de aarde geholpen? Door het te laten regenen, door het bombardement van Rotterdam? Jouw geloof ligt anders hoop ik. Het is iets dat ons aan elkaar binden moet. Zijn die banden er reeds niet zonder een geloof? Of heeft een
| |
| |
geloof ooit kunnen binden? Tel maar de protestantse sekten, zie de eendracht van de Vlamingen. Er is maar iets dat ons bindt: leven en stopzetting van leven. De rest is woordenboek, tenzij het troost ware en daar vind je me langs de kant, niet van de troosters, maar van wie meent te moeten getroost worden. Ik heb nl. medelijden met wie gestriemd wordt door zijn ‘god’ (verlies van een dierbaar wezen b.v.) en nog de moed opbrengt om de almachtige voor zijn tragische gril te danken. Ik zou eens willen het gezicht van een god zien die toelaat dat een kind door het ijs zakt en omdat hij er een engel van maakt nog geprezen wordt. Kannibalisme op grote schaal.
Beste Erik, je hebt trouwens niet moeten wachten op Malraux en Ponci. In zijn ‘Peripathetisch Onderricht’, nieuwe kroniek der poëzie, kan je lezen wat Marnix Gijsen over mijn ‘geloof’ dacht:
‘K. Jonckheere is een heiden zonder berouw. Hij voelt blijkbaar geen heimwee naar een metaphysische redplank. Wat bij hem opvalt is een geestelijke rust, soms kort verstoord door de roep van het bloed. Hij beweegt zich met trage zekerheid in een atmosfeer die herinnert aan Boetius' Troost der wijsbegeerte. Nergens krijgt de onrust een dramatische vorm en het probleem van wereld en eeuwigheid is voor hem nog niet tot een dreigement geworden’.
Sommige uitlatingen over de grote kunstwerken uit het verleden vind je uit mijn pen niet ernstig. Ik was nog veel te ernstig toen ik over diktators en schooiers sprak die ze mogelijk maakten. Ik had er kunnen aan toe voegen, - en dit heeft niets te maken met de kunstwaarde -, dat onze voorouders, de poorters, monumenten bouwden grotendeels uit overtroefzucht tegenover andere steden of heren. Schuif maar eens je oogkleppen weg en ga maar na waarom vandaag katedralen en monumenten tot stand komen. En wat voor kuiperijen er zowel bij lastgevers of artiesten mee gepaard gaan om het geval te financieren of als opdracht te krijgen. En de zoveel nieuwe vaderlandjes die ontstaan en nieuwe scholen en nieuwe tijdschriften. Word wakker, waarde Erik. Heb jij ooit redevoeringen voor ministers gemaakt? Ik wel. We zijn een bende kluchtspelers zodra er publiek mee gemoeid is. Ik mag er niet aan denken wat men de kinderen wijsmaakt om ze etisch te krijgen.
Het is lente aan het worden. Keer terug tot bij een bottende treurwilg en begin daar eens opnieuw. Zeg die boom goeiedag maar verneder hem niet tot symbool want daar woekert de kiem van je kwaal.
Je genegen,
Karel
|
|