| |
| |
| |
Herman Teirlinck
Jokaste tegen God
Eerste vervolg en slot
Uw hand beeft. Wat is er, lieve?
Niets mag verborgen blijven, Jokaste. De eed die ik deed, ik heb het u gezegd, ik moest hem doen. Nu echter begin ik in te zien, dat het misschien onvoorzichtig was. De Goden richten onze wegen in, buiten ons om. We kunnen op een dwaalspoor geraken. Ja, ja, ik weet het, ge hebt me gewaarschuwd. Voorts heeft die ruzie me uit mijn humeur gebracht. Kortom...
Ge zijt onrustig geworden?
Ternauwernood. Maar vertel me: waar ongeveer, werd koning Laos overvallen?
In de velden van Boiotië, op anderhalve mijl van hier, aan een driesprong van de weg.
Aan een driesprong, zegt ge, vrouw?
Wat wilt ge nog verder snuffelen? Ge maakt me ziek.
Toen ik uit het hof van Korinthië was gevlucht om het weerzinnig orakel uit de weg te gaan, ontmoette ik aan een moeizame driesprong van de baan naar Thebe een gespan met een kleine escorte. De grijsaard die de wagen mende wilde voor me van de baan niet wijken. Ik evenmin voor hem. Het kwam tot een opvliegend krakeel, en onmiddellijk daarop tot een handgemeen. Ik sloeg de grijsaard neer en dreef de knechten uiteen. Het voorval heeft natuurlijk niets met de Delphische godsspraak te maken. Het ware nochtans rampspoedig als de man op de weg Laos was geweest. Ik zou inderdaad het bed van de koningin aan een doodslag op de koning hebben te danken. En wat rest me dan te doen?
(vast)
Niets. Want het was Laos niet. En was het
| |
| |
Laos, waar is uw schuld? Ge wist niet eens wie Laos was. Stelt ge uzelf nu raadsels en oefent ge uw zo geroemde zienersgaven op ons? Het moge voor de grap zijn, maar hoe verbluffend ook, Oidipoes, ge doet er me geen genoegen mee.
Zijt ge wel zeker, Jokaste, dat de overval door een bende rovers werd gepleegd?
Zo was stellig het verhaal van de overlevende.
Ik dank u, vrouw. Ge begrijpt, voor wat ik deed, was ik alléén. De getuigenis van de knecht is kostbaar. Kostbaar.
Hij kust haar. Plots gewoel daarbuiten. Men roept: Achaios! Achaios!
Achaios?
Zal ik hem tot de koning toelaten?
Ja, ja.
De knecht bevend te voorschijn.
Treed nader, vriend. Wees niet zo schuw. Ik heb u ontboden omdat de Goden, willen ze de pest afnemen die Thebe ondermijnt, ons hebben bevolen de moordenaar van koning Laos op te sporen en te straffen. Geen haar op mijn kop denkt eraan u in de moord te betrekken, en het is een idioot spektakel u daar te zien beven als een riet. Bedaar dus. Ik wens alleen uw geheugen te beproeven en uw getuigenis in te roepen. Niets mag ik onverlet laten bij de opdracht die ik heb aanvaard met het oog op de verlossing van de stad. Ook het nietigst teken kan mij op het rechte spoor brengen. Ge begrijpt wat ik bedoel zou ik denken?
Voorzeker, doorluchtige vorst.
Antwoord op mijn vragen. Maar denk goed na. Toen koning Laos de poorten verliet, stondt ge mede in het koninklijk geleide, nietwaar?
Hoeveel knechten waren daar, uzelf inbegrepen?
Er is niets gebeurd tot ge met de wagen aan de
| |
| |
driesprong waart gekomen; en ge hebt niemand te voren ontmoet?
En toen ge de driesprong hadt bereikt?
Het is lang geleden, mijn koning.
Ik neem het aan. Ge hebt toch niet kunnen vergeten wat er bij die driesprong is voorgevallen, niet?
Het gebeurde zo snel, heer. Wij werden als in een hinderlaag, van beide kanten overvallen.
Van beide kanten, zijt ge daar zeker van?
Nu ge het me vraagt, en ik het me meen te herinneren, was het misschien niet aan beide kanten. Ik kreeg subiet een knuppel op het hoofd, voor ik er me rekenschap van kon geven.
Man, luister goed. Ik heb er een eed op gedaan dat ik de moordenaar zou treffen. Maar niemand mag de waarheid in de weg staan. En valse getuigen zullen het lot van de dader zelf ondergaan. Indien ge van een kant overvallen werdt, dan kan het door een enkele aanrander geweest zijn. Wanneer het van twee kanten is geschied, moeten er tenminste twee op het konvooi zijn gestort. Zeg de waarheid gelijk ze zich heeft voorgedaan. Het is van het grootste belang. Ook uw leven is ermee gemoeid.
Mijn arm hoofd. Mijn arm hoofd. Ik doe mijn best, maar hoe kan ik het bijhouden, heer? Ik smeek u, wees me genadig.
Hoe wilt ge dat de oude man in staat is een rustig antwoord te geven wanneer de koning hem de schrik op het lijf jaagt? Luister Achaios, toen ge van die gruwelijke reis zijt thuisgekomen, hebt ge ons herhaaldelijk verteld dat ge door een bende rovers werdt verrast. Hoeveel rovers waren er wel, weet ge dat nog bij benadering? Denk even na.
Jawel, ik denk na, ik denk na. De koning weet dat het al lang is geleden, en dat...
Het komt er niet zo scherp op na. Een min of meer, het is de koning onverschillig. Nu, hoeveel denkt ge dat er waren?
Toch wel vijf ja, vijf op zijn minst.
Ze hadden de bovenhand natuurlijk. Anders waart ge toch niet op de vlucht geslagen.
| |
| |
Voorzeker, dat hadden we niet.
Indien ge door één man slechts zoudt zijn overvallen, Achaios, het ware nog een reus geweest...
Dan hadden we stand gehouden, daar leg ik een knoop op.
Het spreekt. Wenst de koning nog meer bewijzen?
Wellicht volstaat het. Ik moet echter uit de mond van getuige zelf vernemen dat de aanslag door een bende werd gepleegd, niet door een enkele man. Houdt hij staan dat het geen enkele was?
Achaios stokt weer en zwijgt.
(springt toe)
Wil de koning de getuige dwingen te liegen? Als het door een bende was, kon het toch door geen enkele zijn. Welaan, Achaios, zeg uitdrukkelijk dat het niet door een enkele is geschied.
Zij blikt Achaios scherp in de ogen.
De koning wenst het, Achaios.
Het was niet door een enkele, vorstin.
(in een luide lach)
Wel Achaios, doe het dan.
Ik zweer het, doorluchtige koning.
Dat is goed. Ge kunt gaan.
Stralend tot het volk, op het terras.
Volk van Thebe, ge hebt het gehoord. Schoon met veel moeite, ben ik erin geslaagd deze bekentenis van een oud geheugen af te persen. Het zal gauw blijken hoe belangrijk ze voor de rust van Thebe is.
Gemompel. Men roept: Genoeg! We weten het lang genoeg! Het is oud vuil!
Zoveel te beter als ge het wist. Maar ik moest zekerheid hebben. Die heb ik nu.
Men hoort hoe Achaios door de menigte wordt ontvangen. Oidipoes wendt zich af.
Jokaste, ik heb verzuimd u iets te vragen.
Lieve man, me dunkt ge zoudt beter doen af te zien van een onderzoek dat volkomen dood is gelopen. De aanklacht van Tiresias heeft U blijkbaar van streek
| |
| |
gebracht. Ik heb u straks te grote zekerheid verweten. Ik zie thans in dat ze de plaats gaan ruimen voor ongerijmde twijfels. Ge waande u de bondgenoot der Goden. Nu voelt ge er u de speelbal van zijn. Het een is al zo gevaarlijk als het ander. Wees mens, wees man, en blijf zo sterk mogelijk. Ga de Goden voorzichtig uit de weg. En bovenal, wijs de priesters en orakels van u af. Men maakt zijn noodlot zelf.
Het is waar, ik voel me na de uitval van de wichelaar als een doolaard op wegen zonder uitkomst. Wat is er met me gaande? Wat is die eenzaamheid, wat is die stilte, die me beklemt?
Vrees ze niet, Oidipoes, ze stalen de ziel. En ik ben er nog, die U nooit zal verlaten.
Dappere vrouw zijt ge wel...
Maar dat piekeren van u, tot ge ergens een ongeluk bovenhaalt, het is niet moedig en ik word er misselijk van.
Ik kan het niet helpen, het spijt me.
Het is een kinderachtige bezigheid, een soort visvangst waarbij ge doorlopend beet hebt. Eigenlijk haakt ge op voorhand de vis aan uw lijn. Het is een vorst onwaardig.
Ge kunt gelijk hebben, vrouw. Daartegenover staat dat ik soms het licht verlies op de weg naar wat ik zoek. En ik moet het volstrekt vinden, Jokaste, of er komt geen rust meer over ons... Ik wou u nog iets vragen, weet ge.
Maak het kort, mijn vriend.
Toen Laos om het leven kwam, en ik ken nu alle omstandigheden, - hoe komt het toch dat gij, noch uw broer Kreoon, dat niemand naar de daders heeft omgekeken. Dat de doodsbedreigingen van de Sfinx daartoe een afleiding heeft mogen zijn, begrijp ik slechts ten dele. Of was het voor Thebe een opluchting de oude vorst te missen? Het heeft er de schijn van dat men de hele zaak in de doofpot gestoken heeft. Wie had daar baat bij?
Welnu ja, Oidipoes. We hebben de moord in de doofpot gestoken.
Bedenk, ik was nog jong en in elk geval te zwak
| |
| |
om de orde in het land te handhaven. Kreoon, die het regentschap had moeten aanvaarden oordeelde dat het gevaarlijk was in al zijn bijzonderheden uiteen te doen hoe ook een koning aan een domme doodslag kon bezwijken. De koningen sterven immers anders dan de gewone man. Het is een bijgeloof dat men beter versterkt dan vernietigt. Alleen de staat kan er baat bij hebben, Oidipoes.
Mede met de regent wellicht...
Neen zeg ik, de Staat. En toen ge nadien als verlosser waart verschenen, was het ook niet goed dat Laos' dood zijn bovenmenselijke schijn behield? Want, kon men toch voorwenden, wie zou ooit meer baat hebben aan 's konings dood dan hij, die de plaats van de koning kwam innemen?
Gebruik uw verstand om te denken en niet om aldoor te gissen of te raden. We zijn geen sfinxen, lieve.
(beraden)
Hofwacht, ontbied de Prins. En ook Tiresias wens ik nog even te spreken.
De prins op. Ook Tiresias.
Mijn zwager, vergeef me, ik ben een driftkop.
Gejuich.
Ge zegt het, koning, een driftkop. Maar Thebe in zijn kwade dagen, dwingt ons allen eendrachtig aan te sluiten. En ik vergeef het staatshoofd omwille van de Staat.
Zo is het goed. Maar deze modderaar zal zich niet ongestraft in zijn witte baard verschuilen. Ik zal hem klemmen tot hij de waarheid braakt. Welaan, ellendige lastertong, houdt ge uw leugens staande?
Wat ik zie, tiran, werd door de Goden belicht. Geen sterveling dooft het uit. Ge hebt me geroepen. Ge hebt me gepraamd tot ik sprak. En ik herhaal dat gij alleen Laos gedood hebt.
Rumoer.
Wacht even. Alléén zegt ge?
Dat is niet klaar, Tiresias. Het is bekend en door de knecht gestaafd, dat de koning door een bende rovers
| |
| |
werd overvallen. Hij zwoer bij ede dat het een bende was, Tiresias.
Ge zult me de waarheid uit de dode ogen niet praten, vorstin. Wat ik zie is, als de dag zelf, onafwendbaar. Nabij de driesprong heeft één enkele man vorst Laos gedood, alleen... En die man was Oidipoes.
Rumoer.
(een zware lach)
Het volstaat. Het volk van Thebe heeft gehoord en geoordeeld. Woede of gestrengheid, het ware al boter aan de galg. Ik wil me om dat kreng niet langer gelegen laten. De man is kinds en niet aansprakelijk. Ga heen, ik verwijs u uit het land.
Tumult.
Wat ge niet ziet. Oidipoes, kunt ge 't niet horen? Hoort ge 't gejank niet naderen van de machtige teven? Ze zijn dorstig naar uw bloed, Oidipoes. Ge kunt hun niet ontsnappen. Ze zijn met de waarheid op weg.
Tiresias daalt af in de tierende menigte, Oidipoes strekt de arm uit, wendt zich af en vaagt het zweet af van zijn voorhoofd.
Priesters en orakels, wel geloven we ze niet, maar ze willen niet eens door ons geloofd worden. Het domme getal alleen kan hun kwakkels slikken. Het is verkeerd en notabene gevaarlijk ze uit te schelden in het aanzicht van het gespuis. Ze hebben er meer vat op dan wij.
(in droom verzonken)
Meer vat dan wij...
zich plots bedenkende
Ga, Kreoon, doe de stumper uitgeleide. Hij kan zich de nek breken onderweg.
Kreoon stijgt het terras af. Oidipoes wankelt even. Jokaste springt toe.
Mijn man, wat scheelt er? Uw hand is koud.
Niets, niets, lieve. Maar kan men wel alles van zich afwerpen, alle priesters en orakels?
Zeker, zeker. Tenzij men het geloof in eigen wezen heeft afgelegd. Wees dapper. Oidipoes. Ge ziet wel, er dreigt voortaan niets meer. Kus me.
Er dreigt altijd wat, Jokaste. Ik wist het niet tot op deze dag... Alles wordt zo stil, o roerloos. Is dit de dood?
| |
| |
Misschien word ik nog bang ook?...
(hard)
Neen, nooit.
Hij kust haar.
| |
Tweede deel
De schending van de moeder
Er komt een plotse beroering onder het volk. In de verte trompetgeschal. De hofwacht staat op de uitkijk. Kreoon schielijk te voorschijn.
Een ruiter is op het plein verschenen.
Stuur hem iemand tegemoet.
Stemmen: Een bode! Een bode! Laat door.
Een gezant uit Korinthië, Prins.
Laat door.
De oude Forbas komt het terras op. Kreoon heft de hand.
Mijn naam is Forbas, heer. Ik breng vorst Oidipoes belangrijk nieuws van Korinthië's hof. Hier zijn mijn geloofsbrieven.
Kreoon kijkt ze in.
Het is koningin Merope die u zendt?
Ja. Het nieuws dat ik breng is tegelijk kwaad en goed.
Jokaste is verschenen.
Van Korinthië. Heb ik de eer vorstin Jokaste te horen?
Ja, wat is dat voor een nieuws met twee gezichten?
Lieve hemel! Herhaal, herhaal!
| |
| |
Koning Polubos is dood. Oidipoes wordt koning van Korinlhië. Dit is de dubbele boodschap, vorstin.
Is het waar? Is het waar?
Hier heb ik zijn geloofsbrieven. Het is Forbas, een hofgezant.
De oudste vertrouwensman van onze vorstin Merope. Ik heb Polubos, mijn meester, zien sterven. Hij lag al een tijdje ziek.
(haastig op)
Wat is er aan de hand?
Verneem nu zelf hoe de orakels liegen. Uw vader is dood, Oidipoes.
Misschien herkent de koning mij nog. Ik ben Forbas die, toen ge nog een kind waart, heer, Polubos' kudden weidde.
Ik ken u niet. Het is te lang geleden.
Ik hoor het wel. Maar hoe stierf hij dan?
In zijn bed, van ouderdom en ziekte. Ik zat aan de sponde. Stervende heeft hij me gelast U zijn zegen over te brengen. De troon van Korinthië wacht thans op U, mijn koning.
(als van alles verlost)
Wie zou nog ooit de Goden ondervragen? Nu hoort ge 't zelf, mijn vrienden. Het orakel zei dat ik mijn vader doden zou. En hij sterft in zijn bed.
Heb ik het u niet vaak genoeg herhaald? De Puthia raaskalt. Het is een suffe kletskous en een haai van een wijf bovendien, voor wie in haar gelooft.
Gemompel.
(meer tot het volk)
De Goden kunnen falen. Het tast hun macht nauwelijks aan. En we doen er goed aan ze ook in hun dwalingen te eren.
Goedkeuring.
Dankbaar ontsnap ik aan een wrede godsspraak door een goddelijke nalatigheid. Wees welkom in ons huis, Forbas.
| |
| |
Treed binnen. Geniet na een zo lange reis de gastvrijheid van Thebe.
Binnen met Jokaste.
Ik verheug me, Oidipoes, in uwe nieuwe waardigheid. Dus wordt Korinthië genaast bij Thebe?
Zouden we de waardigheid niet delen, mijn waarde zwager? Het is een enige gelegenheid om onze verzoening te vieren.
Ik dank u. Maar van mijn oud voornemen, wijk ik niet af. Ik kijk met argwaan op tegen de lasten van de kroon. Trouwens, ik ben liever de tweede dan de eerste in een land. Het is een wijze plaats, en Thebe weet dat ik daar goed werk verricht.
Jammer, prins. Want de troon van Korinthië kan ik momenteel niet bekleden.
Kom, wat zou u hinderen? Het is uw vaderland.
Zeer juist. Maar mijn moeder leeft daar nog.
Het orakel heeft niet alleen de moord op mijn vader voorspeld; doch ook de schending van mijn moeder. Destijds heb ik door de vlucht de kansen op een dubbele gruwel verijdeld. Mijn moeder leeft, en ik durf geen risico meer wagen.
Wat orakels aan het lijf hebben hebt ge nu voldoende ondervonden. Het is speelgoed voor de plebs. En ge waart zelf verplicht het toe te geven.
(te voorschijn)
Natuurlijk. Wanneer hem niemand foltert, doet hij het zelf. Zonder in orakels te geloven, houdt hij niet op er bang voor te zijn. Nu hij zijn vader niet heeft kunnen kelen, klampt hij zich vast aan de mogelijkheid van een bijslaap met zijn moeder. Het is vrij onverkwikkelijk te moeten onderstellen dat hij zich daartoe in staat acht.
Tot deze morgen heb ik me verheugd in de gunst van de Goden. Thans heb ik geleerd dat ik ze vrezen moet.
Het is potsierlijk.
tot Forbas die verschijnt
Laat Forbas er eveneens over oordelen.
Ik zou me schamen onbescheiden te zijn.
| |
| |
Er is geen geheim mee gemoeid, Forbas. Iedereen weet dat Oidipoes uit het hof van Korinthië is gebroken om niet in de val te storten van een orakel dat hem als moordenaar van zijn vader tekende en schender van zijn moeder. Voorspel hem wat ge wilt, Forbas, het ergste het eerst zal hij geloven. Naar Korinthië zal hij ondertussen niet keren zolang zijn moeder daar in leven is. Hij beeft dat hij haar zal verkrachten. Het staat immers geschreven. Ge kunt hem alles wijs maken.
Dat ge me zulks niet vroeger hebt gezegd. Een dergelijke Godsspraak, zo het er een is, kan onmogelijk aan het hof van Korinthië voltrokken worden.
Wat zegt ge? Spreek duidelijk.
Polubos en Merope zijn uw ouders niet, Oidipoes.
wijd rumoer.
Wat nu? Nooit heb ik een andere vader, een andere moeder gekend. Ze hielden van me en noemden me hun zoon.
Ze waren kinderloos, en gelukkig de vondeling die ge waart aan te nemen als een eigen bloed.
(driftig)
Hoe weet ge dat, oude?
Uit mijn eigen handen hebben ze u ontvangen.
(somber)
Raaskal maar voort. Hij gelooft alles.
Dat mag hij voorzeker geloven, vorstin.
Kan hij zijn pleegvader ook niet hebben vergiftigd? Geneer u niet. Ge kunt hem van alle misdaden overtuigen. Misschien weet ge bovendien van welke schooier hij de bastaard is?
Neen, ik weet het niet. Ik kreeg het wichtje van een herder in de bergen.
Zeg maar dat ge hem aan de tepel van een wolvin hebt gevonden. De onmogelijkste foefjes is hij bereid te slikken. Hij wil door dik en dun gekneveld worden, dat kan men hem toch aanzien. Kom nu mee binnen, Oidipoes. Ik word onpasselijk als ik u bezig hoor.
Laat me. Ik ben thans de waarheid nabij. Iedereen voelt dat.
Wat kan het u schelen dat ge een bastaard zijt.
Niets, vrouw, in het geheel niets. Ik zal met blijdschap vernemen dat ik uit niets geboren ben, mijn
| |
| |
eigen lot uit eigen wezen wist op te bouwen en toch koning van Thebe werd. Ik schaam me allerminst voor de nederigheid van mijn afkomst. Ik ga er prat op, en zal het met trots aan mijn kinderen vertellen.
Ja, laat ons bij de kinderen gaan, kom.
Een ogenblik. Wie was de herder die u het Kind gaf, Forbas?
Weet ik veel? Maar dat de kudden die hij weidde van koning Laos waren, dat herinner ik me nog.
(woest op Forbas toespringend)
Gelogen! Dat kan niet. En laat dat nu uw laatste verzinsel zijn, Forbas. De avond valt. Het is uw tijd voor de afreis.
Moment. Moment. Kan het ook niet, Forbas, dat ik het wichtje niet was?
Hoe zou dat kunnen? Ge draagt nu nog de naam die men u toen gaf, - Oidipoes, de hompelvoet. Want men had uw enkels in touwen geklemd eer ge te vondeling werdt gelegd. Misschien zijn er de letsels nog niet geheel van uitgegroeid.
(radeloos)
Onzin! Onzin! Met die letsels, Oidipoes, zijt ge toch geboren. Net als met een moedervlek, dat weet iedereen.
Het ware ook ànders mogelijk. Men kan het licht met zijn handen niet tegenhouden, Jokaste. Het mag uw hoogmoed krenken, dat ge naast een plebejer op de troon van Thebe zit. Mij vernedert het niet.
Ik heb u getrouwd, man, zoals ge zijt. Duurbaar boven alles zijt ge me gebleven. Maar laat deze moeial zich beperken bij de boodschap die hij gelast is ons te brengen, en die eenvoudig luidde dat ge op de troon van Korinthië wordt verwacht. Of ge zoon of pleegzoon zijt van de dode koning, wat verandert het aan de zaak? Voor mijn part bovendien moogt ge die troon weigeren, maar laat er de Goden buiten, die ons zogenaamd het leven schonken, alleen voor de aardigheid er ons te zien aan ondergaan.
Kom, zuster, bedaar. Ga rusten. Laster de Goden niet in het aanschijn van het volk.
Laat af. Ik zal alleen en tegen alle Goden ons geluk beschermen.
We mogen niet ophouden...
Houd op, houd op; maak me niet gek!
| |
| |
niet ophouden te zoeken, Jokaste. Van de waarheid hebben we niets te vrezen, hoe schamel de schoot mocht zijn, waaruit ik werd geboren. Zeg me, Forbas, zoudt ge de herder nog herkennen moest hij voor u komen staan?
Waarschijnlijk. Overigens, hij kan niet loochenen dat hij me het kind in de armen heeft gelegd. Het was een krachtig wicht. En met een forse stem.
Jokaste zoekt steun bij Kreoon.
Het schreeuwde.
(huilend)
Het schreeuwde.
Het is al over. En ik ben rustig, broer.
Kent ge de herder die toen bij Laos in dienst was?
Misschien was het de oude Thalos die aan de rivier woont.
Kreten! Thalos! Thalos!
Ge hoort het, het zal wel Thalos zijn. Hij hokt op een boogscheut van de burcht.
(tot het volk)
Men hale die Thalos. Niets mag onverlet gelaten worden.
Rumoer, Thalos!
Thebanen, nu staat Oidipoes naakt voor u. Hoe nietig en berooid mijn ouders mogen zijn, ik zal er niet om blozen. Het is mijn trots, uit eigen kracht tot aan uw hoofd te zijn geklommen. Eens heb ik Thebe van het monster verlost. Thans ijver ik om ook de pest uit te roeien. Kunt ge u schamen over de afkomst van uw redder?
Aanhoudend geschreeuw. Neen! Neen! Leve de koning! Leve Oidipoes! Ondertussen heeft Jokaste de hofwacht teken gedaan. De waker spoedt zich bij haar.
(sissend)
Man, het is uw dood, zo die Thalos ooit levend te voorschijn komt.
De waker, een knie ten gronde, trekt zijn zwaard en reikt het haar.
Neen. Ik heb bevolen. Ga. Vlug.
| |
| |
Wanneer hij reeds de trappen afdaalt stijgt nieuw tumult: Thalos! Thalos!
Te laat! Help u nu zelf, Jokaste.
Thalos wordt opgeleid.
Nader, vriend, vrees niets. Hoe heet ge?
Mijn naam is Thalos, heer.
Ge waart destijds, zegt men, de hoeder van Laos' kudden.
Wie zal het zich herinneren. Heer? Wanneer was het weer?
Ja, zegt men, meer dan veertig jaren. Het heugt u toch nog, Thalos?
Het is zo lang geleden, heer. Mijn hoofd is hol.
Ge moet uw best doen. Uw getuigenis kan Thebe uit de nood helpen. Mij kan de waarheid niet hinderen. Ik zoek ze. Kent ge deze man, Thalos?
Hoe zou ik? Ik heb moeite om mijn eigen kinderen uit elkaar te houden. Het komt door de sleet van mijn ogen, heer.
Kijk hem eens goed in het gelaat, Thalos. Nader.
Alles is mogelijk, zo zegt men. Maar deze man herinner ik me niet ooit te hebben ontmoet.
Laat toe dat ik zelf beproef zijn geheugen aan de gang te brengen, Heer. Want ik ken hem nog best. Hij was Laos' voornaamste herder. Samen lieten we onze schapen grazen in de bergen van het grensgebied.
Eens op een dag hebt ge me een wichtje toevertrouwd. Dat kunt ge niet vergeten hebben, kameraad?
Wat wilt ge me ondervragen, vermits ik u niet ken?
Het was een wichtje met saamgebonden voeten. Ge moest het doen omkomen. Maar ge zoudt het liever te vondeling leggen op de Kithaeroon, weet ge nog?
Zou ik het niet weten, als ik het gedaan had? Maar ik weet het niet.
Luister, Thalos. Ge ziet, ik spreek u vriendelijk
| |
| |
aan. De waarheid is niet van aard om me af te schrikken. Die man was toen de scheper van Korinthië. Hij beweert dat ik een vondeling ben, en dat hij me op de Kithairoon uit uwe handen heeft gekregen. Ik kan me best voorstellen dat ge 't ongaarne bekent. Een koning van Thebe kan bezwaarklijk trots gaan op een beschamende afkomst. Zo meent ge. Het is echter verkeerd, Thalos. Want een schamele afkomst verhoogt mijn persoonlijke verdiensten. Spreek dus vrijuit. Kent ge deze man, ja dan neen?
(klagend)
Hoe zou er ooit iemand baat bij hebben, Heer?
Ik beveel u te spreken. Ik laat u afranselen tot ge spreekt.
Een stokoude stakker, Heer?
Staak dit folteren, een koning onwaardig. Ge ziet toch dat de man op is. Of wilt ge hem tot leugens dwingen?
De waarheid krijg ik wel los, hoe ze er ook uitziet. En ik vraag u voor het laatst, Thalos, hebt ge een wicht aan deze man gegeven?
Nee! Hier gaat iemand ten onder. Dring niet aan, mijn vorst.
Uw ondergang is 't, zo ge nog langer treuzelt. Was het aan deze man dat ge het kindje hebt gegeven?
Ja... 'k ware beter doodgebliksemd!
(zenuwachtig)
En zaten zijn voetjes in touwen geklemd?
Was het uw kind, Thalos?
Stilte.
Ik vraag of het uw kind was, Thalos?
Wat draalt ge toch weer. Ik kan immers alles aanhoren. Van wie was het kind dan?
Ik moest het, geloof ik, te vondeling leggen, ja.
Was het van een vriend?... Van een of andere schooier?... Van een galgenaas?
Neen, heer. Vergeef me, heer.
| |
| |
(geforceerd joviaal)
Vooruit ermee! Wie was het?
(driftig inspringend)
Wat kan het u toch schelen, man?
Kalm redenerend
Me dunkt, alles is gezegd. Het is nu uitgemaakt, ge zijt geen koningskind. Het zij zo. Mij zou het hinderen als ge u niet tot een zo grote koning had opgewerkt. En het belet niet, Goddank, dat uw kinderen edel koningskroost zijn.
Laat me doen. Ik ken mijn plicht.
Hoe kan het iemands plicht zijn, die arme kerel te martelen tot hij er radeloos van wordt. Gek als gij hem hebt gemaakt, is hij bereid alles toe te geven wat ge hem oplegt. Dat is geen wettelijk vraaggesprek. Het is verwerpelijke afpersing.
Wie zou na veertig jaar nog weten wie de zondige moeder is geweest, die zich verplicht zag haar kind aan een herder toe te vertrouwen om het in net hooggebergte te laten sterven? Wellicht deed Thalos verkeerd het wicht aan Forbas te schenken, dat was zijn opdracht niet. Maat het is ook al. En meer hoeven we, in het ergste geval, niet te weten, Oidipoes. Maar hebt ge niet op voorhand de schande daarvoor afgewezen? Geheel Thebe treedt u bij in uw rechtmatige fierheid een zelfgemaakte mens te zijn. En laat het nu volstaan, ik bid u. Ge zijt de zoon van Laos niet. Evenmin zijt ge de zoon van Polubos. Die twee zijn nu dood, en geen van beiden stierf door uw hand, dat is nu overvloedig bewezen. Wat wilt ge verder nog met een griezelig onderzoek dat mijn bloed uitput en mijn zenuwen sloopt? Iets staat als een paal boven water: de orakels hebben gefaald. Doen zij dat dikwijls of zelden, wat gaat het ons aan? Maar zeur er niet verder over, Oidipoes, en haal u de woede der Goden niet nog op de nek door hun neus in eigen vuil te steken. Ga eerder hun wilde bliksems uit de weg. Kom, we gaan binnen, Oidipoes.
(stomp obstinaat)
Vooruit, zeg ik, Thalos!
(wil knielen)
Genade. Genade. De hemel sta me bij!
Oidipoes grijpt hem in woede bij de borst.
| |
| |
Stilte. Niet lang doch vervaarlijk.
(stort neer)
Laos. Laos, de koning.
Jokaste verbergt zich in haar sluiers.
Hoor ik goed? Herhaal! Herhaal!
Laos. De oude koning was het... Vervloekt zij mijn tong.
Klagende golving onder het volk. Van dit moment af, zijn de reacties van de menigte veel unaniemer en van een haast zangerige gebondenheid.
En kreegt ge me, Thalos, uit de handen van mijn moeder?...
Hoorbare ontroering
Men heeft haar het kind moeten stelen, heer...
Waarom moest ik te vondeling gelegd worden?
Het orakel, heer. Ge waart gedoemd om doodslag te plegen op uw vader, en bijslaap met uw moeder. Alleen door u voor altijd van kant te maken, heer... Helaas. Helaas!
Waarom hebt ge me dan laten leven?
Uit medelijden, heer. En ik schonk u aan de Korinthische herder. Hij was er blij mee.
Ik vermoedde dat mijn meesters u niet zouden verstoten. Ze waren kinderloos.
Vermaledijd zij de dag! Oidipoes, er mag geen dag meer rijzen.
Hij bestijgt het terras, de armen in kruis.
Thebanen, thans leert ge dat ik geen stap in het leven heb gezet, of het werd gedoemd door de Goden. Ik waande me een gunsteling door hen vertroeteld. Een verraderlijke schijn heb ik geluk genoemd. Onverdacht had ik mijn hand in Apolloon's hand gelegd om het noodlot tegemoet te gaan. Het was een dwaling. Het was reeds een dwaling geboren te worden en een dwaling door de herders van de dood te worden gered. Het was een dwaling op een Korintische hof als een zoon te worden ontvangen en uit schrik voor onmenselijke gruwelen de Godsspraak te hebben ontvlucht. Dwaling aan de driesprong op mijn
| |
| |
vader te zijn gestuit. En dwaling de sfinx te hebben bedwongen om als loon daarvoor de bloedschand met mijn moeder te plegen.
Hij scheurt zijn gewaden.
Wee mij! Wee mij! Ik had vertrouwen. Ik was door mijn valse voorspoed bedwelmd. Jokaste had gelijk, ik had voor mijn geluk moeten vechten!
Hij slaat op zijn borst
Thebe! Thebe! De eed die ik deed, davert in mijn bloed. Ge zult door mijn straf verlost worden van uw rampen. O Nacht, wees mij genadig. Mijn ster is uit.
Hij treedt binnen. Forbas en Thalos zijn in de menigte verdwenen. Het bezweringskoor breekt krachtig los.
Bezweringskoor van het Thebaanse volk
O dodelijke last van het bestaan der Goden. Wat weegt ge zwaar en houdt niet op te wegen. Zijn we tot een geloof verwezen dat zonder uitzicht is? Het blinddoekt onze rede en sluit genadeloos alle kimmen af.
Apolloon, Apolloon, uw pijlen regelen de dagen. Breek nu de duisternis waarin het lot van de mensen ligt geboeid.
Geloven we niet om te weten? Geloven we alleen om blind te mogen zijn? Uw schrikbewind heeft Oidipoes in het verderf gestort. Aandachtig omzeilde hij de klippen door de Godsspraak opgetrokken. Genadeloos hebt ge vooraf het licht in zijn ogen gedoofd. En hij beging de misstappen waartoe zijn voet door u werd geleid.
Apolloon, Apolloon, uw pijlen regelen de dagen. Breek de duisternis waarin het lot van de mensen ligt geboeid.
Met deemoed was hij bereid het gebod te belijden dat het lotsbestel voor ons geborgen houdt. Verdiende hij niet te worden geholpen in zijn zorg om de gruwels af te slaan waartoe hij was bestemd? En kan hij schuldig worden bevonden van daden die hij niet wist te hebben begaan?
Apolloon, Apolloon, ontferm u onzer.
Ontferm u over de onschuld, die door u geblinddoekt schuldig werd!
Een woeste kreet snijdt door het ruim.
| |
| |
(plots overeind)
Oidipoes! Oidipoes!
(jammerend)
O Koning, wordt ge de teven gewaar die jankend naderen?
Weer woeste kreten
(gilt)
Het bloed! Het bloed! Laat los! Bij alle Goden laat me los, laat me gaan... Ik kom, ik kom, Oidipoes!
Hernieuwde kreten als de dood nabij. Jokaste stort op de knieën.
Rouwlied van het Thebaanse volk
(cymbalen en pauken)
Daar ligt de mens geveld in zijn gehoorzaamheid. Hij was niet moedig genoeg. Hij kon de orakels niet beschamen. Hij ging ten onder in de zwijmels van een bedrieglijke welvaart.
Breed uit.
God zij gevreesd om zijn gerechtigheid en zijn bloeddorst tevens, om zijn liefde en om zijn haat!
In een stilte die niets ontziet verschijnt de bebloede Oidipoes door zijn dochter Antigone gesteund.
Ik lijd. Ik lijd. Meer wil ik lijden. O laat me in afgronden en duisternis vergaan.
Uw tongen doen me deugd. Ge zijt goed. Ge zijt trouw, mijn Thebe. Maar aanschouw, aanschouw de nacht die ik geworden ben.
Apolloon, Apolloon was het. Ik baadde in zijn licht, en hij heeft het me ontnomen. Dan heb ik met mijn handen mijn ogen uit hun holten gerukt. Wat zou ik nog doen met ogen die nooit iets hebben gezien, van wat zij moesten?
Waartoe die al te zware straf?
Moet ik de smaad nog zien van wie mijn misdaad treft? En mijn kinderen? Hoe zou ik voor hen verschijnen met de schaamteloze ogen die ik had? En hoe zou ik ze ooit in de onderwereld durven opslaan naar mijn vader die ik keelde? Weg ermee! Ik wou een knotwilg zijn, beroofd van alle zintuigen, een stomp, een schrikbeeld op de fatale driesprong van de weg geplant, zonder ogen, zonder oren, zonder gevoel voor de reuken der aarde, de armen hopeloos ten hemel gestrekt.
| |
| |
De stad jammert.
Maar zo ge me, mijn Thebe, met al uw monden beklaagt, vlucht me dan aanstonds! Ik ben de pest. Ik blaas de dood!
Gevloekt zij de dageraad van mijn geboorte, gevloekt de deernis, die me op de Kithairoon spaarde, gevloekt de liefde van mijn vermeende ouders in Korinthië, gevloekt het raadsel dat ik heb opgelost. Helpt me nu, helpt me te schuilen in de nacht die ik geroepen heb, zo ooit in de eeuwigheid een nacht vermag te dekken de moordenaar van mijn vader en de schender van mijn moeder.
(plechtig overeind gekomen)
De Goden die deze schande hebben in de hand gewerkt zijn rampzaliger dan wij.
Ach, Jokaste, hoe durft ge nog te leven?
Indien ik schuld aan me wist, ware ik dood, Oidipoes. Maar ik leef met het recht te leven, en ik houd niet op u boven alles lief te hebben.
Ik heb uw schoot bezoedeld.
Indien ge, mijn arme ziener, de misdaad hadt kunnen zien, zoudt ge hem niet bedreven hebben. De Goden zagen de misdaad en lieten hem begaan. De schuld die ge op uw geweten neemt, al kan het er voor mij geen heten, ik zal ze u, hoe dan ook, met liefde helpen dragen. Maar het onrecht waarvan we de slachtoffers zijn, laat zich niet herroepen, en we kunnen niets herdoen.
Bedenk, ik heb mijn vader gedood.
Het is nog niet eens zeker, al mag het zeker zijn. Ge hebt een mens geslagen, niet uw vader. Zet een doodslag van u af, in onwetendheid bedreven. Vanaf het eerste uur, heb ik u voor heel mijn leven liefgekregen, Oidipoes. Niets kan ongedaan maken dat ge voor de eeuwigheid mijn man zijt, en de vader van mijn kinderen.
Helaas! En bovendien uw zoon, Jokaste.
Dit heeft alleen, en buiten ons om, de meest ontmenste God mogelijk gemaakt. En zou ik minder van u houden, omdat ge bovendien mijn kind zijt?
Wee mij! Waar moet dit heen? Ontziet ge de Goden niet meer?
| |
| |
Jean Piaubert
| |
| |
Jean Piaubert
Ik ontzie evenzeer de mens die ik ben. Ik zal me niet met de Goden meten, doch wens rechtmatig door hen met mensenmaat gemeten te worden. Ik leef mijn plichten na ten aanzien van de Goden. Alleen waar God faalt, kant ik me tegen God.
Helaas! Helaas! Verplicht ge me aan het eind U in onenigheid te verlaten?
Verwacht niet, Oidipoes, dat ik u ooit verlaat. Het zijn de tere schouders niet van Antigone, onze dochter, die uw tocht in ballingschap moeten leiden. Die zoete last, dat voorrecht, behoort mij, uw vrouw. Ontheilig onze banden niet, wat door leven en liefde aaneen is gegroeid, wordt door geen God gescheiden.
Antigone, smartelijk doch ingetogen, kust het kleed van haar vader en de staf die ze hem reikt.
De koning heeft gezworen de moord op Laos te straffen. Dat heeft hij nu ten overvloede gedaan. Denkt men niet dat de ballingschap overbodig is geworden?
Luide instemming.
| |
| |
Nu dan, Oidipoes, kom, herneem uw plaats in het huis. We blijven allen samen. Moge de hemel ons deze gunst niet weigeren.
Neen, Kreoon, het huis, het zalig samenwonen, en Thebe zelf, de weergaloze, het is voorbij, het is in de nacht van mijn ogen uitgestorven. Mij wachten thans in het Attische woud, de bloedige wraakgodinnen. Ik ben bereid te boeten.
En ik die boet te delen, in onvoorwaardelijke onderdanigheid, zoals we het geluk hebben gedeeld.
Het zij dan zo. Doch u, Kreoon, nog dit: eens, toen ik blind was, heb ik u onbesuisd van aanklacht op de kroon beticht. Nu ik helderziende ben geworden, bezweer ik u ze uit mijn handen te aanvaarden.
Mijn koning, ik kan geen staatshoofd zijn. Ik kan slechts als soldaat in dienst staan van de staat. Maar waken zal ik op de troon, tot de tijd komt dat uw zoons hem kunnen bestijgen. En wat uw beide dochters betreft...
De smaad die aan ze kleeft door mijn schuld, ik smeek u, zorg ervoor, Kreoon, dat hij gemilderd wordt. Mogen zij, door uw toedoen, niet wegens de bloedschande van hun ouders, verstoken blijven van een waardige en kroostrijke haard.
Mijn woord daarop, Oidipoes.
We gaan. Vaarwel, gij allen, vaarwel, mijn Thebe, geliefd vaderland.
Gesteund door Jokaste dalen ze de trap af naar het volk, dat hen uitgeleide zal doen met pauken en cymbalen, tot buiten de poorten. Het avondrood is nu reeds bloedend ten hemel gerezen. De stoet verwijdert zich langzaam. Antigone wuift hem na. Dan wendt ze zich om, en ze is volkomen naar binnen gekeerd.
(wezenloos)
Gaan ze nieuwe raadsels tegemoet, oom? Of is dit het einde?
Ze dekt zich het aangezicht en snikt.
Er is nooit een einde, Antigone.
Stilte, maar de stoet is nog hoorbaar.
Kom, kind, ik heb begrip voor uw leed.
(koud in haar tranen)
Ik heb geen leed. Ik beef van bewondering.
| |
| |
Wat nu? Ge zijt al zo opstandig als uw moeder. Maar ik heb wildere veulens getemd, kleine rebel.
(onverstoorbaar)
Van mijn vader heb ik het enig antwoord geleerd op alle mogelijke raadsels.
Mooi zo. Een enkel antwoord?
De mens. Het is altijd de mens.
(geheimzinnig)
Er leven duizend mensen in een mens, Kreoon. Er zijn er - maar die wonen in de spelonken van ons wezen - er zijn er die nog de stemmen vernemen van Goden die men vergeten is.
Muizenissen. Wat zijn dat voor Goden?
De gesmoorde, de gesmoorde Goden.
Ga binnen, Antigone.
Ze buigt het hoofd en sluiert zich. Wanneer ze binnen is sterft in de verte de laatste paukslag uit.
Luister niet naar die malle meid.
Tot ons
De lering is heel anders. Oidipoes was blind genoeg om zich in een onvergankelijk geluk, tot op zijn laatste dag, veilig te wanen. Die hoogmoed werd geknakt.
Men acht geen mens gelukkig in zijn staat, Eer 't leven eindt en naar zijn wens vergaat.
De nacht valt in.
|
|