| |
| |
| |
S. Dubois
Léautaud in Fontenay-aux-Roses
(Bladzijden geschreven als dagboekaantekeningen) 27 april 1962
Naar Fontenay-aux-Roses om het befaamde ‘smerige’ huis van Léautaud te zien, waarin hij van ongeveer de eerste wereldoorlog af tot een maand voor zijn dood woonde.
Het plaatsje is gemakkelijk en snel vanuit Parijs te bereiken met de Ligne de Sceaux. Het is goed weer, een beetje nevelig, en we brengen eerst een bezoek aan het mooie Parc de Sceaux met zijn prachtige bomen en ‘pièces d'eau’. Het wandelen door de lange lanen en het maken van foto's door Nes Tergast (die ons met zijn vrouw vergezelt) nemen de morgen in beslag en omstreeks één uur komen we in Fontenay aan. We vragen de weg aan een van de weinige voorbijgangers (het is tweede Paasdag), een man met een paar stokbroden onder de arm. Hij brengt ons vriendelijk in de richting van een pleintje waar een restaurant open is (op deze dag is bijna alles gesloten) en geeft ons het adres op van Léautaud, rue Guérard. Hij woont zelf al 35 jaar in Fontenay en heeft Léautaud vaak zien lopen. Hij deed al zijn boodschappen zelf. Onze begeleider die ‘dans l'alimentation’ werkte had er wel eens boodschappen thuis gebracht. ‘C'était un monsieur très spécial qui vivait dans un désordre fou’.
Fontenay is een bizonder aardig plaatsje, een beetje heuvelachtig. Buiten de oude dorpsstraten, waren er vroeger alleen maar kronkelende paadjes tussen bossen en villa's. Nu zijn de bossen verdwenen, brede geasfalteerde autowegen aangelegd en er staan verschillende hoge flatgebouwen tussen zowel oude als nieuwe villa's met goed verzorgde tuinen.
In ons klein restaurant ‘Au Royal’, heel eenvoudig, wordt ons een uitstekende tranche de rillettes opgediend, een goed gebakken varkenscotelette met roomboter en peterselie, des pommes-paille, kaas en cake.
| |
| |
We voelen ons weer fit om de lange, oude dorpsstraat, rue Boris Vildé, op te klimmen, waarop helemaal boven de rue Guérard uitkomt. Aan een mannetje dat in het begin van deze straat in zijn tuin werkt, vragen wij of hij het huis van Léautaud kent. Hij maakt een wat vreemde indruk, maar wijst ons aan op welke hoogte het ongeveer is, want de straat is eerder een landweg, met villahuizen omgeven door tuinen. Met veel trots verzekert hij ons dat Léautaud ‘un trèèès grand écrivain’ was.
We lopen de tuin binnen van het huis dat we van een foto menen te herkennen. Een baby ligt in een wieg buiten te slapen, een jonge vrouw zit erbij te lezen en haar man komt ons tegemoet. We stellen onze vraag:
‘Est-ce bien ici...’
Beleefd antwoordt hij:
- C'est ici même.
Hijzelf heeft Léautaud niet gekend en bewoont alleen het beneden gedeelte van het huis, een ander gezin woont op de eerste étage. Het huis is volkomen gebleven zoals het was, maar het werd opgeknapt, schoongemaakt en opnieuw gecimenteerd; het ziet er nu fris uit en vele struiken en bomen staan in bloei. De jonge bewoners verwijzen ons naar ‘la propriétaire de M. Léautaud’ die ons zeker wel meer zal kunnen vertellen. Haar huis staat achter in de tuin. Met aarzelende passen gaan wij erheen, misschien doet ze wel haar ‘sieste’ op deze tijd. Maar hij gaat zelf voor ons kijken en komt terug met de mededeling dat Mademoiselle de Hoorne zo komt.
Na enkele minuten verschijnt er een oude volumineuze dame in een bruin fluwelen jurk. ‘Nids d'abeilles’ op de schouder en aan de rok moeten de nodige ruimte geven aan de proéminente lichaamsdelen en een ‘modestie’ beschermt haar décolleté.
Ze blijkt bijzonder vriendelijk. Van voorwerpen die aan Léautaud behoord hebben, is er niets meer, zegt ze, ‘alles was zó vies’. Alleen nog de ‘cage à guenon’ die we tussen wat oud ijzer zien staan.
- Ik kan u niets laten zien, maar ik kan u wel wat vertellen, gaat ze verder, want ik heb genoeg met hem meegemaakt. Ik heb ook brieven van hem, die kan ik u tonen... Maar komt toch binnen...
Ze maakt een oprechte, betrouwbare indruk en we volgen haar nieuwsgierig.
Ze stelt zich voor: Maria de Hoorne, Belgische, geboren te Roeselare; haar ouders vluchtten met hun kinderen in 1914 naar Frankrijk. Zij werd door een rijke, Franse dame, Mme Turpin, geadopteerd. Deze wilde haar zó aan zich binden, dat ze geen Frans mocht leren lezen
| |
| |
en schrijven. Zij kende alleen de spreektaal; ze kent nu nog West-Vlaams, maar ze vertelt toch liever alles in het Frans. Er kwam nooit een krant in huis omdat ze geen gelegenheid zou krijgen te leren lezen. Ze heeft het na de dood van haar pleegmoeder toch nog geleerd, al was het laat. Mme Turpin was bizonder goed voor haar en liet haar, een tiental jaren geleden, een behoorlijke erfenis na, waaronder het huis van Léautaud. Uit de manier waarop zij vertelt, blijkt dat Melle de Hoorne een zeer intelligente en gevoelige vrouw is, die begrip had voor Léautaud, maar hem ook wist aan te pakken. Ze heeft hem altijd gezegd hoe ze over hem dacht:
- Men leest wel in zijn boeken hoe hij over anderen denkt, maar het is toch ook interessant eens te horen van mensen die in zijn omgeving leefden, hoe hij was, zegt zij, de armen gekruist op haar opulente boezem rustend.
Zij die in haar jeugd zoveel goedheid heeft ontmoet, heeft meer dan eens conflicten met Léautaud gehad, die als kind onder de grootste ontberingen heeft geleden. Maar juist dat schiep, van haar tot hem, een band.
- Het was een bijzonder moeilijk man, vooral wanneer hij vermoedde dat er inbreuk op zijn vrijheid zou worden gemaakt. Er moest wel eens iets aan het huis gerepareerd worden, een lek in de waterleiding b.v. Maar hij liet nog liever het water afsnijden, dan arbeiders in het huis toe te laten, hij ging dan maar buiten water halen. Hetzelfde als het dak of de gevel water doorlieten:
‘Het kan mij niets schelen als het binnenregent, niemand komt er over mijn drempel, als u iemand stuurt komen ze er toch niet in...’
Hij moest het ongemak van deze toestanden eerst langdurig ondervinden, eer hij, na nog heel wat heen en weer praten en het wisselen van brieven, iemand toestond binnen te komen.
‘Dat komt omdat het zo vies is bij u, meneer Léautaud, dat u niet wil dat er iemand binnenkomt...’
‘Och, dat kan mij niets schelen, laat maar iemand komen, dan zult u zien dat ik mij niet schaam.’
Als de werklieden eenmaal binnen waren, kon hij heel goed met ze opschieten en vond ze ‘des hommes très gentils’, waarop zij dan weer reageerde:
‘Natuurlijk zijn ze aardig, alleen u, meneer Léautaud, denkt altijd dat niemand aardig is.’
In een hoek van de tuin stond een tuinhuisje, afgedekt met dakpannen, het stond op instorten en bij harde wind vielen er wel eens pannen bij de buren, die erover hadden geklaagd omdat het gevaarlijk was. Melle de Hoorne
| |
| |
had beloofd dat ze het zou laten afbreken, want het was inderdaad een echte ruïne. Maar Léautaud verzette zich zo heftig, dat zij gedwongen was bij de gemeente een klacht in te dienen om Léautaud te verplichten het te laten afbreken. Ze werden bij Monsieur le Maire ontboden en gingen er samen heen:
‘Op voorwaarde, zei ze, dat u zich netjes kleedt, want ik vind het niet prettig om naast een onverzorgde man te moeten lopen.’
Hij voldeed aan die wens en ze gingen samen op stap. Onderweg kreeg hij een onbedaarlijke lachbui:
‘Mademoiselle Maria, zei hij, kijk ons hier nu eens samen lopen. Geef me een arm, dan denkt iedereen dat we in het huwelijk treden.’
Ze hadden de grootste pret en vóór ze bij Monsieur le Maire kwamen was het geschil bijgelegd en gaf hij zijn toestemming om de ‘baraque’ af te breken.
Léautaud vond het zonderling dat Melle de Hoorne niet kon lezen of schrijven. Hij stelde voor dat ze maar geregeld bij hem zou komen, dan zou hij het haar leren. Tijdens de eerste les bukte zij zich om de veter van haar schoen vast te maken. Terwijl ze voorover gebogen zat, dook hij met beide handen in haar décolleté. Zij antwoordde met een klap in zijn gezicht.
‘Dààrvoor ben ik niet bij u gekomen, zei ze, alleen om te leren lezen.’
‘Jawel, maar bij de lessen is alles inbegrepen, antwoordde hij, absoluut alles...’
Zij ging weg en het bleef bij die ene les.
Niet alle vrouwen waren echter zo weerspannig als Melle Maria. Dit speelt zich weer enkele jaren later af. Op een keer kwam ze bij hem binnen (Léautaud was toen al rond de tachtig) en zag op een stoel twee zilvervossen liggen; in de kamer hing een zeer opdringerige geur van parfum.
‘O, u hebt hoog bezoek, meneer Léautaud’, zei ze.
Hij legde meteen een vinger op zijn lippen en zette haar aan de deur. Enige tijd later kwam Marie Dormoy (de exécutrice testamentaire van Léautaud die zijn Journal Littéraire verzorgt) bij Melle de Hoorne om haar te vertellen dat er een vervelende geschiedenis met hem aan de hand was en of zij haar niet kon helpen.
‘Het spijt mij u te moeten zeggen dat het een landgenote van u betreft, want het is een oneerlijke vrouw al is zij de dochter van een minister. Ze heeft het hoofd van Léautaud op hol gebracht, hij heeft haar een liefdesbrief geschreven, die ze onmiddellijk verkocht heeft voor
| |
| |
80.000 F. Hij zal haar natuurlijk nog meer brieven schrijven, als we hem niet waarschuwen. U hebt nogal invloed op hem, zoudt u het hem niet willen vertellen?’
Léautaud ging ontzettend te keer toen hij vernam wat er gebeurd was en wilde aanvankelijk zijn verontwaardiging nog per brief aan de dame in kwestie duidelijk maken, maar ook dit kon na veel gepraat worden vermeden.
Korte tijd daarna vertelde hij Melle de Hoorne eens dat hij nooit werkelijk van een vrouw had kunnen houden, het was hem onmogelijk vertrouwen in haar te hebben. Niettemin was hij heel gevoelig voor vrouwelijk schoon en ook op hoge leeftijd kon hij met plezier staan kijken naar ‘la belle courbe du dos’ van een buurvrouw die in haar tuin aan het werken was.
Melle de Hoorne had in een ander huis in de buurt huurders gehad die vreselijk vuil waren. Toen ze vertrokken en zij de boel aan het opruimen was, kwam Léautaud langs en riep uit:
‘Wat een vieze boel! Het lijkt wel de ‘marché aux puces!’
Zij antwoordde:
‘Ja, inderdaad, maar sta mij toe u te zeggen, meneer Léautaud, dat het bij u óók niet zo netjes is!’
‘Dat is waar, dat zijn dan twee ‘marchés aux puces’ zei hij lachend.
Na de dood van Mme Turpin trok Melle de Hoorne naar een kleiner huis, waarvan de tuin één geheel vormde met die van Léautaud (hij wist precies tot waar zijn bomen kwamen) en dat langs de straatweg alleen maar door een smal zijpaadje te bereiken was. Dat was moeilijk voor haar omdat ze een auto had (ze kan haast niet lopen door de rheumatiek); door het hek van de tuin van Léautaud en het brede pad in de tuin kon ze haar woning bereiken. Ze vroeg Léautaud of hij haar dat wilde toestaan. Maar daar was natuurlijk weer geen sprake van. Hij betaalde een zeer lage huur en had nooit enige verhoging willen aanvaarden. Omdat hij er zó armzalig uitzag, had Mme Turpin destijds al eens gezegd: ‘Houdt u uw geld dan maar!’ Doch dat wilde hij ook niet. Door de toenemende prijsverhogingen betaalde hij tenslotte aan huur slechts een derde, 7.500 F van wat Melle de Hoorne aan grondbelasting had te voldoen!
Daarom maakte het haar zó boos dat ze niet door zijn hek naar binnen mocht (hij hield het bovendien sinds haar
| |
| |
verzoek op slot) dat ze er op een dag dwars doorheen reed!...
In de oorlog had hij meer dan eens last met zijn buren omdat zijn aap de groenten uit de omliggende tuinen opat. Hij wilde dat wel met geld vergoeden, maar daar hadden de mensen niets aan. De aap (of liever de apin) stal ook altijd de noten van de bomen, die door heel het huis van Léautaud verspreid lagen en van de trappen rolden.
Hij was buitengewoon wantrouwend. Toen Melle de Hoorne eens bij hem was, was hij koffie aan het malen in een oude koffiemolen die niet goed werkte.
‘U kunt zich toch best een elektrische koffiemolen aanschaffen, zei ze, zodat u zich niet zó hoeft in te spannen, of komt u anders met uw koffie bij mij, dan doe ik het wel voor u.’
Enkele dagen later klopte hij bij haar aan met een kilo koffie. Hij wilde niet bij haar binnenkomen (dat deed hij nooit), ze moest haar molen maar naar buiten brengen, hij vertrouwde het niet wanneer ze de koffie alleen in de keuken ging malen. Het snoer was te kort om bij de deur te komen. Maar ze had toch wel een verlengsnoer? Inderdaad. En er werd voor de deur gemalen. Na een tijdje weigerde de motor, want aan een kilo is veel werk en de molen was warm gelopen. De halfgemalen koffie moest uit het potje worden geschud, er bleven drie bonen en wat gruis in zitten, maar tot het laatste korreltje toe moest eruit worden gepeuterd.
Léautaud kon zich ook wel spontaan goedhartig tonen. Mme Turpin ging veel uit met auto en chauffeur en hield ervan 's morgens de zon te zien opgaan bij het Trianon. Hoewel ze erg goed was voor Melle de Hoorne, nam ze haar daarbij nooit mee en dit was aan Léautaud opgevallen. Hij vond het maar vreemd, sprak er met Melle de Hoorne over en vroeg haar of ze geen belangstelling voor het Trianon had.
‘Jawel, zei ze, maar het is nu eenmaal de gewoonte dat ik altijd thuis blijf.’
‘Dan zal ik u het Trianon wel eens laten zien,’ zei hij. En dat heeft hij inderdaad ook gedaan.
Eens kwam er een groep studenten uit Brussel bij haar aankloppen die Léautaud wilden ontmoeten, maar hij had geweigerd zijn deur voor hen open te doen. Ze waren erg teleurgesteld en Melle de Hoorne wilde proberen het nog
| |
| |
in orde te maken. Natuurlijk ging Léautaud eerst verschrikkelijk te keer: ze kwamen niet over zijn drempel!
‘U bent natuurlijk bang dat ze u om een handtekening vragen, zei ze toen, want dan zullen ze merken dat uw hand beeft. Maar waarom laat u dan geen stempel maken, dan hoeft u zich geen moeite te geven en zijn zij toch tevreden. Die jongens bewonderen uw werk en zijn helemaal voor u uit Brussel gekomen, alleen uit ijdelheid wilt u ze niet ontvangen!’
‘Wat? Beeft mijn hand? Wacht even, ik zal ze laten zien hoe ik nog schrijven kan, laat ze maar binnenkomen!’
Een dergelijke list moest ze ook gebruiken toen een bijna blinde abbé uit Rijsel was gekomen om hem te bezoeken.
‘Daar is “un homme tout en noir” voor u (zo noemde hij de pastoors) en u moét hem ontvangen. U zegt altijd dat u nog wilt schrijven, maar als u niemand meer ziet, wat hebt u dan nog te vertellen?’
De abbé mocht binnenkomen op voorwaarde dat hij niet over godsdienst zou praten. Hij bleef heel lang bij Léautaud die hem ‘un homme charmant’ vond.
Op een dag dat Melle de Hoorne met vacantie zou gaan naar Bretagne, zei ze tegen Léautaud:
‘We kennen elkaar nu al zó lang en ik bezit geen enkel werk van u. Ik kan het wel niet lezen (ze heeft dat intussen geleerd en leest nu het liefst historische werken), maar ik zou er toch graag een hebben met een opdracht van u.’
Léautaud gaf geen antwoord en mompelde alleen wat. Toen ze al in de auto zat om te vertrekken, kwam hij met een keurig ingepakt boek naar haar toe. ‘Het kost 750 F’, zei hij.
Ze betaalde en vroeg of hij er iets had ingeschreven.
‘Nee, zei hij kortaf, dat doe ik niet.’
‘Weet u wat ik dan doe met uw boek, meneer Léautaud? Ik ga er op zitten, op uw boek, van hier tot Bretagne, dàt doe ik met uw boek!’
Hij keek haar verbaasd aan en zei niets meer.
- Hij kan geen vriendelijk gebaar maken, voegde zij eraan toe, hij wilde niet dat ik een hartelijk woordje van hem zou hebben. Als zijn journal over de periode waarin hij mij gekend heeft, verschijnt, zullen er natuurlijk ook wel onvriendelijke dingen over zijn ‘propriétaire’ in staan, en hij wilde mij geen argument geven om daartegenover te stellen, denk ik.
Ze vertelde dit, nadat zij ons een pakje brieven van Léautaud had laten zien. In het vuur van haar verhaal
| |
| |
nam ze die brieven op en ging er inderdaad op zitten.
Op een dag in de laatste maanden van zijn leven, vroeg hij of ze geen teil voor hem had omdat hij wat moest wassen en de zijne was lek. Ze liet de teil brengen door haar hulpje, Maurice, met de boodschap dat hij de was maar moest meegeven en dat zij het dan wel voor hem zou doen. Zoals altijd werd haar voorstel geweigerd. Toen ze in de namiddag langs zijn huis liep, zag ze een reeks pakjes liggen. Een ervan was een beetje opengescheurd en ze zag het vel van een van zijn poezen. Ze begreep dat hij al de dieren die hem nog restten had verdronken. De volgende dag, kwam Maurice langs en zag Léautaud worstelen met zijn apin, die hetzelfde lot moest ondergaan, maar zich verzette. Maurice heeft hem toen bij dit afschuwelijke werk geholpen. Léautaud heeft zelf al zijn dieren bij de tuinmuur begraven. Er liggen er in de gehele tuin ongeveer 450, die in de loop der bijna veertig jaar dat hij hier woonde bij deze dierenvriend gestorven zijn.
Een paar dagen na dit sinistere werk, kwam Léautaud bij Melle de Hoorne:
‘Ik moet u wat vragen, zei hij. Er is iets dat mij kwelt. Ik heb al mijn dieren gedood. Mocht ik dat wel doen? Heb ik er goed aan gedaan?...’
Hij was heel oud en zij voelde wat hem tot deze voor hemzelf vreselijke daad had gedreven. Ze zei:
‘Ik vind het heel erg wat u gedaan hebt, meneer Léautaud, vooral van die apin, die zó op u gesteld was en waar u 24 jaar lang vriendschap van hebt gehad, u sliep zelfs met haar... Maar in uw plaats had ik misschien toch hetzelfde gedaan...’
‘Ik ben blij dat u dat zegt, Melle de Hoorne’, zuchtte hij opgelucht. Hij had toch nog twee katten overgehouden.
Hoewel hij in de laatste jaren van zijn leven ten gevolge van zijn plotselinge roem veel geld ontving, is hij altijd op dezelfde manier blijven leven. Toen Melle de Hoorne eens bij hem was, kwam iemand een rekening aanbieden. Léautaud was radeloos omdat hij zijn geld te voorschijn moest halen in aanwezigheid van anderen. Zij merkte zijn verlegenheid.
‘Blijft u maar hier, zei ze, ik ga de rekening wel halen op de gang, u geeft mij het geld en ik betaal hem weer op de gang.’
Hij was haar bijzonder dankbaar voor dit voorstel, maar zij had toch ontdekt dat zijn geld, in een krant gerold, ergens was weggestopt. Toen hij de krant openrolde,
| |
| |
kwamen er hele reeksen bankbiljetten te voorschijn, ‘et il y en avait!... Certainement pour un million!’
Zijn dieren waren al dood, toen er eens een schilder bij Melle de Hoorne kwam aankloppen die zo graag een portret van Léautaud wilde maken. Zij belastte zich weer met de boodschap.
‘Er is een schilder die een paar heel mooie dochters heeft die u erg bewonderen. Voor deze meisjes zou hij zo graag een portret van u maken.’
Léautaud bleek door dit argument wel te overreden, maar toen het portret klaar was, was hij diep teleurgesteld dat hij er zó oud uitzag:
‘U had bij het poseren aanwezig moeten zijn, zei hij tegen Melle de Hoorne, en we hadden ruzie moeten maken, dan had ik er wat levendiger uitgezien!’
Toen hij zijn einde voelde naderen, kwam hij aan Melle de Hoorne vragen of ze hem niet iemand kon sturen om het huis schoon te maken. Ze had hem dat vroeger vaak voorgesteld, maar hij had het telkens afgewezen.
‘Dat zal niemand meer willen doen, meneer Léautaud, zei ze. Het is allemaal zo smerig, daar vindt u niemand voor. Maar ik wil wel bij u komen met Maurice als u dat goed vindt.’
Ditmaal vond hij het goed. Er moest een wel tien centimeter dikke laag van de grond worden gekrabd. Tijdens heel die onderneming heeft Léautaud onbedaarlijk zitten lachen.
Melle de Hoorne verbleef in Bretagne, toen Léautaud wiens gezondheid snel achteruitging, op 21 januari 1956, op raad van zijn dokter zijn intrek nam in een kliniek in Vallée-aux-Loups. Een van zijn twee katten gaf hij aan Marie Dormoy, de andere aan Robert Mallet. Hij stierf op 22 februari om vijf uur 's middags, 84 jaar oud.
|
|