| |
| |
| |
Wat is Westerse cultuur? III
door Max Lamberty
Geestelijke vrijheid en democratie
Niets heeft zoveel bijgedragen om de West-Europese cultuur een eigen kenmerk te verschaffen als de vestiging en de steeds verder doorgevoerde toepassing van de democratie.
De democratie die impliciet de evenwaardigheid van alle mensen tot grondslag neemt en allen de opdracht geeft over de gemeenschappelijke aangelegenheden te beschikken, moet vanzelfsprekend tot richtsnoer nemen: de erkenning van de evenwaardigheid der levensopvattingen en meteen de erkenning van de geestelijke vrijheid.
Vrij oordelen, vrij zijn zienswijze tot uiting mogen brengen, vrij zich verenigen met geestverwanten, vrij ijveren, met de pen en het woord, om de eigen zienswijze te propageren welke principieel over dezelfde rechten beschikt als alle andere zienswijzen, vrij de regeerders kiezen, dat alles is slechts mogelijk, slechts denkbaar waar vooraf de evenwaardigheid van de verschillende levensopvattingen en meteen de geestelijke vrijheid is erkend.
De geestelijke vrijheid is niet vanzelf ontstaan in West-Europa. Ons continent heeft gedurende lange eeuwen kunnen bestaan zonder geestelijke vrijheid. Er was meer geestelijke vrijheid in het Oude Griekenland en het Oude Rome dan in het middeleeuwse Europa.
In Brabant en Vlaanderen, waar de lijfeigenschap verdwenen was vóór 1250, waar ‘alle lieden vrij ende geene slaven’ waren, vóór het einde van de middeleeuwen, waar Gent, Brugge, leper, Antwerpen, Leuven en Brussel, in feite even zovele autonome republieken waren, was er geen eigenlijke geestelijke vrijheid en waren de Joden zoniet verbannen, dan toch in hun stegen en wijken gesloten.
De Zigeuners hadden geen toegang tot het grondgebied. De nietorthodoxen hadden geen politieke rechten. De grondslag van het publiekrecht in onze gewesten was de nauwe band die de Kerk en de Staat verenigde.
| |
| |
In Engeland, het land van de door zovelen verkeerd begrepen Magna Carta en Habeas Corpus, was er geen geestelijke vrijheid, reden waarom de rooms-katholieken, inzonderheid de katholiek gebleven Ieren, het zo gruwelijk hard hadden tot in de verleden eeuw.
De verdragen van Westfalen konden, in 1648, een einde maken aan een meer dan honderd jaar lang voortgezette oorlog, zonder de geestelijke vrijheid te erkennen en te verkondigen. Zij werd zelfs impliciet uitgesloten vermits er beslist werd dat het politiek bewind in ieder land zou beschikken inzake godsdienst. Dit liet de Engelse en Hollandse gereformeerden toe de katholieke minderheid in een ondergeschikte positie te houden tot in het midden van de 19de eeuw en gaf de rooms-katholieke Franse koning, Louis XIV, de mogelijkheid het Edict van Nantes op te heffen en de Franse gereformeerden tot bekering of uitwijking te dwingen.
De geestelijke vrijheid was niet het product van West-Europa, ook niet van de christelijke Kerken. Zij was een kind van de humanistische filosofie. Zij werd echter pas een instelling toen het andere kind van deze filosofie, de democratie, tegen de conservatieve machten in, progressief een werkelijkheid werd in de West-Europese maatschappij.
| |
En de christelijke traditie?...
De voorgaande bladzijden leiden ondubbelzinnig naar dit besluit: de humanistische filosofie was de sterkste motor in de ontwikkeling van de Europese maatschappij sedert de 16de eeuw. Zij leverde de stuwkracht, ook de springstof. Bij de ontplooiing van de vele, eindeloos verscheiden uitzichten van het humane, was de mogelijkheid voor vele afwijkingen of ontsporingen geopend. Zij bleven niet uit: het hyperindividualisme, het anarchisme, het racisme, het Sowjetcommunisme, zijn dergelijke afwijkingen en ontsporingen. Zij waren of zijn, in hun algemene en particuliere uitzichten, onmiskenbaar ontstaan uit de humanistische filosofie.
Mag men ertoe besluiten, in het licht van deze overwegingen, dat de Westerse cultuur met de humanistische filosofie te vereenzelvigen is? Is de Westerse cultuur zonder meer de humanistische cultuur?
Het is wel klaar dat het onder humanistische gedaanten is dat de Westerse cultuur haar wereldreis doormaakt: rechten van de mens, rechten van het volk, democratie, socialisme, nationalisme, communisme, dat is het wat overal doorgedrongen is.
Niet het christendom, niet de Europese godsdiensten, noch het protestantisme, noch het rooms-katholicisme, hebben in Azië de oude inheemse godsdiensten doen wijken en de omkeer van de maatschappij
| |
| |
teweeggebracht, maar politieke systemen, rechtstreeks of onrechtstreeks van het humanisme afgeleid.
Deze systemen zijn het die thans, met of zonder christendom, met of zonder Boeddha, met of zonder Confucius, met of zonder Islam, Azië en Afrika in beroering brengen.
China is communistisch geworden maar niet christelijk. Het aantal christenen van de verschillende confessies beliep in 1955 in Azië nauwelijks 4,5 t.h.
Wat de Afrikaanse volken in beroering brengt is democratie en nationalisme. In hetzelfde jaar, 1955, beliep het aantal christenen van de verschillende confessies in Afrika slechts 18 t.h.
Die percentages zijn stellig sedert 1955 nog verminderd.
Ondanks die zegetocht van politieke en sociale systemen, rechtstreeks of onrechtstreeks van de humanistische filosofie afgeleid, ondanks de plaats die zij in de hedendaagse wereld ingenomen hebben, kan noch mag de Westerse cultuur vereenzelvigd worden met het humanisme. Zij behelst wat meer en zelfs wat anders dan alleen de humanistische traditie: er is de in Europa veel oudere en steeds levenskrachtige christelijke traditie.
De christelijke boodschap, hoezeer verzwakt door de verdeeldheid van elkaar bekampende Kerken, hoezeer ook verdrongen door de niet te stuiten, steeds weer oplaaiende vitaliteit, eigen aan de Europese volken, hoezeer ook aangevochten door de humanistische stroming, had een aandeel in de opbouw van de Westerse cultuur.
Men kan zich de Europese literatuur, muziek, schilderkunst, bouwkunst, de politieke, culturele, sociale en economische instellingen, de levenswijze, de zeden en gebruiken, de volkswijsheid, de zegswijzen en spreuken, kortom de ganse Europese samenleving, ook met haar tegenstellingen en spanningen, haar afwijkingen en ontsporingen, niet voorstellen zonder de opvattingen, gevoelens, verzuchtingen, die door het christendom vertolkt worden en aan de beslissende invloed van het christendom toe te schrijven zijn.
De naastenliefde, de barmhartigheid, het medelijden met de zwakken, de nederigen, de misdeelden, de zieken, de naar geest en lichaam verminkten, de bescherming en hulp voor de gevallenen, de vergiffenis en de kwijtschelding voor de zondigen, de verlossing, de opstanding, de verrijzenis voor allen, het eeuwig leven ten slotte in een eeuwig licht onder het oog van een alomtegenwoordige God, het zijn motieven die onafscheidbaar met de ontwikkeling van het cultuurleven, ja van de gehele Europese maatschappij verbonden zijn. Zij spreken minder tot het verstand. Zij spreken des te meer tot het gevoel.
Nietzsche zag daarin slechts uitingen van een ontaarde slavenmoraal.
| |
| |
Het behoort echter in hoge mate tot de inhoud van onze cultuur. Het komt voor ook bij hen die niet geloven, ook bij diegenen die menen veraf te staan van de christelijke traditie. Europa heeft nooit consequent zijn godsdienst beleefd, zoals de Aziatische rassen dat wel deden met hun godsdiensten. Ook in de middeleeuwen niet. Het heeft, na de middeleeuwen, humanistisch leren denken. Het heeft echter de christelijke boodschap en traditie niet vergeten.
Bij menige denker of kunstenaar waren de twee inspirerende bronnen beurtelings of samen aan het woord: men hoeft maar even te herinneren aan Erasmus, Spinoza, Leibnitz, Kant en Hegel, om alleen maar de grootste te noemen.
In de filosofische muziekdrama's van Richard Wagner is zulks nog meer opvallend.
Kan het ook anders? Op de 400 miljoen inwoners van Europa (de Sowjetunie niet inbegrepen) behoren, volgens het World Christian Handbook (1952) en het Katholiek Archief (1955) 91 t.h. tot de verschillende christelijke confessies (R.K., Prot., Orthod.).
Op de 350 miljoen inwoners van Noord- en Zuid-Amerika behoren 83,54 t.h. tot de drie christelijke confessies.
De meerderheid, in beide overwegend christelijke continenten, is rooms-katholiek: 51 t.h. in Europa, 56 t.h. in Noord- en Zuid-Amerika.
Al berusten vele gegevens op schattingen, al geven deze schattingen (voor België 95 t.h.) geen aanwijzing over de manier waarop de christenen hun geloof belijden en naleven, toch zijn deze verhoudingscijfers betekenisvol. Zij tonen aan dat de christelijke godsdiensten, zo zij niet altijd de meest actieve, zo zij niet overal de doorslaggevende factor zijn, dan toch een overwegend grote plaats nemen in de oriëntatie en dus in het geestesleven van Europa en Amerika.
Het is geen gevolg van willekeur of toeval dat onze tijdrekening gebonden is aan het christendom en begint met de geboorte van Jezus.
| |
Getal en stuwkracht in de christelijke traditie
Bij het nagaan van vorenvermelde cijfers kan men begrijpen dat sommigen, zoals de President van de Verenigde Staten en de Secretarisgeneraal van de N.A.V.O., de Westerse cultuur met het christendom vereenzelvigen.
Doch hoe moet men dan verklaren dat de humanistische stromingen zulke overrompelende invloed konden krijgen, niet alleen in Europa en Amerika, maar ook in Azië en Afrika?
De waarheid is dat de stuwkracht slechts zelden beantwoordt aan
| |
| |
het getal. De machtsverhoudingen worden zelden of nooit door het getal beheerst. De slagvaardigheid van een cultuur, een Staat, een volk, een leger zelfs, wordt door vele andere factoren bepaald.
Laten we even wijzen op een paar van deze bijkomende factoren die voornamelijk de rooms-katholieke ontwikkeling belemmerden.
Wanneer men de statistieken van de Unesco inziet, wordt men getroffen door een op het eerste gezicht onbegrijpelijk verschijnsel: het percentage van de analfabeten is het laagst in de meest protestantse delen van Amerika en Europa, het hoogst in de meest katholieke delen van beide continenten: 1 tot 2 t.h. in het noordelijk deel van Europa, 2Q tot 21 t.h. in het zuidelijk deel; 3 tot 4 t.h. in Noord-Amerika, 42 tot 44 t.h. in Zuid-Amerika.
Wij kunnen ons, door feiten uit de geschiedenis van de Nederlanden, duidelijk rekenschap geven van de aard en de omvang van het verschijnsel. Toen de Belgen, onder Koning Willem, met de Hollanders en de Luxemburgers in één Rijk verenigd waren, werd, in 1826, tot een algemene volkstelling overgegaan. Bij deze gelegenheid werd ook het ontwikkelingspeil nagegaan: er werden daarbij 241.000 analfabeten geteld. Op dit getal werden er 228.000 geteld in de zuidelijke gewesten (de Belgische provinciën en Luxemburg) d.w.z. 94,6 t.h.
Dat verschil tussen de protestantse en de rooms-katholieke landen is wel te verklaren doordat het volksonderwijs drie eeuwen vroeger tot stand kwam in de protestantse landen. Na de vertaling van de Bijbel, eiste Luther immers het eerst, in zijn Oproep tot de burgemeesters (1524), dat er voor een volksonderwijs zou gezorgd worden opdat het volk zou leren lezen en aldus eenieder, door het persoonlijk lezen van de H. Schriftuur, persoonlijk zijn heil zou verzekeren.
De achterstand werd sedert het einde van de verleden eeuw ingelopen in sommige rooms-katholieke landen, door de invoering van de leerplicht: in Frankrijk sedert 1881, in België sedert 1913. Dat is echter lang niet overal het geval geweest.
De achterstand inzake onderwijs moest, in de moderne maatschappij, niet alleen gevolgen hebben op het gebied van de volksontwikkeling, maar ook op technisch en economisch gebied. Ten slotte moesten ook de machtsverhoudingen op politiek gebied daarvan de weerslag ondergaan.
De meer ontwikkelden moesten onvermijdelijk, in de moderne samenleving, de meer slagvaardigen worden. De minder ontwikkelden, ook als zij talrijk waren, moesten daarentegen, in de moderne samenleving, de zwaksten worden.
Zo kon, ten onzent, Lodewijk de Raet, zeventig jaar geleden, betogen: de volken van het zuiden van Europa werden voorbijgestreefd
| |
| |
door de volken van het noorden, omdat zij zich lieten voorbijstreven op intellectueel gebied.
Dat was toen waar. Dat is nog ruimschoots waar, in het licht van de statistieken van de Unesco.
Daarbij voegde zich nog een verschijnsel, eigen aan de rooms-katholieke landen, waarop een Nederlands auteur, een paar jaar geleden, de aandacht vestigde.
In een zeer opgemerkte publicatie belichtte de auteur, L.J. Rogier, zelf een rooms-katholiek, hetgeen hij noemde ‘het verschijnsel van de culturele inertie bij de Nederlandse katholieken’.
Zo haalde hij aan dat 84 t.h. van de gereformeerden, slechts 63 t.h. van de katholieken boeken lezen. Ofschoon 27 t.h. van de Nederlandse studenten rooms-katholiek zijn en de rooms-katholieke afgestudeerden ongeveer 20 t.h. van het gezamenlijk getal vertegenwoordigen, ‘schijnt de wetenschappelijke productie in geschriften sinds 1945 nog voor geen 10 t.h. van katholieke herkomst te zijn’ schrijft de Heer Rogier.
De oorzaken die hij aanhaalt worden tot drie herleid: er is natuurlijk de achteruitzetting van de katholieken die bijna drie eeuwen duurde in het gereformeerde Nederland. Er is ook een zeker dilettantisme, een zekere oppervlakkigheid aan te wijzen, in de hand gewerkt door week- en maandbladen die vele lezers aansporen om de kennis bij het strikt noodzakelijke te beperken. Er is echter een andere factor die ongetwijfeld als de overwegende te beschouwen is. De Heer Rogier schrijft daarover: ‘Het is de onder ons gangbare overbeklemtoning van de plicht der volgzaamheid. Wij leiden onze mensen te weinig op tot zèlf denken, zèlf onderzoeken, zèlf beslissen en te veel tot een passief alles overlaten aan de kerkelijke overheid...’ Dàt is juist! De passiviteit, het gebrek aan initiatief door gebrek aan zelfstandigheid die hier door de heer Rogier aan zijn eigen geloofsgenoten verweten wordt, kan ook elders - niet in België! - bij de rooms-katholieken aangewezen worden.
Zopas (okt. 1960) komt een bisschoppelijk vermaan in Nederland (van Mgr van Dodewaard) de stellingen die door L.J. Rogier beknibbeld werden, nog eens bevestigen: de rooms-katholieken, ook als zij intellectueel geschoold zijn, mogen zich niet zelf op het gebied van de theologie begeven... De leek moet er zich toe beperken de vaktheologen aan te sporen en te stimuleren opdat deze laatsten zich met de vraagstukken zouden inlaten en het antwoord op de vragen zouden verschaffen...
De al te langdurige achterstand op sommige gebieden van de volksontwikkeling in de rooms-katholieke landen, de strenge tucht in de meest volmaakte kerkelijke organisatie van de wereld die aanleiding
| |
| |
gaf tot een al te angstvallige volgzaamheid en dienvolgens tot een zekere passiviteit op intellectueel gebied, ontnam aan de meerderheid van het getal wat de minderheid precies in overtollige mate had: zelfstandigheid, ondernemingszin, durf.
Dit kan voor een goed deel verklaren waarom de indrukwekkende rooms-katholieke meerderheid de humanistische minderheid niet op doeltreffende wijze het hoofd kon bieden.
Het was nodig even op dit uitzicht van de werkelijkheid te wijzen om de twee antagonistische stromingen beter te situeren tegenover elkaar.
Om hierin nog een stap verder te zetten, is het wenselijk even na te gaan in hoever de twee richtingen die dan toch, sedert de eerste wereldoorlog, zo vaak in West-Europa te zamen regeerden, daarbij op een gemeenschappelijke grondslag konden bouwen.
| |
Een aanknopingspunt
Bij al wat de christelijke traditie onderscheidt en scheidt van de humanistische is er wel iets dat beide gemeen is en beide toelaat te zamen front te maken tegenover het gevaar uit het Oosten. Het is van de grondslagen zelf van de leer af te leiden, zowel aan humanistische als aan christelijke zijde. Het geldt de positie van de Mens in de maatschappij.
Het grote gebod in het christelijk Evangelie, is een dubbel gebod. Het zegt ‘Gij zult de Heer uw God liefhebben’ en het voegt er onmiddellijk aan toe: ‘Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf’.
Dus God, de opperste Heer erkennen en liefhebben, maar ook de naaste, dus de mens liefhebben, dus zorg dragen voor de mens. Niet hem als begin en einde, als doel op zichzelf beschouwen, los van het religieuze perspectief, niet hem vergoddelijken natuurlijk. Maar hem ook niet voor eigen doeleinden misbruiken. Integendeel: er zorg voor dragen in het aanschijn Gods.
De humanistische filosofie neemt in haar perspectief op wat de christelijke leer weert en laat er uit weg, zoniet de mogelijkheid van een Opperwezen, dan toch de kerkelijke gebondenheid die bij het religieuze perspectief doorgaans behoort.
De beklemtoning is anders. De zekerheid, het houvast, het richtsnoer zijn niet dezelfde. Doch, met al de vele schakeringen, verschijnt in beide antagonistische perspectieven toch een gemeenschappelijk motief, hoezeer ook verschillend gewogen: de zorg om de Mens die bij de enen in het liefhebben, bij de anderen in het waarderen zijn kenmerkend accent vindt.
| |
| |
Al waren de zienswijzen nog zo uiteenlopend, op dat gebied, de zorg om de mens, toch konden de tegenstanders elkander tegemoetkomen, zoniet op theoretisch dan toch op practisch gebied. En dat deden zij ook. Het is een indrukwekkende reeks hervormingen ter bescherming van de mens, ter waarborging van zijn bestaan, dat humanisten en theïsten, sociaaldemocraten en katholieken, liberalen en protestanten tot stand wisten te brengen in landen als Oostenrijk, Duitsland, Groot-Brittannië, Nederland, België b.v.
| |
Een christelijk humanisme?
Kan er verder gegaan worden op die weg? Kan er overgegaan worden tot een vereenzelviging waardoor beide levensopvattingen tot de eenheid van één enkel systeem worden verbonden? Is er namelijk plaats voor een christelijk humanisme, zoals sommige rooms-katholieken het menen die, sedert jaren, de formule vooruitzetten?
Het humanisme, zoals het ten tijde van de humanisten verscheen, werd niet op dezelfde wijze gezien en beoordeeld. De voorstelling die bij vele van de meest vooraanstaande humanisten overwoog was deze van de hoogstaande, algemeen ontwikkelde, edele mens, zonder dat daarbij aan een anthropocentrisch perspectief werd gedacht. Dat neemt niet weg dat het anthropocentrisch perspectief met en na de Renaissance zijn doorbraak in het West-Europese denken beleefde.
Het vereenzelvigde zich naar de geest en naar de letter met het humanisme. De gezichtshoek kon geen betere benaming vinden trouwens om geest en letter te vertolken, dan dat woord humanisme, een woord dat filologisch precies doelt op de superlatieve beklemtoning van het humane, met betrekking tot al het andere, het bovenmenselijke evenals het niet-menselijke.
De vele schakeringen van het humanisme mogen ons niet het uitgangspunt van de humanistische gedachtengang uit het oog doen verliezen: de Mens als spil van de levensopvatting, de Mens als hoofdzaak in iedere beoordeling, de Mens als doel, als aanleiding tot en als bestemming van ieder streven. Dit betekent dat al het andere, al wat buiten en boven de Mens staat, niet op de voorgrond komt te staan, niet als hoofdzaak, niet als het doel van ieder streven te beschouwen is.
Dit anthropocentrisch perspectief verwijdert wel degelijk zeer veel van het theocentrische perspectief dat voor de Kerk toch altijd hoofdzaak is. De rangorde der waarden is niet dezelfde.
In het humanisme zijn, wegens de omvang zelf van de humane werkelijkheid en haar eindeloos verscheiden uitzichten, vele schakeringen mogelijk: men kan zich een liberaal, een nationalistisch, een socialis- | |
| |
tisch humanisme voorstellen. Men kan het zich voorstellen in zijn uiterste afwijkingen als anarchistisch individualisme, racistisch nationalisme, sowjetcommunisme. Omdat die verschillende richtingen, hoezeer uiteenlopend, tegenstrijdig, hoe onverzoenlijk zij ook mogen zijn, alle ten slotte toch ontstaan zijn uit een zelfde perspectief, een antropocentrisch perspectief!
Men kan zich echter moeilijker een christelijk humanisme voorstellen: een anthropocentrisch en een theocentrisch perspectief moeten elkaar normaal uitsluiten. God eerst of de Mens eerst, God bovenal of de Mens bovenal... Het is het een of het ander, niet het een én het ander...
Wie de rangorde van de twee termen God en Mens omwerpt of wijzigt, om tenslotte te komen tot een min of meer uitgesproken religie van de Mens, bedrijft de zonde waarvoor Adam en Eva voor alle eeuwen en met hun gehele stam werden veroordeeld en kan bezwaarlijk nog langer Gods religie belijden.
Het christelijk humanisme is een contradictio in terminis. Ten ware daarmede de houding zou bedoeld worden van diegenen waarvan het bestaan zich op twee vlakken beweegt, die theocentrisch denken maar anthropocentrisch handelen... Een niet onaanzienlijke groep in onze maatschappij! Maar is dat voorbeeld prijzenswaardig en moet er een formulering vooruitgezet worden die een dubbelzinnigheid moet bemantelen, zodat ten slotte de echte christenen en de echte humanisten niet meer te herkennen zijn?
Het moet wel zijn dat de rooms-katholieken die het begrip christelijk humanisme in omloop brengen, zichzelf zeer goed rekenschap geven van het grondig verschil dat er is tussen het katholiek perspectief en het humanistisch perspectief, vermits zij het zelf noodzakelijk achten het naamwoord humanisme te laten voorafgaan door het naamwoord christelijk.
Laten allen die schrijven en het doen om de evennaaste voor te lichten, iedere mogelijkheid tot begripsverwarring schuwen.
Het kan tactisch vruchtbaar zijn een of andere begripsverwarring in het leven te roepen en te onderhouden om zeer bepaalde maar niet nader omschreven doeleinden te bereiken.
Is het om tactische redenen dat door sommigen gewag gemaakt wordt van een ‘christelijk humanisme’? Evenals door sommigen de term rooms-katholiek ten voordele van de term christelijk wordt vermeden, namelijk in de benaming van de katholieke partij in België b.v.?
Wij willen niet geloven dat onze rooms-katholieke collega's die gewag maken van een christelijk humanisme, zich door tactische en opportuniteitsoverwegingen zouden laten leiden.
| |
| |
Waarom zou de R.K. Kerk een geestelijke stroming willen dopen nadat zij destijds verschillende van haar voornaamste vertegenwoordigers liet kerkeren of verbranden en vele van de meest representatieve werken op de Index der verboden boeken liet opnemen? Is de dubbelzinnigheid in dergelijk geval niet schadelijker dan een klare en strakke scheiding? De R.K. Kerk heeft destijds de Inquisitie ingevoerd om de zuiveren van de onzuiveren te scheiden.
‘Die Kirche hat einen grossen Magen’ laat Goethe zeggen door zijn Mephistopheles. De opslorping van het humanisme door de R.K. Kerk zou de maatschappij, hier en elders, een woord armer maken. Zij zou echter weinig of niets veranderen aan de inhoud, de geestelijke stromingen, die met het woord kunnen vereenzelvigd worden, stromingen die zich, in de loop van vier eeuwen, reeds onder meer dan één benaming hebben doorgezet, zoals wij het in de voorgaande bladzijden hebben belicht, ondanks het verweer van de Kerk.
Het ware, naar onze bescheiden mening, tactisch beter voor de R.K. Kerk er voor te zorgen dat zij zich nadrukkelijk onderscheidt van de humanistische filosofie. Zo kan zij zich ook veel beter onderscheiden van de pathologische verschijnselen, de uitwassen en de ontsporingen waaraan de humanistische filosofie licht en leven gegeven heeft. De christelijke caritas had het humanisme niet nodig om haar ontplooiing in de vroegere eeuwen te verzekeren. Zij heeft het toch zeker ook nu niet nodig.
Suum cuique, ieder het zijne, is een beginsel dat ook op andere gebieden dan het eigendomsrecht in acht dient genomen. In het geval dat ons hier bezighoudt, kan het er ruim toe bijdragen de dubbelzinnigheid en de verwarring, ziekten van onze tijd, al ware het dan ook in deze beperkte sector, te weren.
| |
Westers en niet westers...
Laten wij even samenvatten wat tot de kenmerkende trekken van de Westerse maatschappij behoort:
enerzijds is er de bijna tweeduizend jaar oude christelijke boodschap, waardenschaal en traditie;
anderzijds is er de jongere, levenskrachtige humanistische boodschap, met haar vele, uiteenlopende vertakkingen;
beide richtingen, die bij algemeen-menselijke drijfveren aanleunen, zijn in haar uitgangspunt onverzoenlijk, wat een antagonistische verhouding moest teweegbrengen en instandhouden;
beide richtingen worden bewogen door een gemeenschappelijke zorg,
| |
| |
namelijk de zorg om de mens, wat op practisch gebied de samenwerking mogelijk maakte;
de tegenstelling werd, na een periode van spanning en strijd, in West-Europa verzacht door de aanvaarding van de verdraagzaamheid als leidend beginsel bij de organisatie van de Staat en de samenleving;
dit hield verband met de vestiging en de consolidatie van de democratie in de West-Europese en Amerikaanse ruimte;
tot het wezen van de democratie behoren:
de erkenning van de waardigheid van de mens en tevens de verkondiging van de evenwaardigheid van alle mensen;
de erkenning van de bekwaamheid van de mens, van iedere mens, om met eigen middelen te oordelen over het ware en het goede, meteen over het algemeen welzijn;
de aanvaarding van de pluraliteit van de zienswijzen en de principiële eerbiediging van iedere zienswijze;
de aanvaarding van de geestelijke vrijheid op ieder gebied van het geestesleven en dienvolgens ook op politiek gebied;
de waarborging, dienvolgens, van het recht en de mogelijkheid voor eenieder, bij de politieke opbouw van de maatschappij, om vrij zijn richting te kiezen, vrij de richting van de andersdenkenden te beoordelen, vrij zijn zienswijze met de pen en met het woord bekend te maken, vrij zich te verenigen met geestverwanten.
De Westerse cultuur reikt tot daar waar deze beginselen in de instellingen zijn verwezenlijkt of tot richtsnoer zijn genomen. Zij eindigt waar deze beginselen worden miskend.
De plaatsen waar deze beginselen worden miskend zijn niet moeilijk aan te wijzen. Deze zijn het waar een ‘totalitaire Staat’ werd opgebouwd. Dat politiek systeem is de tegenvoeter van datgene wat wij als de kern van de Westerse cultuur beschouwen, de tegenvoeter van de beginselen die wij zoëven aanhaalden.
De totalitaire Staat is een gevaar voor deze beginselen omdat hij deze volslagen verloochent en de verloochening waar het moet met machtsmiddelen weet op te leggen.
Dat systeem is er een waarbij één kleine groep, één partij, een verzwindend kleine minderheid van de bevolking, alle rechten voor zich neemt en alle andersdenkende groepen alle rechten ontzegt, met inbegrip van het recht op bestaan.
Zulk systeem sluit vanzelf uit: de erkenning van de geestelijke vrijheid, het zelfstandig denken, oordelen en kiezen, de wederzijdse eerbiediging en de verdraagzaamheid. Het sluit meteen uit: de erkenning van absolute rechten voor de mens en voor het volk, en ook de democratie. Want de democratie, het bewind van het volk, veronderstelt
| |
| |
vrije keuze van richting, partij, personen en stelsels. En dat juist, het eigenlijke wezenskenmerk van de democratie, blijft achterwege in de totalitaire Staat.
De totalitaire Staat kan zich niet als een democratie aanmelden zonder zich schuldig te maken aan leugen en bedrog.
In dergelijke Staat is de democratie de misleidende schijn, de autocratie de eigenlijke inhoud. Het wezen van een Staat wordt niet bepaald door de aard van het eigendomsrecht maar wel door de aard van het personenrecht, inzonderheid van het burgerrecht, door de oorsprong van het recht van de Staat, door de omvang van dat recht en door de omvang van het recht van de burgers tegenover de leidende organen.
De zogenaamde totalitaire Staat, hetzij die van Spanje en Portugal, hetzij die van Sowjetrusland en China, is geen democratische maar een autocratische structuur, in zekere mate een tyrannie, alleszins een oligarchie, een systeem waarin het bewind in handen is van een kleine groep.
Hij is geen democratisch systeem omdat niet de meerderheid, maar een minderheid van de burgers beslist, de communistische partij in Sowjetrusland en China, de Falanks in Spanje.
Hij is een autocratisch systeem omdat de heersende groep niet aan het volk, som van de rechthebbende burgers, maar alleen aan zichzelf verantwoording en rekenschap verschuldigd is. Wat buiten de groep der bevoorrechten staat, moet volgen, maar ‘telt’ niet.
Het komt er daar niet op aan de burgers te raadplegen over hun voorkeur en de beslissing aan deze voorkeur over te laten. Het komt er daar op aan, voor de leidende minderheid de regeringsmacht in handen te krijgen en ze in handen te houden.
Er grijpen daar verkiezingen plaats. Zij worden echter niet aan het toeval overgelaten. De keuze is vooraf beperkt. Alleen de candidaten van de heersende groep kunnen verkozen worden. Wie niet door de partij-organen wordt voorgedragen is niet verkiesbaar en wordt niet verkozen, welke de voorkeur van de burgers moge zijn.
Om de stemming bij de burgers gunstig te houden dient de propaganda. Zij gaat met de grove borstel te werk en neemt het niet nauw met de waarheid. Daarbij komt dan aan de dag de grenzeloze verachting van de heersende groep voor de grote, de domme hoop, de massa van de burgers die, benevens het recht op medezeggenschap, ook het recht op de waarheid moeten derven.
Het bevolkingscijfer van de Sowjetunie beliep, in januari 1959, 208.8 miljoen inwoners. Op dat ogenblik telde de communistische partij 8.239.000 leden (met inbegrip van de candidaten). De partij vertegenwoordigt dus als groep 3,9 t.h. van de bevolking.
| |
| |
Die 3.9 t.h. van de inwoners hebben niet alleen de partij maar ook de gehele staatsmacht in handen, het centraal, het gewestelijk en het plaatselijk bestuur, het gerecht, het onderwijs, het leger: alleen communisten bevelen en leiden.
Er dient nog aan toegevoegd te worden dat de beslissingen niet getroffen worden door de eigenlijke partij, de acht miljoen leden, maar door de afgevaardigden van de leden in congres verenigd om de twee jaar. En dan is zulks nog te veel gezegd. De meest belangrijke beslissingen worden altijd voorbereid, meestal getroffen door het Centraal Comité van de partij dat, in 1956, uit 133 effectieve leden en door het Praesidium dat uit elf leden bestond.
Natuurlijk zijn de Sowjetstaat en de partij geen lege structuren, geen cristallisaties zonder geestelijke inhoud. Zoals iedere Staat, iedere partij, iedere maatschappij, heeft de communistische partij die de Staat, het land en de bevolking beheerst, een waardenschaal. Deze waardenschaal is het die de richting van haar streven bepaalt. Zij is de kern van de communistische overtuiging, van het communistisch geloof. Zij is uit de eerste twee artikelen van de sowjet-grondwet duidelijk af te leiden: de U.S.S.R. is ‘een socialistische Staat van arbeiders en boeren’... ‘De politieke grondslag van de U.S.S.R. bestaat uit de sowjets van arbeidersafgevaardigden...’ Zij zijn ‘ontstaan en sterk geworden... door de omverwerping van de macht van de grootgrondbezitters en kapitalisten en door de verovering van de dictatuur van het proletariaat...’
De leidende voorstellingen, de leidende criteria en normen, de grondslag van de overtuiging, de aard van de waardenschaal zijn daar alle aangewezen.
Het autocratisch bewind vindt zijn bezieling in de socialistische idealen maar wil deze laatste verwezenlijken zonder democratie. Zonder democratie, en tegen de geest en de methodes van de democratie in, al noemen zij zich democraten... Het steunt immers niet op de wil van de meerderheid maar op de macht van een minderheid.
Een systeem dat 96,1 t.h. van de burgers onder voogdij stelt en hun buitendien nog de mogelijkheid ontzegt hun zienswijze bekend te maken en openbaar te verdedigen, is geen democratie. Niet de waardigheid van de mens wordt daar grondwettelijk vastgelegd, maar zijn onwaardigheid. Niet de eerbied voor de mens, maar impliciet misprijzen is het dat spreekt uit de houding van de heersende groep. Noch de christelijke, noch de humanistische zorg om de mens worden daar tot richtsnoer genomen, maar het belang, de macht en de luister van de heersende groep, de partij die, zoals de sowjetgrondwet zegt in haar artikel 126, ‘de leidende kern van alle organisaties’ is.
| |
| |
Zij die de verdediging van de Westerse cultuur willen nemen, omdat zij in die cultuur de som zien van de waarden waaraan zij gehecht zijn en zonder welke zij zich geen gemeenschap willen voorstellen, wenden zich met nadruk af van zulk systeem, omdat zij er noch de geest van Jezus' Evangelie, noch de erkenning van de geestelijke vrijheid, noch de God van de christenen, noch de Mens van de humanisten in ontdekken.
De sowjetstaat werd opgebouwd met bestanddelen ontleend aan West-Europese opvattingen. Wat hij er van gemaakt heeft echter, is de verloochening van de Westerse levenshouding, van het christendom en van het humanisme.
Zo is ook de totalitaire Staat van Franco en zijn falanks gebouwd op bestanddelen van het West-Europees geestelijk patrimonium. Wat er daar uit groeide echter is een andere verminking, een andere verloochening van de kern van het huidige Westerse geestesleven.
De grens tussen beide werelden, die van de democratische vrijheid en die van de autocratische dwang, werd op plechtige wijze getrokken in 1948. Er wordt te weinig aandacht gewijd aan het opvallend feit! Op 10 december van dat jaar werd toen, door de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, de Universele Verklaring van Rechten aangenomen: 48 naties keurden haar goed; 9 naties onthielden zich: de Sowjetunie en de regeringen van de zogenaamde ‘volksdemocratieën’, democratieën zonder democratie. Spanje was toen in de O.V.N. nog niet opgenomen. Ware het er wel geweest, het zou logischerwijze dezelfde houding als de Sowjetunie hebben moeten aannemen...
| |
De cultuur, inzet van een oorlog?
En nu komen wij tot de vraag die bij de inleiding van deze studie oprees. Is het verweer van het Westen tegen het sowjetimperialisme ingegeven door de drang om de Westerse cultuur te verdedigen? Is de verdediging van de Westerse cultuur de inzet van de dreigende derde wereldoorlog? Is de zorg om de instandhouding van de Westerse cultuur de doorslaggevende drijfveer geweest bij de oprichting van de Noord-Atlantische verdedigingsorganisatie?
Wat de westerse helft van Europa verwijdert van de andere helft is niet de marxistische leer. Deze werd in West-Europa geboren, evenals de socialistische leer en zij telt er nog talrijke aanhangers, vooral in Frankrijk en Italië.
Wat West-Europa van Sowjetrusland verwijdert is wel, in zekere mate, Lenin's interpretatie van Marx, de oprichting van een maatschappij waarin 3.9 t.h. van de burgers zichzelf beschouwen als de ‘leidende kern’ van het volk en de 96,1 t.h. van de andere burgers
| |
| |
geen ander recht, geen andere vrijheid, geen andere mogelijkheid overlaten dan deze die er in bestaat de ‘leidende kern’ te volgen.
Een politieke structuur die de geestelijke vrijheid en dus de hoogste waardigheid van de mens verloochent, zijn waardigheid van zelfstandig denkend, vrij oordelend wezen, beantwoordt niet aan wat de overwegende levensopvatting van het Westen geworden is.
En toch is het niet de politieke structuur die op beslissende wijze de twee helften van Europa, ja de twee helften van de wereld van elkaar verwijdert. Inderdaad het westerse deel van Europa omvat ook ‘totalitaire’ Staten, Staten waarin één enkele partij alle rechten voor zich opeist en de groepen van andersdenkenden het recht op bestaan ontzegt, Spanje en Portugal namelijk.
In werkelijkheid is er wat anders dan de structuur van de Sowjetstaat dat West-Europa en Noord-Amerika van de U.S.S.R. verwijdert: namelijk de daden van de communistische staatslieden. Niet de politieke structuur van de sowjetstaat, wel de politiek van zijn regeerders scheidt het Westen van het Oosten.
Om er zich rekenschap van te geven volstaat het terug te denken aan de oorlogsperiode.
Van 1941, toen de U.S.S.R. door Hitler-Duitsland werd aangevallen, tot 1945, toen de fascistische Staten en hun Japanse bondgenoot definitief overwonnen werden, was de U.S.S.R. een totalitaire Staat. De structuur van die Staat, alsmede de leer waarop hij was opgebouwd, waren dezelfde als vóór de oorlog en dezelfde als thans.
De houding van de Westerse mogendheden was nochtans helemaal anders dan nu. Ondanks zijn totalitaire staatsvorm genoot de U.S.S.R., slachtoffer van de fascistische agressie, een diepe sympathie, zo diep als de afkeer was voor Duitsland en Italië, die evenals Rusland, onder een ‘totalitair’ regime leefden.
Het is klaar dat het niet de structuur van de Staat was die de houding bepaalde van de mogendheden welke thans het Westers blok uitmaken. Van de Westerse cultuur werd geen gewag gemaakt. Er werd niet getracht haar te definiëren. Het waren gevoelstoestanden en opwellingen, het vertrouwen en de sympathie enerzijds, het wantrouwen en de antipathie, de afkeer, de haat anderzijds, die de regeringen en de volken beheersten.
Sedertdien is de afkeer in het westers kamp van voorwerp veranderd. De werkdadige sympathie voor het aangevallen en verwoeste Rusland heeft plaats gemaakt voor een sterke, al even werkdadige antipathie.
Om deze omkeer van sympathie naar antipathie te verklaren zou men de geschiedenis van de Europese politiek sedert het einde van de tweede wereldoorlog moeten schrijven.
| |
| |
De sowjetpolitiek, in al wat de politieke bedrijvigheid bepaalt, de maatregelen, de woorden, het zwijgen, heeft voor gevolg gehad dat de vroegere bondgenoten wantrouwig zijn geworden.
De sowjetpropaganda werd doorgaans handig gevoerd. Maar doorheen de kunstmatige mist van de propaganda, hebben de Westerse naties verontrustende neigingen waargenomen, laster, list en leugen, een te groot gemak om van de glimlachende vriendschapsbetuigingen over te gaan naar de brutale bedreigingen...
| |
Het belang van de eerbied voor de beginselen
De Westerse naties, waar de democratie geboren is en waar de democratische filosofie tamelijk diepe wortels heeft, konden de systematische verloochening vaststellen van de beginselen die nochtans door de Sowjetunie herhaaldelijk en plechtig als de hare werden erkend en verkondigd.
Zij konden vaststellen dat de ‘dictatuur van het proletariaat’ in werkelijkheid de alleenheerschappij van een van de drie socialistische partijen was, die er vóór de revolutie in Rusland bestonden, de kleinste.
Bij die eerste miskenning van de waarheid die een eerste fundamentele leugen was, voegde zich een andere die evenzeer een fundamentele leugen was: de sowjetmaatschappij meldde zich aan als democratie en was in werkelijkheid een autocratie. De democratie was slechts schijn, een vermomming van de autocratie. Dat de individuele eigendom principieel plaats had gemaakt voor de collectieve eigendom, was een wijziging in het regime van het eigendomsrecht, maar kon geen democratie maken van een autocratie. Democratie of autocratie doelen op de rechten van de Staat tegenover de burgers en deze van de burgers tegenover de Staat, niet op het eigendomsrecht inzake stoffelijke goederen.
Een derde nog meer krasse miskenning van de waarheid is het regime van de zogenaamde ‘volksdemocratieën’, door de Sowjetunie ‘Souvereine Staten’ genoemd. Zij zijn niet souverein en zijn geen democratieën omdat niet het volk in die landen beschikt, maar de kleine groep van communistische agenten, door de militaire macht van de Sowjetunie aan het bewind geholpen en gehandhaafd. Het ‘pact van Warschau’ geeft aan de communistische handlangers te allen tijde de gelegenheid de militaire hulp van de Sowjetunie in te roepen. Het regeringsstelsel is naar hetzelfde schema vastgelegd als in Sowjetrusland: een leidende kern, de partij, heeft alle rechten en richt verkiezingen in, verkiezingen waarin alleen de candidaten van de partij voorgedragen worden en te verkiezen zijn.
| |
| |
Aanvankelijk werd in het Westen overwogen dat de verhouding tussen de Sowjetunie en de landen van Midden-Europa, van de Zwarte Zee tot de Baltische Zee, deze was van tijdelijk door de overwinnaar bezette gebieden, in afwachting van het sluiten van het vredesverdrag.
Het Westen begreep beter in het licht van de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije, in 1948: de overrompeling van de regelmatige regering door een kleine minderheid die autocratisch en met de steun van Rusland, het bewind in handen nam.
Toen ontdekte het Westen het eigenlijk systeem, de eigen structuur van de sowjetmaatschappij, verborgen achter de misleidende leuzen van democratie, volksdemocratie, socialisme, ‘marxisme-leninisme’, dictatuur van het proletariaat, communisme, antikapitalisme, collectieve eigendom, zelfbeschikkingsrecht van het volk, enz., enz.
Nog beter begreep het Westen, door het drama van de opstand in de Hongaarse ‘volksdemocratie’, in 1956, de opstand van het eigenlijke volk tegen het autocratisch communistisch bewind, door Russische troepen in het bloed gesmoord.
De meer ingewijden volgden intussen het geschil tussen Sowjetrusland en Joegoslavië: het verzet van het kleine nochtans communistische land tegen het sowjetrussisch imperialisme.
Het eerste en het laatste beginsel van de democratie is het vrije, souvereine beschikkingsrecht van de evenwaardig geachte burgers. Dat beginsel heeft Sowjetrusland nergens en nooit toegepast, noch in Rusland, noch buiten Rusland, noch in 1917, toen het sowjetbewind tot stand kwam, noch vóór, noch nà de tweede wereldoorlog. Overal heeft het eenzelfde systeem toegepast: het heeft nergens ‘sowjets’ (raden in het Russisch), dus arbeidersraden, in het leven geroepen (de benaming Sowjetunie is nóg een misleidende benaming, een bedrieglijke voorstelling); overal werd het bewind van een leidende kern, een communistische autocratisch regerende oligarchie aan de macht geholpen, met wapengeweld opgelegd en gehandhaafd.
Inmiddels had het geval van Duitsland de aandacht getrokken en zulks op toenemende wijze: West-Duitsland leunde aan bij het Westen en werd een bondgenoot in de schoot van de N.A.V.O.; Oost-Duitsland, de ‘volksdemocratie’ was een satelliet, een werktuig van Sowjetrusland.
Het vraagstuk van de Duitse eenheid, van de hereniging der twee delen van Duitsland, was gesteld. Hoe moest zulks opgelost worden?
Het meest voor de hand liggende middel was datgene wat ook na 1918 was toegepast: het volk zelf door vrije verkiezingen laten uitspraak doen. Telkenmale echter als de Staten van de N.A.V.O. voorstelden verkiezingen in te richten in Oost-Duitsland en de meerderheid
| |
| |
van de kiezers vrij hun mening te laten zeggen over de hereniging met West-Duitsland, kwam er onmiddellijk een weigering. De U.S.S.R. ontwijkt de kwestie met te verklaren dat het de twee regeringen zijn, die van Bonn en die van Pankow, die tot een akkoord moeten komen. Een akkoord dat onmogelijk is, vermits de grondslag voor een oplossing, de wil van het volk, de democratie, reeds bij de aanvang wordt miskend: Bonn vertegenwoordigt de wil van West-Duitsland, vastgesteld door regelmatige verkiezingen; Pankow vertegenwoordigt de wil van een groep van communisten die hun lot niet in handen willen leggen van de kiezers. En die ook hun eigen wil niet uitvoeren... Want die communistische partijen die ‘regeren’ in de ‘volksdemocratieën’ zijn geen onafhankelijke partijen. Zij kunnen geen eigen wegen volgen zonder zich schuldig te maken aan partijverraad. Zij bestaan slechts zolang als het hoger partijbestuur, het ‘Politbureau’ te Moskou, zulks wil...
Een afwijking is een inbreuk op de algemene ontwikkeling en dus de algemene belangen van het communisme in de wereld.
De Verklaring die de bijeenkomst te Moskou van de afgevaardigden van 81 communistische partijen, in december 1960 besloot, wijst uitdrukkelijk op het gebod van de eenheid: ‘Alle socialistische landen behoeden de eenheid van het socialistische kamp als hun oogappel’.
Tito werd als verrader bejegend toen hij eigen wegen wilde volgen.
De houding van de Sowjetunie kenmerkt zich niet alleen door de systematische miskenning van de beginselen die zij zelf systematisch vooruitzet, deze van de democratie.
Zij kenmerkt zich ook door het systematisch bedrijven van de zonden die zij eentonig, tot vervelens toe, aan alle landen, grote of kleine met klem ten laste legt: kolonialisme en imperialisme. Dat alles ging in het Westen niet ongemerkt voorbij.
| |
De gevolgen van het ‘lelijk doen’...
Nog wat anders is het Westen opgevallen: de onverbiddelijke hardheid waarmee de leiders van de U.S.S.R. te werk gaan, in de schoot zelf van de communistische partij, ten overstaan van degenen die, na verafgood en verheerlijkt te zijn geweest, vernederd, onteerd, vaak terechtgesteld worden, zodra zij het niet meer eens zijn met hen van wie het oordeel voorlopig het meest gezag heeft. De lijst van de leiders die het slachtoffer werden van de opeenvolgende ‘zuiveringen’, is lang. Het verslag, uitgebracht door de huidige meester van de U.S.S.R. ter gelegenheid van het XXste Congres van de Communistische Partij, in februari 1956, is een verpletterend document... Het werd gevolgd
| |
| |
door een reeks ineerherstellingen van leiders, terechtgesteld onder de heerschappij van Stalin. Waaruit men wel moet besluiten dat zij ter dood werden gebracht zonder andere reden dan de wil of de gril van hem die toen de almachtige meester was.
De Sowjetregering treedt overal op, in de vijf werelddelen. Zij heeft overal haar agenten, natuurlijk ook haar spionnen. Zij steunt overal de drang naar lotsverbetering, de drang naar zelfbeschikkingsrecht, de democratische en nationalistische strevingen; zij maakt ruim gebruik van de sociale tegenstellingen en de economische of financiële moeilijkheden, de werkloosheid, de ellende, in die delen van de wereld die nog aan haar invloed ontsnappen; zijn kondigt vriendschap aan en belooft steun; daarbij klaagt zij het ‘imperialisme’ en het ‘kolonialisme’ van de anderen aan; zij belooft een welvaart die de volken van de sowjetwereld moeten missen, een onafhankelijkheid die deze volken niet kennen; zij gewaagt van ontwapening en van vrede; zij looft de ‘vreedzame coëxistentie’ maar laat niet na, bij ieder meningsverschil met de anderen, dadelijk te dreigen en gewag te maken van haar raketten op verre afstand die altijd hun doel raken. Eenieder kan er zich rekenschap van geven: zij stelt geen enkele daad, zij spreekt geen enkel woord die niet op een propagandistisch effect berekend zijn.
Is de U.S.S.R. gerechtigd zich voor te doen als de verdediger van de democratie, de onafhankelijkheid, de welvaart en de vrede?
Men komt er gauw toe ten overstaan van de leiders der U.S.S.R. de harde woorden te gebruiken die Jezus richtte tot de Farizeeërs: Huichelaars! Witgekalkte graven!...
De internationale politiek van de U.S.S.R. waar op zo duidelijke wijze zovele valse voorwendsels worden gebruikt, zovele valse beginselen worden aangevoerd om imperialistische bestrevingen te verbergen, is vaak behendig, sluw, ja duivels.
Zij heeft nochtans aan de U.S.S.R. geen dienst bewezen, wel integendeel! Zij heeft er vooral toe bijgedragen om het vertrouwen te vernietigen dat de waarnemers te haren opzichte hadden kunnen hebben, gelet op de merkwaardige uitslagen die zij heeft weten te bereiken in de onderscheiden gebieden van de economie, het onderricht, de wetenschap.
De onnozelheden, de tekortkomingen, de vergissingen, de mislukkingen van de Amerikaanse politiek, doen de toeschouwers glimlachen. De huichelarij en de brutaliteit van de Moskouse heersers verontrust. Zij zijn immers niet het gevolg van een aangeboren imbeciliteit. Zij zijn evenmin het gevolg van een gebrek aan voorlichting. Zij zijn ingegeven door dubbelzinnigheid, door het bewust gewilde en planmatig volgehouden inzicht om te misleiden, op zijn minst om verwarring en
| |
| |
vrees bij de anderen te verwekken. En in de ogen van die anderen die rechtstreeks, ja met name worden bedreigd, de zogenaamde ‘kapitalisten’, ‘kolonialisten’ en ‘imperialisten’, verschijnen de sowjetleiders als boosdoeners die God noch regel, waarheid noch eer erkennen en dienvolgens tot alles in staat zijn...
De Sowjetstaat is geen rechtstaat: alleen de leidende kern heeft rechten. Hij is geen welvaartstaat: het levenspeil is er merkelijk lager dan in welke Westerse democratie. Hij werd een propagandastaat genoemd omdat alle regeringsdaden op propaganda zijn berekend. Veel juister is hem een leugenstaat te noemen.
Hij is een leugenstaat door zijn structuur zelf, die de democratie voorwendt en de autocratie verwezenlijkt. Hij draagt een valse naam. Hij verbergt zijn ware natuur. Buitendien is de leugen voor hem een methode. De wel overwogen, zorgvuldig berekende misleiding is een regeringsmiddel van de sowjets. Het behoort tot de traditie van de oude bolsjewikische minderheidspartij in Rusland, de partij die weinig of niets verwachtte van de grote domme hoop, maar, realistisch, gebruik wilde maken van de domheid.
De oorspronkelijke houding is bij de sowjetleiders een systeem geworden. Vandaar de aanhoudende, gewilde verwarring in de ideeën en de termen.
Zo hebben de Westersen de machthebbers van het Kremlin, aan de hand van vele grotere en kleinere ervaringen leren zien.
Er komt nog wat bij dat de voorstelling van de sowjets bij de Westersen nog afstotender maakt: de toon, de manier, de stijl die de daden en redevoeringen van de sowjetleiders kenmerkt. Hoe de sowjetbevolking daarover oordeelt is moeilijk te gissen. In het Westen echter kunnen het brutale optreden, het bestendig beledigen en schelden, het even bestendig schermen met onverantwoorde beschuldigingen over imperialisme en kolonialisme, het bestendig uitdagen en dreigen, slechts afkeer uitlokken. De Westersen zijn het anders gewoon geworden. De stijl van de gentlemen is, in het Westen, de gangbare stijl gebleven.
Een toppunt van cynische brutaliteit en onverantwoorde betichtingen, haalde de Sowjet-premier, in juli 1960, toen België, dat zopas de onafhankelijkheid van Congo plechtig afgekondigd had en toch verplicht was, enkele dagen later, met eigen troepen het leven en het bezit van zijn in Congo verblijvende burgers te beschermen tegen de muitende inlandse troepenmacht, ervan beschuldigd werd een ‘imperialistische en kolonialistische agressie’ te bedrijven. Hoe begrijpelijk dat onze steeds zo bedachtzame leiding in Buitenlandse Zaken, de laster, de volkomen onrechtvaardige betichting - begeleid door
| |
| |
een onverholen bedreiging - ‘met verachting’ van de hand wees.
Toen te Genève, enkele dagen voordien, de Sowjetrussische afgevaardigde, trouw bijgestaan door zijn ‘satellieten’, een onverwacht en brutaal einde maakte aan de Ontwapeningsconferentie - na de 48ste vergadering sedert de hervatting van de werkzaamheden in maart 1960 - liet zich de Franse afgevaardigde, Jules Moch, woorden ontvallen die niet diplomatisch waren maar stellig op sprekende wijze het gevoelen van de in de Westerse geest opgeleide toeschouwers en toehoorders vertolkten: un comportement de voyous noemde hij de houding van de communisten...
Het optreden van de Sowjetrussische Eerste Minister tijdens de vergadering van de O.V.N. te New York, in oktober 1960, waar hij niet alleen de beledigingen en scheldwoorden vermenigvuldigde, maar tevens met zijn vuisten dreigde en zelfs een van zijn schoenen uittrok om er mee op de tafel te beuken, was nog een illustratie van een houding die slechts antipathie kan wekken, niet alleen in het Westen trouwens.
De afkeer voor dergelijk optreden van hen die de vertegenwoordigers zijn van de Sowjetwereld, heeft niets te maken met de politieke structuur van de Sowjetunie en haar satellieten. Dat heeft ook niets te maken met de Europese cultuurwaarden die aan beide zijden van het ‘ijzeren gordijn’ waardering oogsten. Toch is deze afkeer een belangrijke factor bij de bepaling van de houding der Westerse volken tegenover de sowjetwereld.
| |
De diepere drijfveer
Er is ten slotte nog een andere factor die niet rechtstreeks aanknoopt bij de voorgaande en evenmin iets te maken heeft met de structuur van de sowjetstaat als met de cultuur, maar wellicht meer nog dan de voorgaande het verweer van West-Europa beheerst.
Buiten al hetgeen de twee delen van Europa onderscheidt en scheidt, de twee delen van Europa die twee werelden geworden zijn, is er wat anders, een werkelijkheid die dieper ligt: elementaire, psychische neigingen behorende bij ieder levend wezen, bij iedere groep, bij ieder volk, bij iedere Staat.
Enerzijds is er de neiging tot expansie die nauw met het leven zelf verbonden is en ieder wezen aanzet om zich steeds meer te ontplooien, om zich steeds verder uit te breiden met uitzicht op een maximale verwezenlijking, beleving en beheersing van het Zijn in de tijd en in de ruimte;
anderzijds is er deze andere elementaire neiging die het instinct van
| |
| |
zelfbehoud wordt genoemd. Zij beantwoordt volkomen aan de voorgaande neiging. Zij zet er toe aan zich niet te laten aantasten in zijn bestaan, in zijn bezit, in zijn mogelijkheden en derhalve zich niet te laten verminderen, verlagen, voorbijstreven, onderwerpen, overheersen, vernietigen. Zij tracht naar veiligheid.
Het hele bestaan van ieder levend wezen, evenals van iedere groep ontwikkelt zich binnen deze twee elementaire neigingen. Zij zijn te zamen aanwezig in ieder wezen en in iedere groep. Zij verschijnen als twee uitingen van eenzelfde drang, de levensdrang, de drang om te leven, om te zijn. Daarom gaan zij vanzelf in elkaar over, als het mogelijk is of als het moet. Is het zelfbehoud verzekerd dan volgt vanzelf de neiging tot expansie, de drang naar méér-zijn. Moet deze neiging tijdelijk wijken, dan zet dezelfde drang zich vanzelf om in de neiging tot zelfbehoud, om zich te handhaven, om in stand te blijven, om te bestaan.
Wanneer twee wezens of twee groepen elkaar in de weg staan, dan worden zij tegenstanders. De antagonistische verhouding ontstaat niet alleen omdat de ene de expansie van de andere belemmert, maar ook omdat een van beiden zich door de expansie van de andere in zijn bestaan bedreigd voelt.
De sowjetwereld droomt er van de planeet te veroveren en er een communistische planeet van te maken. Zij acht zich in staat die hoogste ontplooiing te bereiken.
Het Westen wil zich niet onder de voet laten lopen, wil zich niet laten veroveren, wil zich niet onderwerpen, wil zich niet laten voorbijstreven. Het acht zich bedreigd in het behoud van wat het is en wat het heeft, kortom in zijn bestaan.
Het zo vaak verkondigde verlangen om tot een vreedzame coëxistentie te komen is slechts een misleidend masker dat de werkelijke psychologische verhouding verbergt: de wedijver, de rivaliteit. Beide grootmogendheden hebben klaarblijkelijk de hoogste roem, grootheid en macht in hun bereik. Geen van beide wil in de schaduw van de andere staan. Daar geen van beide de andere vertrouwt en beide zich bedreigd achten, bereiden zij zich op het ergste voor, de gewapende strijd.
Zeer bedenkelijk is dat deze diepe, met het leven zelf verbonden neigingen, aan beide zijden leerstelsels weten in te roepen die miljoenen mensen kunnen meeslepen.
Wanneer elementaire neigingen, gericht op ontplooiing of zelfbehoud van het zijn, beantwoorden aan ideeën en leerstelsels, dus aan waardeoordelen en meteen aan min of meer gegronde discriminaties, dan mag men steeds het ergste vrezen.
| |
| |
Het is dan ook met het oog op het ergste dat de naties van West-Europa, bijzonder benijd en bedreigd, zich moeten voorbereiden.
De inzet van die voorbereiding is niet alleen de Westerse cultuur maar ook en evenzeer de onafhankelijkheid, de waardigheid, de toekomst, zelfs het bestaan van deze naties.
Dit alles wordt in gevaar gebracht door de expansie van de sowjetmacht. De gehele samenhang van de verhoudingen en omstandigheden, de woorden en gebaren van de vertegenwoordigers van de sowjetmacht, doen wel inzien dat er nog wat anders dreigt dan alleen maar een demografisch en economisch overwicht, namelijk een grenzeloze imperialistische ambitie, steunende op een militaire overmacht.
De eindeloze besprekingen die nooit tot enig compromis leiden en telkens weer belanden in hetgeen ‘de koude oorlog’ werd genoemd, hebben in West-Europa de overtuiging gevestigd dat de onruststoker van geen minnelijke schikking weten wil en slechts zijn agressieve houding zal verzaken als het Westen kapituleert.
In West-Europa leeft echter steeds de geest die de zwaarste politieke oorlogen heeft uitgelokt in het continent sedert de middeleeuwen, de oorlogen die gevoerd werden om het Europees evenwicht te herstellen en achtereenvolgens ondernomen werden tegen Spanje, tegen Frankrijk, tegen Duitsland. De strijd om het Europees evenwicht, was het verweer van allen tegen het gevaar dat uitging van één enkele.
De drang om haar bestaan, haar waardigheid en haar mogelijkheden te waarborgen is bij de oude maar steeds levenskrachtige naties van West-Europa niet verdwenen. West-Europa wil zich niet laten onder de voet lopen door Rusland, met of zonder sowjets, met of zonder cultuur. West-Europa werd niet misleid door de leugenachtige propagandaleuzen. Het werd tot waakzaamheid aangezet door de scheldende en dreigende uitvallen die de sowjetleiders zelf, goddank, af en toe op de verlokkende propaganda lieten volgen. West-Europa stelt zich te weer. Enerzijds om zijn bestaan, zijn rang, zijn bezit, zijn toekomst, anderzijds om zijn waardenschaal, zijn ethische normen, zijn cultuur te redden...
Dàt is de inzet van de dreigende derde wereldoorlog. Dat is véél, zóveel dat men zonder overdrijving een oude zegswijze kan aanhalen tot samenvatting van de toestand en betogen mag dat: alles op het spel staat...
(Sept.-dec. 1960).
|
|