De Vlaamse Gids. Jaargang 46
(1962)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 205]
| |
Elena
Als ik je zo bezig hoor...
(Niet meer tot hem)
Als ik zulke mensen bezig hoor, vergaat mijn zorg. Hij weet hoe te leven. Hij bijt in de dag als in een appel. Edward zal het nooit kunnen. Ik ook niet.
Edward
(niet tot hen)
En toch, wat wij beminnen op deze aarde, het is slijm en modder die onze geestelijke vleugels verhinderen op te wieken. Landbouw, de krijgskunst, de balie, de handel, zovele dingen die aards zijn. Het is de stroom van Babylon. En aan haar oever klaagt men bij de herinnering aan het beloofde land.Ga naar voetnoot*
(Stilte)
Citeerde de zelfkweller op zijn gewone, trieste manier.
Elena
Maar Paul, dokter Paul, als het je zo gemakkelijk afgaat bij een diagnose, dat je de kwalen herkent zonder zelfs je patiënt te zien, wat denk je, is het dat ons grieft?
Paul
Grieft?
Elena
Ja. Wat scheelt er met hém? Dààr, hèm! - Waarom zit hij niet in de zon? Waarom wil hij in een steen veranderen, mijn eigen man?
Paul
Het. Is. Moeilijk.
Elena
Dat weet ik ook.
Paul
Laten wij het simpel stellen. Eenvoudig zijn, dat is de boodschap tegenwoordig. Het is niet alleen geruststellend... maar ook dringend nodig van los en vrij een oordeel te vellen over de natuur en de mens. Zonder graten in de vis. Zonder erfzonde, zonder wroeging. Wij moeten practisch zijn. Simpel. Maar alhoewel ik een practisch man ben - je moet wel op het Ministerie van Landbouw, en in je huwelijk is het ook noodzakelijk - toch stoot ik hier op iets.
Elena
Iets?
Paul
Iets gevaarlijks. Hier wordt, naar mijn mening, de algemene bestendigheid overschreden. Misschien is hier zelfs het levensbehoud in gevaar gebracht. De oorzaak daarvan... | |
[pagina 206]
| |
Edward
(ongemeen heftig)
Hou op, lul!
Elena
Ga door, Paul, ik vraag het je.
Paul
Misschien, heb ik gezegd. Het is delicaat om hier op in te gaan.
Elena
Maar ben je een dokter, of niet?
Paul
Jawel. Maar een woordje, eventjes gelost, krijgt zo snel afmetingen, wordt zo gauw een sneeuwbal en verandert dan de constellaties
(hij drukt zijn vingers tegen zijn slapen, opgeslorpt in een belachelijke concentratie), vreet zijn weg door de fluïdia die ons omringen en dan, ineens hop!
Elena
Wat, hop?
Paul
(richt zich op)
Definitieve schade wordt berokkend.
(Stilte. In de verte spelen kinderen in de zee, zij juichen)
Elena
Ga door.
Paul
Mag ik?
(Hij schenkt zich een glas citroensap in)
Hm. Lekker.
Elena
Ik moet het weten. Hij is mijn hele leven. Ik houd van hem, ik...
Paul
In dat geval
(concentreert zich opnieuw)
De oorzaken van deze verstrooiing moeten van ver, van heel ver, van uit de kindertijd komen.
Edward
(begint onbedaarlijk te lachen. Te schateren. Het wordt genant.)
Paul
(kijkt hem streng aan.)
Edward
(brengt het met moeite uit)
Ik wist het, ik wist dat je daarmee zou aankomen. Het kan niet missen. Het is altijd roos!
Paul
(constateert)
Een ongave, een onzekere lach.
(Hij loopt pompeus, als een dokter, over en weer, tot bij de boom. Hij leunt tegen de boom)
Daarmee denkt hij de duisternis van zijn ziel in mist te hullen.
Edward
(ineens ernstig, koud)
En wil jij van die boom wegblijven!
Paul
(komt onmiddellijk los van de boom)
Pardon!
(Stilte. In de boom zit een Vlaamse gaai, die nu kwettert. Een andere, ver weg, antwoordt.)
Edward
Soms is iemand blij met een kleinigheid, de lach van een kind, een landschap bij dageraad, de nobele daad van een eenvoudige arbeider. Ik niet. Ik ben blij met mijn boom. Hij is van mij. Het is kinderachtig, maar het is nu eenmaal zo.
Paul
(doet alsof hij weggaat, maar hij speelt het slecht)
Ik geloof dat ik hierna maar beter naar mijn hotel terugga.
(Niemand houdt hem tegen)
Nietwaar?
Elena
(die even ‘weg’ was, eigenlijk naar Edward luisterde)
Nee. Natuurlijk niet. Niemand jaagt je weg.
Paul
Ik geloof toch dat uw man het liever heeft. | |
[pagina 207]
| |
Elena
Wij zijn in gemeenschap van goederen getrouwd. Alles wat hij heeft, heb ik. Dit huis is net zo goed van mij als van hem.
(tot Edward)
Moet je ook tegen andere mensen onhebbelijk zijn? Voor één keer dat wij een gast in huis hebben!
(zachter)
Waarom ga je niet een beetje patience spelen?
Edward
(kijkt van Paul naar zijn vrouw)
Paul
(die ongemakkelijk is onder die blik)
Maar misschien kunnen wij samen spelen. Het is, geloof ik, een spel dat ik nog niet ken. En ik zou het gaarne leren. Of is het de gewone patience? Zeven kaarten op een rij, een rode op een zwarte?
Edward
Het is de gewone patience.
Elena
Dat is een goed idee. Spelen jullie eens samen.
Edward
(gaat langzaam het huis in)
Een gast, hoe schamel ook, is heilig.
Elena
(zodra Edward in huis is, fluistert)
Nu, wat is het?
Paul
Wat?
Elena
Wat scheelt er aan hem?
Paul
Mevrouw, dat is geen man voor u.
Elena
Wie dan wel? Jij zeker!
Paul
U bent het begeerlijkste wezen dat ik ken, dat ik ooit ontmoet heb en ik heb vele waters doorzwommen. Uw ogen, uw haar, uw nek. Ik zal geen oog dicht doen vannacht.
Elena
Luister toch naar mij. Maak hem vooral niet zenuwachtig. Je ziet de staat waarin hij zich bevindt.
(Alhoewel zij het is, die thans trilt op haar benen)
Zeg hem niets dat hem ergeren kan.
Paul
Hij heeft het goed getroffen met u. Beter dan welke sterveling op aarde. En toch...
Elena
Wat: en toch?
Paul
Hij is aan het slippen. Aan het wegglijden. Van de goede baan, bedoel ik.
Elena
Waarom zeg je dat?
Paul
Als dit zo blijft voortduren, geef ik hem geen jaar meer. Geen zes maanden.
Elena
(schrikt)
Geen jaar meer? Weet je het zeker?
(Meeuwen krijsen vlakbij)
Paul
Er is iets in zijn blik...
(Hij houdt op)
Edward
(komt terug, hij heeft een spel kaarten mee) (Hij zit weer in zijn hoek)
Elena
Liefje, Paul vindt dat er iets in je blik ligt, wat is het, Paul?
Paul
Wel...
Elena
Wie dan wel? Jij zeker!
Paul
Een verleiding die hem kietelt, plaagt. Waarom? Omdat hij er bang voor is. | |
[pagina 208]
| |
Elena
Je praat als een schoolmeester. Het spijt mij als ik lastig ben. Neen? Mag ik u dan, beleefd bedoel ik, om een glas water vragen? De temperatuur hier...
Elena
Natuurlijk.
(Zij gaat in het huis)
Paul
(dringend)
Ik ben op de hoogte. Denk niet dat ik het niet weet. Ik zie meer dan je ooit kan vermoeden; ik heb vele watertjes doorzwommen en dit is een klassiek geval. Is het niet zo dat wij willen branden en tegelijkertijd bezitten wat ons verbrandt? Nee? Is het niet zo? Antwoord. Wij willen het geweld aandoen, de brand wakker en dapper en vlammend aanhouden, terwijl wij het, o, zo zienderogen zien en voelen doven. Hé? Hé?
Edward
(glimlacht weer)
Ik heb er geen last van, dank u wel.
Paul
(verongelijkt)
Wat zit je dan je hart op te vreten?
Edward
(steeds dat superieure lachje, dat op de zenuwen werkt)
Ik heb wat last van bepaalde herinneringen aan vroeger, dat is alles. Maar het gaat over, dank u. Binnenkort is het helemaal voorbij.
Paul
Hoe dan?
Edward
(antwoordt niet.)
Paul
(er gaat een licht bij hem op. Misschien.)
Maar...
Elena
(komt op met een dienblad, karaf en glazen. Zij zet de glazen op tafel, schenkt in)
Een voor Edward, een voor Paul, een voor mij.
Paul
(sipt, proeft, verkondigt)
Toch, als ik het zeggen mag, is een Spaanse geperste citroen niet zoals bij ons. Ik weet het niet, hij lijkt zuurder, scherper. Kan dat?
(Niemand antwoordt)
Mijn ‘Gewoonten en Zeden in Spanje’ schrijft dat zij eentonig zijn in hun cui-si-ne. Dat vind ik op zijn minst vriendelijk gesteld. Neem nu eens hun gebakken eieren. Je zou denken, daar kunnen ze niet veel aan verpesten. Ha! Het is ongewoon, maar die eitjes zwemmen gewoon in de olijfolie.
(Stilte)
Nee, eieren bakken kunnen ze niet.
(Hij doet een poging om galant te zijn)
Maar toch is dit drankje overheerlijk, want u heeft zelf de citroenen geperst.
Elena
(buigt glimlachend)
Dank je wel, Paul.
(Haar blik, zijn blik. Zij flirten!)
Edward
(niet tot hen)
Zo ziet men hoe een chef-de-bureau in korte broek, die daarnet met zoveel kennis van zaken over brand en brandweer sprak, de weerloze prooi wordt van zijn klieren. Hij zet kalfsogen op, zijn krop zwelt. Ik hoor de paarkreet al in het woud van zijn ge-
| |
[pagina 209]
| |
dachten.
(Stilte)
Zei Edward Missiaen op zijn gewone, gezwollen manier.
Paul
(aangemoedigd)
En het zou mij niet verwonderen als u er... een pietseke witte rum had ingedaan. Ja? Ha! Ziet u!
Waarde vrienden, ik ben, al zeg ik het zelf, een connoisseur. De wereld is de wereld en als wij dood zijn groeit er gras op onze buik. Dus, karpers diejem. De rest ontgaat mij, ik geef het toe. De gelijkmatige verdeling van de goederen dezer aarde, uitstekend, maar niet op mijn rug! Versterving, en kwelling
(hij kijkt Edward veelbetekenend aan)
akkoord, maar laat vader Vanderhaeck u op afstand daarbij gadeslaan, terwijl hij waardig naar zijn einde groeit.
Edward
Vader?
Paul
Ik heb vier kinderen. Kleine Femmy is de kleinste.
Elena
Ik wist het meteen toen ik je zag. Ziedaar, dacht ik, een man die weet wat hij wil.
Paul
(met een overdreven geile blik)
En die soms, Senora, krijgt wat hij wil.
Elena
(kirt, ook overdreven)
O, Paul! Schei uit! Ik zie me al!
Edward
(kalm, voor zich uit)
Apen apen apen na.
Paul
(blij)
He, heb je dat ook geleerd op school? In Eeklo, bij Meester Corijn? Nee, het zal wel niet. Mens, dat heb ik in geen jaren gehoord! Apen apen apen na. Ik en Jantje zaten in een mandje, Jantje riep, ik ben het niet. Schellevis, schellevis, wat is er mis? 't Is Jan de Zot, hij moet op de pot. Jongen, jongen! Op de speelplaats in Eeklo zongen we dat! En wij dansten rond de perelaar. Herinner je? Hij stond in het midden van de speelplaats en op een morgen hebben zij er een schoolmeester in gevonden, die zich opgehangen had. - Zij hebben de perelaar toen uitgekapt. Later.
Edward
Ik ben nooit in Eeklo geweest.
(Uit het huis is een klaagzang hoorbaar. Een oude gebroken stem, die een Arabische klaagzang probeert na te bootsen.)
Paul
Ik hoor iemand.
Elena
Het is niets. Vertel verder over Eeklo.
Edward
(mat)
Het is mijn moeder.
Paul
Ik dacht het.
(Stilte)
Mevrouw Missiaen is onwel, geloof ik.
Elena
(schamper)
Dat mag je zeggen.
Paul
En wat is de aard van haar... ongemak? Ik ben wel geen dokter, maar ik heb eh, een gevoel voor die dingen, kwalen en zo.
Edward
Zij is oud. | |
[pagina 210]
| |
Paul
Juist.
Elena
(licht)
En een pietseke, zoals je zou zeggen, Paul, een pietseke aderverkalking.
Paul
Zeker. Zeker. - Nu ja, het is de natuurlijke gang van zaken. Alle moeders op die leeftijd zijn onwel. En zij hebben er het recht toe. Zij hebben hun plicht gedaan.
(Hij denkt diep na. Haalt adem. Concentreert zich)
Zij zou moeten zwemmen, na tien uur 's avonds.
Elena
In de zee?
Paul
In de zee. - Mevrouw Missiaen moet tegen-werken. Precies doen wat de natuur niet verwacht. Open weerstand bieden. Let er maar eens op. Na een week al zullen er resultaten te zien zijn. De spieren worden soepel in het zoute nat, jodium dringt alom de poriën binnen... Een kennis van mij, Mevrouw Bataille, ongeveer dezelfde leeftijd als uw moeder...
Elena
Zijn moeder.
Paul
Om het even. Wel, wat deed Mevrouw Bataille heel haar leven omdat zij een maagkwaal had? Precies wat u denkt. Dieet houden. En maar klagen en zeuren over haar toestand. Precies zoals...
(Hij wou zeggen: uw moeder daarbinnen, maar hij houdt nog net op)
Nu ja, u kent het, in het kort gezegd: zij vergalde haar bestaan. Meid, zei ik, doe nu eens net wat de natuur niet verwacht. Ja? zegt zij. Ja, zeg ik. Wel, verleden jaar heeft zij de bus genomen met de vereniging ‘Eerlijk moet niemand vrezen’. Tot in Rapallo. En de hele reis en tijdens haar verblijf aldaar in een eenvoudig maar keurig hotelletje, heeft zij gegeten waar zij zin in had. Spaghetti, inktvis, mortadella, gebakken niertjes, de hele Italiaanse keuken, noem maar op. En gelukkiger, volmaakt gelukkiger is zij nooit geweest.
Vlak voor zij heengegaan is, twee maanden later, heeft zij mijn hand vastgenomen en ze kneep er in met alle macht, de macht die zij nog over had. ‘Dank je, Paultje’, zei ze, ‘dank je’. Haar cirkel was rondgetrokken. Zij had geleefd.
(Hij blaast uit)
Edward
(kalm, aandachtig, tot Paul)
De boom?
Paul
De boom.
Edward
(glimlacht)
Je bent een slimmerik.
Paul
(gevleid)
Als je het tot chef-de-bureau in het Ministerie gebracht hebt, moet je je ogen leren gebruiken. Je ellebogen ook, maar vooral je ogen. En hier heb ik gezien... wat ik gezien heb.
Maar het gaat mij niet aan. Ik werk en na mijn werk neem ik vakantie, en daar houdt mijn wereld mee op. Ik geef | |
[pagina 211]
| |
geen bewijzen van goed gedrag en zeden. De voortplanting en de dood van anderen gaan mij niet aan.
Edward
Je bent een wijs man. Bravo, Paul. Doe zo verder en er zal je niets gebeuren.
(Bijna vrolijk)
Nu dit opgeklaard is, en nu jij weet wat ik weet dat jij weet, beste man, laten we spelen.
Elena
Ik snap hier niets van. Wat weten jullie?
Paul
(aartsvaderlijk)
Breek daar uw lieflijk, prettig hoofdje niet op, Mevrouw.
Edward
De natuurvorser wordt familiair. En om de hoek komt al, vanwege de kennis, het misprijzen kijken.
(tot Paul)
Misprijs je mij?
Paul
Neen.
Edward
En haar?
Paul
Waarom zou ik?
Edward
Ik weet het niet. Ik kom nooit zo dichtbij anderen snuffelen, als jij makkelijk schijnt te kunnen doen. En ik verbeeld me dat als jij zo vertrouwelijk zacht op kousevoetjes bij andere mensen komt binnendringen, en hen regelrecht in de ziel komt snuffelen, dat je dan een soortement walg, misprijzen zou kunnen voelen.
(Paul wordt hoogrood)
En dat er dan in die weergaloze minachting een wellustig kakelend pleziertje opduikt. Nee? Paultje?
Paul
(kwaad)
Val me niet lastig. Ik blijf er buiten, hoor je, buiten dat miezig gekanker van je, buiten die nare bekommernis om je eigen geluk of ongeluk. Ga naar de boom, jouw boom. Blijf bij je boom.
Edward
Dat zal ik, mijn vriend.
Elena
Paul, je hebt me beloofd dat je...
Paul
Ja.
(Stilte)
Nu, spelen we of niet?
Edward
(bijna teder)
Kom hier zitten.
(Paul zit naast Edward op de sofa. De kaarten worden gelegd. Elena zit in een rieten zetel, met haar rug bijna naar hen toegekeerd. Zij begint haar nagels te lakken)
Wansmakelijk is het. Je hebt gelijk. Dit gekanker en gezanik over jezelf. Maar hoe het te vermijden?
Paul
Ben je dan nooit soldaat geweest? Waar was je gedurende de oorlog?
Edward
Hoe het te vermijden, vroeg ik je.
Paul
De ruitenacht op de zwarte negen. Hier.
Edward
Het is maar, ik geef het toe, zoals ik verliefd te worden op het ongeluk. Een lendendoek van paardehaar te koesteren. Toch smaakt het lekker.
Paul
Het ongeluk?
Edward
Ja. Bittere amandelen.
Paul
(wil iets zeggen. Doet het niet).
| |
[pagina 212]
| |
Kijk toch uit. Hier. Oei. Neen. Ah! Twee zwarte boeren in één rij. De zwarte tweeling.
Elena
(niet tot hen)
Ik ben acht jaar jonger dan Edward. Nee. Zeven. Wij waren gelukkig tot vorig jaar november. Het is een hele tijd. Zeven vette jaren. Ik ben zijn slaaf geweest, zijn moeder, zijn vrouw, zijn hoer, zijn grootmoeder, zijn werkster, zijn sergeant, zijn koningin. Alles behalve zijn vader, de grote komiek van de familie.
Ik weet niet wat ik moet beginnen. Beginnen. Hij voert iets in het schild. Hij is omringd van schilden. Een harnas van koper. Daarom wil hij niet in de zon. Hij zou koken in zijn koperen huls. Een slak die gestoomd wordt.
Paul
Oei, oei. - Wat een ramp! Klavernegen. Daar komt smeerlapperij van!
Elena
Hoe hij ‘smeerlapperij’ zegt. Genoeglijk. Proevend.
(Stilte. In de verte, de zwemmers in zee die roepen.)
Het is lang geleden. Niet één keer sedert drie maanden. Ik kan er moeilijk om vragen. - Het Amerikaans rapport zegt: twee à drie keer per week bij de gezinnen van hogere ambtenaren. En Edward is een hogere ambtenaar. Ongeveer. - Alhoewel. Het is niet erg. - Als het maar voorbijgaand is. Binnenkort ben ik tweeëndertig. Binnenkort: negenendertig.
(Tijdens haar monoloog weerklinkt vanuit het huis de stem van de Moeder weer, duidelijker dan tevoren. Iets over spelen, zegt zij.)
Paul
Nee. U had er beter aan gedaan... Toch niet. Ah! De tien van harten wekt tien smarten.
De stem van de Moeder
Ik wil mee-spelen. Ik wil ook kaart spelen.
Elena
Edward, je moeder miauwt.
Edward
(raapt de kaarten samen)
Nummer één is mislukt. Ik kan me niet concentreren. Nummer twee.
(Hij legt de kaarten weer)
Paul
Niet kwaad.
Elena
(niet tot hen)
En toch. Mijn moeder zei: Hoe groter geest, des te groter beest. Was het maar waar!
Bij mij is niets veranderd. Niets, Edward, ik ben dezelfde. Ik wil het. - Steen en been wil hij zijn. Ik zal er nooit achter komen. En toch. - Iemand onuitputtelijk vinden is van hem houden. On-uit-put-telijk.
(Zij kijkt naar de spelers)
Hij speelt met de kaarten alsof zijn leven er van afhangt. En indien zijn leven ervan...
(Zij staat op, waait haar vingers droog, gaat tot bij de
| |
[pagina 213]
| |
kaartspelers)
Edward, als je derde spel niet lukt, beloof je mij, dat je geen dommigheden gaat uithalen?
(Stilte)
Die klaverboer raak je nooit kwijt.
De stem van de Moeder
Waarom mag ik nooit eens een keer met jullie meespelen?
Paul
(triomfantelijk)
En nu nog de drie op de vier, ja, en hier de heer opzij, de vrouw erboven! - Mijn compliment! Verdomd fijn gespeeld!
Edward
(schuift de kaarten samen. Gaat naar de boom, raakt hem aan)
Paul
(achter hem aan)
Hoeveel partijtjes speelt u zo per dag? - Moest ik het te vaak spelen, ik geloof dat ik er hoofdpijn zou van kweken. Heeft u er geen last van? Zeg. Ik spreek tegen je.
(Geen antwoord)
Mag ik je iets zeggen? Ik vind je een onuitstaanbare, wijsneuzige binnenvreter, die denkt dat de wereld begint en eindigt bij zijn verongelijkte humeurtjes. Wat zeg je daarvan? He, ik hoor je niet.
Elena
Paul.
Paul
Als ik onbeleefd ben, is hij nog onbeschofter om geen antwoord te geven als iemand tegen hem spreekt!
(tot Edward)
En of het nu je vrouw is of niet die je dwarszit...
Elena
Paul, wat heb je mij beloofd, op het hoofd van je moeder daarnet?
Paul
(verwonderd)
Ik? Wat dan?
Elena
Dat je je kalm zou houden. Niettegenstaande alles.
Paul
Dus, ik ben het die ongelijk heeft.
Elena
En jullie speelden daarnet zo broederlijk samen!
Paul
Of hij in de zon wil of niet, jou leuk vindt of niet, het kan mij niet verdommen! Maar men moet mij antwoorden als ik iets zeg! Zo ben ik opgevoed!
(Hij kalmeert wat)
Het is toch waar. Zelfs een kater spint als je zijn naam zegt.
Edward
(bij zijn boom)
De klieren van de wellust en die van de ergernis liggen vlakbij elkaar. Bij grote opwinding doorkruisen zij elkaar. Onze vriend wordt lastig.
(Langzaam gaat hij naar zijn hoek)
Hij wordt aangetast door verschillende passies tegelijk. Dat is moeilijk leven.
(Een zekere kalmte treedt in. Zij die daarnet zo rusteloos rondliepen schijnen nu hun eigen plaatsje gevonden te hebben op het terras. Edward op de sofa, Elena in een andere stoel dan daarnet, Paul in een der ligstoelen)
Paul
Als ik niet zeker wist dat ik in Spanje was, zou ik durven beweren dat het hier tocht.
(Hij beweegt zijn schouders)
Elena
Af en toe steekt er een bergwind op.
Paul
Ik dacht dat ik een pull-over meegenomen had. | |
[pagina 214]
| |
Elena
Soms, als die wind te lang aanhoudt, worden de inlanders onrustig. Soms zijn er van die aanhoudende rukwinden weken lang. Dan vechten de inlanders; of in de herbergen bekijken zij elkaar heel lang. Af en toe loopt er een naar de hoge weiden en begint daar een schaap of een ezel te slaan. Te schoppen.
Paul
Men kan het enigszins verklaren door hun voeding. Zij eten teveel groene erwten. Dat is schadelijk.
Elena
In februari vooral, na de winter, zijn zij ongemakkelijk, de inboorlingen. En als de wind dàn voortdurend waait hangen er zich een hele boel op.
Edward
Verleden jaar, acht. Het jaar tevoren, zes.
Paul
(zucht)
Ja, het is hier een primitieve beschaving.
(Lange stilte. Inderdaad, een bergwind steekt op)
Elena
(kijkt naar Edward)
Hoe stil zit hij. Ik kan wel huilen.
Paul
De grond moet hier rond de zes, zeven frank kosten. Een hectare: zeventig duizend frank. Maar wat doe je ermee?
Elena
Hij is vermagerd, in de veertien dagen dat wij hier zijn.
Paul
Ik geef hem zes maanden. Hoogstens. Tenzij...
Elena
Tenzij hij iets beestachtigs doet voor die tijd.
(tot Edward)
Edward, wil je nog wat citroen?
Edward
Neen.
Paul
(Elena aankijkend)
Zij is wel mooi. Maar het is altijd hetzelfde: wat doe je er mee? - Daarbij, zij hangt vast aan dat secreet. Het zal wel weer een van die eerste liefdes zijn. Die blijven. - Het is onredelijk.
(Een reusachtig uitgebreid orkest speelt een wals, gaat meteen over in een tango)
Elena
Wij dansten drie tango's, een chachacha en een slow samen. Maar al waren wij allebei verkleed, al lachten we naar mekaar als naar twee vreemden, toch was hij dezelfde man. Altijd dezelfde man. In mijn huis. In mijn kamer. In mijn keuken. - Ik moest van hem weg, ik kon het geen ogenblik langer uithouden.
Edward
Ik had die matroos nooit eerder gezien. Hoe zou ik...
Elena
En die jongen, hij was ongelooflijk brutaal. Maar dat mag, dat moet op een bal masqué. Hij duwde zijn wijsvinger tegen mijn borst en hij zei: ‘Waarom dans je de hele tijd al met die lange slijmerd met zijn witte pruik?’ En het lag op mijn lippen, Edward, ik zweer het, ik wou hem afbekken: ‘Omdat hij mijn man is, vlerk dat je bent’. - Maar ik zei het niet. Neen.
Paul
Hoe ze in mekaar zitten, die wijven, je komt er nooit achter. | |
[pagina 215]
| |
Elena
Ik dacht: ik word twee-en-dertig. Ava Gardner is zesendertig. Lana Turner veertig. En ik heb maar één man gekend, al die tijd, in heel mijn leven en straks ben ik veertig. Niemand zal ik ooit meer kennen.
Edward
En ik durfde niet naar haar gezicht te kijken, ik hoorde haar zeggen ‘Ik wou het, ik wou het’. En wij wrongen ons tussen de dansers, en toen wij naar de straat gingen, nam zij mijn arm vast.
Elena
Toen wij in de balzaal terugkwamen hield de matroos mijn hand vast. Alsof ik van hem was, voor altijd.
(Zij haalt haar schouders op)
Paul
Er zijn meer hoorndragers bij de welgestelde klasse dan bij de arbeiders, schijnt het. Het kan best. Zij hebben niets anders te doen.
Edward
Voor de meeste mensen is het een detail. Iets vervelends waarvan de herinnering gauw opdroogt, herrie op kantoor, een druiper, een belastingbiljet. Voor mij niet. Geen reden om daar trots op te zijn. Het is gewoon dat ik het niet hébben kan!
(Hij probeert te lachen, zijn lachje vervriest)
Sla een kind met zijn hersens tegen de muur, snij je moeder de keel open, alles, maar dit niet. Ha! -
(Crescendo)
Wat zijn wij misschien? Vliegen die op elkaar zitten? Om het even welke vlieg op om het even welke vlieg?
(Roept)
Ik kan er niet tégen!
(Wordt voortgezet)
Jef Wouters
|
|