| |
| |
| |
Jan Vercammen
Te late roeping
Zestien jaar was ze, de kleine tengere maar schone (maar dan schone) Marie d'Aubray, toen ze trouwde met Antoine Gobelin markies van Brinvilliers, die misschien wel veertig jaar vroeger dan zij geboren was. Dat volstaat voor een drama, maar één is geen. Haar vader, de procureur, hield dan ook een oog in het zeil (voor zoveel hier van een zeil kan worden gesproken) want hij kende zijn bloed, zoals van een procureur kan worden verwacht. Dat kon echter niet beletten dat op een mooie dag in mei (een zuiver realistisch détail) de blik van Marie ging vallen, wat vallen heet, in die van een luitenant wiens geboortedatum wat dichter bij de hare lag. Wat maakt, om kort te gaan, dat hij zelf na korte tijd ook dichter bij haar lag. Zo jong was die luitenant dat hij nog maar een sponton droeg. Maar met een sponton kan heel wat worden gedaan als men er mee weet om te gaan, - en er is mee om te gaan. Een markies is zogoed als een gewoon man wel eens niet thuis, en in dergelijke gevallen vraagt een bezorgde vrouw, tegen wanneer tafel en bed moeten gedekt zijn. Er zijn ten andere vele bezorgde vrouwen, laat ook dat gezegd zijn. Ook elders, waar vier muren even sterk en even stom zijn, kan men zich veilig voelen.
Maar voelen is niet alles, zoals mijn grootmoeder zei. En muren hebben oren, zoals mijn grootvader zei. Daar het in het Frankrijk van die tijd het veiligst was, de evangelische raden ter harte te nemen, waaronder het populaire ‘wie oren heeft om te horen, hore’, hoorden die muren en hoorde vader d'Aubray. Alleen markies de Brinvilliers bleef eer aan de dove kant, wellicht niet helemaal door zijn schuld. Iemand met enige levenservaring kan er trouwens niet aan denken, aan schuld te denken.
De eer van de familie kwam niet in het gedrang, ze was erin. Een procureur-generaal echter weet ook waar de oorschelpen van de koning staan en hij kent er de atavistische kronkels van zoals zijn binnenkameren. Met een onberispelijke buiging ontving hij de gevraagde speciale brief, ondertekend Louis (à la suivante de ces dames).
| |
| |
Kortom, de jonge luitenant werd met militaire eer naar de Bastille geleid, waar men (en dat had hij erop tegen) niet zo gauw meer buiten kon, als men er nog buiten kwam. Er zat niets anders op dan zich aan Gods heilige wil te onderwerpen, althans voor zoveel anderen dat merken konden. Het vertrouwen echter kan beter worden geplaatst en de luitenant legde het zijne in de zeer fijne, maar tamelijk vaste handen van zijn verwende minnares, die met veel discretie, volgens de betamelijkheid, haar tranen wegwiste.
Het staat geschreven dat de mens niet van brood alleen leeft. Het is billijk daar niet aan te twijfelen. Nu at de markiezin wel meer dan brood, nadien zoals tevoren, maar verwend was niet haar mond alleen. Desnoods had ze zich daarvoor op haar echtgenoot kunnen verlaten. Men mag echter niet te veeleisend zijn. Daarom riep ze de hulp in van een man, die zoveel van zijn vrouw hield dat hij, om haar niet te beschadigen, bereid was een andere ter hulp te roepen. Zo kwam alles best gelegen: hulp om hulp. Al heeft hulp in het Nederlands geen meervoud, wel in het Frans, en dan, er is met enige spitsvondigheid zelfs in het Nederlands wel een woord met een meervoud te vinden. Zelfs in het ergste geval doet het er nog niet toe, want die hulp was niet voor haar zelf bestemd, wel voor haar luitenant. Marie deed het zo goed, om het met een eufemisme te zeggen, dat zij op een of ander supreem moment van haar nieuwe minnaar, voor hij zich zelf los kon maken, de belofte losmaakte, dat hij haar vorige minnaar (om alle misverstand te vermijden, de luitenant) uit de kerker zou bevrijden. En de man die wel wat over had voor een belofte, waarvan hij het inlossen uit ervaring volkomen naar waarde schatte, ontving van de koning met een onberispelijke buiging de gevraagde speciale brief, ondertekend Louis (à la suivante de ces dames).
Maar alvorens we de luitenant laten buitentreden moeten we weten waarvan hij, behalve van brood, had geleefd. Richelieu had de Bastille comfortabel ingericht voor tweeënveertig logés (waar onmiddellijk moet worden aan toegevoegd: logés met een blazoen), die dan ook voortreffelijk werden behandeld. Daar was tevens altijd wat te leren. En vermits ledigheid het oorkussen van de duivel is, zoals mijn vader zei, besteedde de luitenant zijn tijd aan een cursus in de toxycologie, een zeer komplekse wetenschap, en zijn leraar was een Italiaanse gifmenger, die eveneens zijn geluk moest zien te maken in de Bastille. De luitenant bleek een knobbel beschikbaar te hebben voor de praktische wetenschap in kwestie zodat hij, toen men hem de versterkte poort uit stuurde, volkomen voorbereid was op een grondig examen. Het zien van het weerzien zou ons vermoede- | |
| |
lijk hebben ontroerd. Er is geen illustratie nodig bij. - Ik heb mijn brood niet in ledigheid gegeten, zei de luitenant hijgend en hij vertelde Marie waarin hij het dan wel had gegeten. Het toeval wilde (het wil altijd) dat ze op een late avond werden gestoord door de markies, die ook nog in leven was. De luitenant had nog net de tijd om nadien behoorlijk de militaire groet te kunnen brengen en de markies de militaire groeten van de gouverneur der Bastille over te maken.
- We moesten eigenlijk ons onzichtbaar kunnen maken, zei de luitenant zonder uniform en zonder meer nog de volgende dag. - Ofwel de markies, opperde de markiezin, terwijl ze haar okselhaar toonde. - Accoord, zei de luitenant getroffen. En toen kreeg ze de eerste les in de toxycologie, een zeer vruchtbare les, want juist geteld achttien dagen later ontsliep Antoine Gobelin markies van Brinvilliers zacht in de Heer. Hij liet natuurlijk een weduwe na, hoewel nog veel meer ook. Eigenlijk had hij, zoals we hebben gezien, te veel nagelaten alvorens dat alles na te laten.
Slagen is wel niet nodig om vol te houden, maar het is toch prettiger. En daar voorzichtigheid de moeder van de porseleinwinkel is, zoals mijn eigen moeder zei, verscheen de treurende weduwe nu als een engel in het meest nabije hospitaal. Ze troostte de zieken en verwende ze met allerlei lekkernijen. Men gaat nu wel in een hospitaal liggen om te genezen (ook in die tijd reeds) maar de wegen van de goddelijke voorzienigheid zijn ondoorgrondelijk, en de ene tijd zijn de sterftegevallen al wat talrijker dan de andere, dat is altijd zo geweest.
- O.K., zei de markiezin-weduwe op zekere dag in het Frans en ze liet haar kleed vallen. - Geen enkele mislukking? vroeg daarop de luitenant, die intussen reeds een geweer had gekregen, maar dat niet had meegebracht, en hij trok zijn laarzen uit. - Geen enkele, lachte de markiezin, die reeds aan haar volgens het spreekwoord naaste kledingstuk toe was. - Met wie beginnen we? vroeg de luitenant terwijl hij zijn rechterbeen hief om zijn broek af te stropen. - Wat denk je van mijn vader? vroeg ze, toen ze niets meer om het lijf had. - Mij goed, zei de luitenant om niet voort te blijven vragen, toen hij net evenveel om het lijf had.
Juist geteld negen dagen later (de vooruitgang was duidelijk) ontsliep de procureur-generaal zacht in de Heer, en zijn treurende zonen en dochters begeleidden hem naar zijn laatste rustplaats. Maar het was of een geheimzinnige kwaal de familie d'Aubray, een zeer geëerde familie ten andere, had overvallen. De zonen en de dochters d'Aubray
| |
| |
stierven de ene na de andere, alle vrijwel even godvruchtig. Dat komt soms voor. Men vindt er weleens geen uitleg voor. Dat deed men ook toen niet. Er bestonden niet eens gerechtelijke experten om mekaar tegen te spreken: de beschaving had nog een hele weg af te leggen naar onze tijd.
Toen overleed ook de luitenant, die het helaas nog niet tot een degen had gebracht, maar zijn dood was uiterst gewelddadig: hij werd verpletterd onder de wielen van een karos die achter een op hol geslagen tweespan wiel bij dissel wilde houden, waarin zij ook slaagde. Het bleek aldus eens te meer volkomen vals, dat men nooit van een koets maar steeds van een askar wordt overreden. De markiezin ontbrak op zijn begrafenis, maar er waren vele militairen.
Het gebeurde nu, dat de nog jonge weduwe een bezoek wilde brengen aan de woongelegenheid van haar minnaar. Zij vond echter de deur verzegeld. Ze stelde zich nog levendig voor hoe het er daarbinnen uitzag en het levendigst van al stelde ze zich een boekje voor dat de luitenant haar eens had getoond toen hij zijn uniform weer had aangetrokken. Vrezend, zoals het betaamde in die onzekere tijden, dat de vruchtbaarheid van zijn wetenschappelijk onderwijs zich over hemzelf zou uitbreiden, had hij zeer gewetensvol (men heeft een geweten of men heeft er geen) alle gebeurtenissen in de geëerde familie d'Aubray (en ook al wat ons van daarbuiten reeds bekend is) genoteerd, met zijn eigen mening over de doodsoorzaken erbij. Men kon er zelfs de verklaring in lezen van het onweerlegbare feit, dat alleen de markiezin in bloeiende gezondheid was gebleven.
- Sielvoeplee, zei ze (hoewel ze geen Nederlands kende) en ze keek in de ogen van de politie-inspecteur. - Je vous en supplie, zei ze en ze toonde zonder opzet haar kuiten aan de procureur-generaal die haar vader had opgevolgd. Maar zelfs toen duidelijk haar opzet bleek (daar ze duidelijk nog meer wilde tonen) zei de procureur-generaal non in het Frans.
Ze bedacht dan maar een ander middel om haar verdriet onder de knie te krijgen: een kleine reis, niet te vermoeiend, even maar de grens over. Het lot voerde haar langs eerder kleine wegen naar Luik, waar een nonnenklooster was. Daar was er wel meer dan één, maar ze had er slechts één nodig. Daar legde ze haar burgerlijke klederen en haar geloften af. Ze had een zedig kloosterkleed gekregen om het aan te trekken. Ze was een voorbeeld voor haar medezusters omdat deze niet het achterbeeld zagen.
Intussen had te Parijs een politie-inspecteur een eed af- | |
| |
gelegd en zo kwam het dat op zekere dag een vermoeide witte monnik tegen de voordeur van het Luikse konvent de bronzen klopper liet vallen. Pax vobis, zei hij toen de deur werd opengemaakt. Pax tibi, antwoordde de portierster. Zo wensten ze mekaar de vrede. Volgens de heilige wetten van de gastvrijheid werd de monnik geherbergd. Hij predikte zelfs en leek het vooral op het zieleheil van de nieuwe zuster te hebben gemunt, als het met munt mag worden gezegd. Hij zocht haar ziel zo diep in haar ogen, dat ze zich op verbazend korte tijd weer van haar verleidelijke schoonheid bewust werd en dan ook weer zin kreeg om die beter te doen uitkomen in haar wereldse vestimentariën, in deze zelfs maar voorlopig. Op een nacht, nadat ze, met de monnik als getuige hij alleen, tot het allerlaatste kledingstuk van kloostereigendom had uitgetrokken, zette ze zin in daad om en verliet met hem, langs een niet al te grote achterpoort die op een sesam openging, het gewijde oord. En het sprookje ging voort, want er stond een rijtuig klaar. Zij gingen de grens over als een mes door boter. Het was of ze reisden onder de hoede van een engel. Maar toen zij de armen om zijn hals sloeg, om haar blijdschap uit te drukken over haar terugkeer in het vaderland, sloeg de monnik haar met kennis van zaken de boeien om de frele, subtiel dooraderde polsen. Er zijn mensen die voor minder geschrokken zijn. Maar zij, zonder lang na te denken, begreep ze. - O dat zit zo, zei ze met effen stem. - Ja, zo zit dat, antwoordde hij met minder effen stem, mag ik me voorstellen? Durieux, inspecteur van politie. - Aangenaam, zei ze. - Het genoegen is aan mijn kant niet minder, wedersprak hij, want u heeft me niet te veel last berokkend om mijn eed gestand te doen. - Denkt u dat? vroeg ze. - Ja dat denk ik, antwoordde hij.
Bij de volgende halte stapte een tweede heer in, die eveneens niet vreemd bleek te zijn aan de politie. Ik zit hier nu zoals Christus tussen de twee moordenaars hing, constateerde ze zonder bijval. De tocht naar Parijs verliep zoals een doodgewone tocht naar Parijs in die tijd verliep. De mannen sliepen om de beurt, markiezin d'Aubray wanneer ze daar zin in had, en de koetsier wisselde 's morgens en 's avonds de paarden om.
Dat ze onschuldig was, zwoer ze eerst daags nadat ze te Parijs waren aangekomen. Ze was niet gevlucht, dat was louter laster, ze was naar het klooster gegaan omdat ze de ijdelheid van de wereld en de kortheid van het leven had ingezien. En ze had het Luikse klooster boven een Frans verkozen om zo ver mogelijk de verzoekingen te ontvluchten en haar afstand van de wereld te symboliseren.
- Zou een beetje water uw geheugen niet opfrissen?
| |
| |
vroeg de rechter en de beul stond niet ver van hem. - Hoeveel? vroeg ze tegen. - Een kan van twee pint en een halve, antwoordde de rechter ambtelijk. - Dat gaat. - Om te beginnen (even ambtelijk). - En om voort te gaan? Nog even ambtelijk: We kunnen tot vier dergelijke kannen gaan. - Maar hoe zal zoveel water in zo weinig lichaam gaan? - Vloeiend, respondeerde de rechter, en tot de beul: begin met het begin.
Ze bezwijmde driemaal. Maar ook na de derde maal zei ze neen op de eerste vraag en tweemaal neen op de tweede, met en ertussen. Het was dus overbodig de volgende vragen te stellen.
- Wel, zei de rechter, de heilige Geest is neergedaald in de gedaante van vlammetjes. We zouden het ook eens met een beetje vuur kunnen proberen, misschien gaat u dan een licht op. - Dat is te proberen, glimlachte ze bleekjes, maar liever niet op zichtbare plaatsen. - Zijn er nog andere? vroeg de man van de geblinddoekte vrouw tamelijk buitenambtelijk. Ga je gang, beval hij de beul en deze gaf een teken waarop zijn helper een gloeiende staaf tussen een tang aanbracht. Men was daar immers op alle mogelijkheden voorbereid. De beul, die nooit een woord sprak, trok zonder enige galanterie haar kleed van de rug weg, nam de staaf over en streelde daarmede zacht over haar zachte huid. Even maar, want ze stiet onmiddellijk een korte onwelluidende kreet uit, die zich oploste in een zwak gegrom, want ze zakte ineen. Toen ze bijkwam en de gloeiende staaf zag, antwoordde ze ja op alle vragen en zelfs op meer nog, want eens dat daarmede begonnen is, kan er gerust mee worden doorgegaan. Het komt niet op één aan, het resultaat is hetzelfde. De beul moest niet eens al zijn kracht inspannen (hij was uit ervaring een meester en mat altijd juist af) om haar mooie hoofd met één slag van haar mooie lichaam te scheiden. Het proces-verbaal daarvan werd gedateerd: op deze 17 september van het jaar 1673.
|
|