De Vlaamse Gids. Jaargang 45
(1961)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 209]
| |||||||||||
Liminaire notaAristoteles achterna, heeft tot op de huidige dag, de litteraire wereld Sophokles' Oidipoes Koning beschouwd als het voortreffelijkst toonbeeld van het Oud-Griekse toneel. Zulks voornamelijk om de onberispelijke klassieke compositie en haar voorbeeldige onderwerping aan beproefde normen, zoals ondermeer de ‘wet der drie eenheden’ er een voorname is geweest. Alle vertalers en bewerkers (en niet het minst onze grote Vondel) hebben dan ook met verslaafde toewijding het tragische proces op de voet gevolgd, ook wanneer daarmee moderniserende bedoelingen waren gemoeid. Enkele nochtans hebben afwijkende versies geleverd, blijkbaar in de waan dat zij erdoor de lucide enkelvoud van het beroemd treurspel konden stofferen. Zo deed namelijk de Franse Nobelprijs André Gide (1932) die in het incestueus geval, dat bij Sophokles alleen Oidipoes en Jokaste, zijn vrouw, aangaat, bovendien zijn kinderen betrokken heeft, de reine Antigone uitgezonderd. Dit om van geen andere, even vermetele en geheel overbodige uitwassen van sociale, politieke en religieuze aard, te gewagen. De verdachte vrijheden die ik hier terloops Gide verwijt, zouden mij ook, min of meer verzacht, kunnen aangewreven worden. Deze | |||||||||||
[pagina 210]
| |||||||||||
nota, die niet beoogt er mij van te verschonen, wend ik alleen aan om de betekenis toe te lichten van wat ik eerder een aanvulling zou willen noemen. Op zichzelf is een aanvulling al drastisch genoeg. In geen geval echter beeldt zij zich in een verbetering te zijn van het onverbeterlijk meesterwerk. Ik ben zeker de enige niet die, bij de lezing of de opvoering, getroffen werd door de monumentale uitbeelding van Oidipoes' tragiek, terwijl, in haar schaduw, de even tragische offers van zijn echtgenote en moeder, ternauwernood werden beschenen. De bloedschennis toch van Jokaste is niet minder schromelijk en ontstellend dan de bloedschennis van Oidipoes. Geen van beiden daarentegen, hoe schuldig ook, kan ervoor aansprakelijk worden gemaakt. Het is Apolloon, het is God, die beider noodlot heeft gericht. Hier komt zienderogen een dubbele onontkoombaarheid aan het licht. Zij kan echter onmogelijk bij de moeder dezelfde reacties wekken als bij de zoon. En onder het fataal verloop ervan, zien wij een door eigendunk verblinde tiran zijn eigen ondergang obstinaat bewerken, terwijl ik zijn dappere gade, hoe radeloos ook, zie opstaan tegen het genadeloos orakel, en de strijd met God aanvaarden. Geen het minst dramatisch gebaar heb ik aan de rol van Oidipoes gewijzigd. Die blijft onaangeroerd zoals Sophokles hem heeft ontworpen. Maar ik heb er in ruimere zin de rol van de moedige Jokaste aan toegevoegd. H.T. | |||||||||||
Jokaste tegen God
|
Oidipoes, tiran van Thebe |
Jokaste |
Kreoon |
Antigone |
Tiresias |
Achaios |
Forbas |
Thalos |
Hofwacht (3 of 4 wachters) |
Het Thebaanse volk |
Het volk, hier volkomen in de opvatting van de Griekse koren, wordt van het begin tot het einde, actief betrokken in de gebeurtenis. Het is
een zeer belangrijke dramatische aanwezigheid, en het feit, dat ze onzichtbaar voor de toeschouwer blijft, moet haar suggestieve kracht verhogen.
Het spel vangt aan bij dageraad en wordt bij zonsondergang voldongen.
Eerste deel
De moord op de vader
Kan dit niet in oproer overslaan, Koning? En zo de pest aanduurt, zal het volk niet radeloos worden?
Mijn man.
't Verleden staat niet altijd borg voor de toekomst. De Goden zijn sluw, en vals.
Wat zouden ze het teken loochenen, dat ze me zelf op het voorhoofd hebben gedrukt? Dat ze het me blindelings hebben gegeven betwijfel ik niet eens. Niet alle mensen helaas! zijn voor 't geluk geboren. Het is uiteraard geen verdienste verkozen te zijn; behalve dan om een verborgen aanleg, door het noodlot voorgeschreven, en die door de Goden alleen gelezen wordt.
Soms denk ik dat men voor zijn geluk moet vechten.
Volk van Thebe, bedaar. Ik ken uw angsten. Het zijn immers ook de mijne. Eens heb ik U van een bloeddorstig monster verlost. Eveneens zal ik de pest dwingen, waardoor thans de stad geteisterd wordt. Ik heb mijn zwager Kreoon naar Delphoi gestuurd om van de Puthia het orakel te vernemen waarnaar ik me gedragen zal. Hij kan niet lang meer toeven. Alleen het goddelijk gebod moet ons leiden. Volg thans uw koning in, die besloten is U kost wat kost te bevrijden. En ga uiteen in rust en vertrouwen.
Wanneer ik mijn ster niet uit het oog verlies, zal alles goed verlopen, Jokaste.
Men heeft geen vaste voet, met het hoofd in de sterren.
Kijk eens aan. We hebben twee zoons en twee dochters. Ze zijn het sieraad van ons huis. Nooit overkwam ons kwaad. En gij zoudt bang worden?
Ja, daarom. Omdat ons niets overkwam.
Er kan ons niets overkomen. Het ergste dat we te duchten hadden, ligt reeds achter de rug. Netjes heb ik alles kunnen omzeilen.
Eens faalt men. De Goden zijn wreed, Oidipoes. Wie struikelt, treden ze met de voeten.
Ik ben niet van zins te struikelen. Ik raad de steen vóór ik hem aanstoot. Toen ik nog bij mijn ouders was in Korinthië, was er schijnbaar geen veiliger huis ter wereld. Maar mijn intuïtie waakte en ik heb het onheil geraden. En toen het Delphisch orakel
mij in het gelijk had gesteld, vluchtte ik het Hof waar ik het licht had gezien.
Hoe luidde dat vreemd orakel? Ge hebt het me nooit verteld.
Ik deed beter het verder te verzwijgen. Het voorspelde mij een afschuwelijk lot. Ik zou, zo heette het, mijn vader vermoorden en in de echt treden met mijn moeder.
En toen het gevaar geweken was, waarom zijt ge niet bij uw ouders teruggekeerd?
Hoe kon het wijken, zolang mijn ouders leefden?
De Goden zijn wellustige folteraars.
Laster de Goden niet, Jokaste, zij zijn de burcht waarop ik mijn voorzienigheid bouw. Toen ik een tijd had omgezworven, kwam ik in de richting van Thebe terecht. Aan een bocht van de weg, kreeg ik de dood in het aangezicht. Het was de Sfinx.
De dood, Oidipoes?
Mijn geluk, Jokaste. Ik voelde me als in een klem gevangen. Ik wachtte. Ik leefde niet. Ik was bewoond door de Goden. Ik wist het antwoord, voor ik het raadsel hoorde. En ik heb daardoor het monster in de afgrond gestort. Ha! Ha!
En Thebe gered.
Veel meer. Ik heb de troon en de koningin tot beloning gekregen. Twintig jaar voorspoed, een schat van een vrouw, vier flinke kinderen, en de liefde van mijn volk, geen macht ter wereld kan een zo groot geluk stuiten, laat staan te niet doen.
Koning, daar nadert de Prins. Hij is gekranst met lovers.
Goed teken! Welkom, Kreoon. De lovers om uw hoofd...
Ik kroonde me aldus om het volk gerust te stellen. Het nieuws dat ik breng...
Is het slecht?
Ik weet 't niet. 't Kan goed zijn, 't kan slecht. Kom, we gaan binnen...
Waarom binnengaan? Hoe 't nieuws ook zij, het volk moet het horen.
Dat is geen taal in de mond van een staatsman. Het volk vraagt te worden geleid, niet geraadpleegd.
Er is geen plaats meer voor knepen, Prins.
Volk van Thebe
De Puthia heeft het orakel geslaakt. Verbonden als wij zijn, gij allen en ik, in een zelfde noodlot, wil ik dat wij samen uit de mond van Kreoon de godsspraak zouden vernemen. Treed naar voren, Prins, wij luisteren.
Het Delphisch orakel luidt: Thebe's rampen kunnen alleen worden geweerd wanneer de moord op Koning Laos is opgehelderd, en de moordenaar gestraft.
Heeft men toen niets ondernomen om de moord op te helderen, zo 't een moord was?
De stad had in die tijd af te rekenen met de geheimzinnige aanvallen van het monster. Er werd nochtans een onderzoek aangesneden. Het leverde niets op. Nadat de aandacht was afgeleid, doofde vanzelf de rouw van de dode Koning uit.
Ge hebt me daarover nooit gesproken, vrouw...
Toen ge ons van het ondier had verlost, is de algemene opluchting zo groot geweest dat er geen plaats meer overbleef voor enige belangstelling in voorbije zorgen. Gij zijt op de troon geklommen. Ge hebt Laos' weduwe gehuwd. Er kwam weer vrede en voorspoed in het land.
hebben. Het thans weer opnemen, na meer dan twintig jaren, het zal niet van een leien dakje gaan. Het schrikt mij echter niet af. Ik ben besloten alle hinderpalen uit de weg te ruimen. Waar meent men dat ik de plichtigen moet zoeken?
In Thebe zelf. De Puthia was formeel. De moordenaar is hier. En hij leeft.
Laten we dan uitzien naar mogelijke getuigen. De koning had de stad verlaten, niet?
Ja, met een éénmansgespan, en enkele knechten.
Enkele, hoeveel is dat?
Het was gewoonlijk vier.
En werden ze allemaal met hun meester uitgemoord?
Neen. Eén ervan kon vluchten. Hij vertelde dat de anderen niet bijtijds op de vlucht konden slaan.
En zij die het konvooi hebben aangerand, met hoeveel waren ze wel?
Vijf of zes, naar hij beweerde.
Vermits hij op de vlucht sloeg, zal hij er wel meer gezien hebben dan er waren. Leeft die man nog?
Ik weet het niet. Maar na al die tijd...
Zo hij leeft, moet men hem hoe dan ook vinden.
Die man wordt onmiddellijk gedaagd. Ondertussen is dit mijn eerste vonnis: wie iets meer weet, hoe weinig ook, over die moord; wie ons op een of andere wijze op het spoor van de moordenaar kan brengen, hij dient voor ons te verschijnen. Geen bezwaar ook mag hem beletten te spreken. Zwijgen in deze zaak is een misdaad die ik met de strop zal straffen. Terwijl wie spreekt door mij uit al mijn macht wordt beschermd.
Waarom te Delphoi spreekt de God zelf niet, die wel beticht en gebiedt te straffen maar die de naam van de schuldige verzwijgt, terwijl hij die toch kent?
God, vorstin, kent zijn zorgen. Onze zorg is het gehoorzaam te zijn. Ten overstaan van het Thebaanse volk, dat terecht van mij
zijn heil verwacht, zweer ik hier op mijn bloed, dat ik de moordenaar met alle middelen achterna wil zitten, tot ik hem vatten zal, en hem tot de ballingschap of de dood zal verwijzen. Apolloon aanhore mij!
Ga nu een tijd uiteen. Ik weet wat mij te doen staat.
Jawel, ik heb het gehoord. Ik zal Tiresias ontbieden. Ga nu zolang uiteen.
Het is een uitstekend voornemen, mijn beste zwager. Het volk gelooft doorgaans meer in zijn tovenaars en zijn priesters dan in zijn Goden.
Het is verkeerd. Alleen zijn de Goden ogenschijnlijk wat minder bij de hand. Maar hoe te geloven in de priesters van een God waarin men niet gelooft?
Het is doorgaans een feit. En wij doen er goed aan het aan te wenden voor de versteviging van de Staat. In de ogen van onze onderdanen is de blinde Tiresias niet veel minder dan onfeilbaar. Ik haast mij, met uw verlof, hem persoonlijk te dagvaarden.
Ik dank U.
Ge ziet, vrouw, we schieten al aardig op. De moordenaar zal ik vinden al moest ik hem blindelings uit het janhagel opsjorren.
Wat ik beloof te houden, mag ik er geen eed op doen?
Een eed op uw bloed, Oidipoes: het lijkt wel een uitdaging van het lot. Waarom? Waartoe?
Daag ik het noodlot uit wanneer ik zweer Thebe te bevrijden? Moet Thebe dan niet bevrijd worden, Jokaste? De pest ontvolkt de stad.
Die pest, ge hebt ze niet mogen verhinderen. Kunt ge ze uitroeien? Zijt ge daar zeker van?
Ik ben niet zeker het te kunnen, natuurlijk. Maar ik ben zeker het kost wat kost te wagen.
Ge ziet zelf het gevaar in van een zo dure eed.
Het is me vroeger meer gebleken dat ik zulke gevaren niet loop. Ik had er zonder aarzeling een eed op gedaan dat ik het op de Sfinx zou halen. Ik kon er niet zeker van zijn, - wat men noemt zeker. Maar ik heb het op de Sfinx toch gehaald.
Uw zekerheid, zegt ge, bouwt ge op God. Mijn man, mijn man, ik heb U boven alles lief... Maar moet ik niet vrezen dat ge U op de duur, God zelf gaat wanen? Is het orakel voor ons huis geen valstrik, Oidipoes?
De blinde priester bestijgt de trap aan de hand van de prins.
Ja.
De ziener wou onwillig mee. Hij heeft niets te zeggen, beweert hij.
Welaan, Tiresias, ik liet U roepen opdat ge op een oude zaak, het gewijde licht zoudt werpen van uw blinde ogen. Uw zienersgaven worden alom geroemd.
Het was verkeerd van U me te roepen. Maar ge zijt de Koning.
We zoeken de waarheid, Tiresias. Wie ons daarin kan bijstaan, is daartoe verplicht. Niemand zal straffeloos deze plicht ontwijken.
Welke waarheid is het, die ge zoekt?
De Puthia gebiedt ons de dood van koning Laos op zijn moordenaars te wreken. Die moordenaars zoeken we.
Houd op hen te zoeken, tiran.
Ik kan uw raad missen, Tiresias. Dit is mijn zaak. Ik heb gezworen de moordenaars te vinden.
Ik heb niet gezworen.
Dit is duidelijk, Tiresias. Ge weet iets en ge verkiest te zwijgen. Ge dwingt me U voor medeplichtig te houden.
Ge zult doen wat ge niet kunt laten maar ik verkies te zwijgen.
Hofwacht, sla hem in de boeien.
Wellicht kan hier met zachtheid, Koning, meer verkregen worden dan met geweld. Tiresias, ik maan u in de naam van God, spreek.
Het helpt immers niet. De waarheid is allang op weg. Ze zal zonder mijn toedoen, de koning gauw genoeg treffen.
Hier wordt schaamteloos het hoogst gezag beledigd. In de boeien met hem!
Het zal de waarheid die ge zoekt niet beletten zich eigenmachtig aan U op te dringen. Ge zijt stekeblind, Oidipoes.
Indien ge het zoveel minder zijt, wat ziet ge dan voor een waarheid naderen?
Genoeg. Hij zelf is de moordenaar!
Sar me niet langer. Ik gehoorzaam, koning. Ja, ik spreek en het zal u berouwen. Luistert allen. De moordenaar is hier. Hij leeft. Het orakel heeft het gezegd. De moordenaar is Oidipoes.
Dit is uw doodvonnis, oude.
In mijn bloed wordt de waarheid niet gesmoord. Ze overleeft me wel. En ik herhaal, de moordenaar is Oidipoes.
Zeg eens, gekje, is het soms Kreoon niet die U de heilige waarheid heeft ingeblazen? Mijn lieve zwager weet immers zo goed hoe men tovenaars en priesters dient te gebruiken.
Klaag alleen Uzelf aan. Met uw open ogen zogenaamd, ziet ge 't bloed niet op uw handen.
Jawel. Jawel, ik hoor het goed. Voor de laster die ge verkoopt, zijt ge niet eens aansprakelijk. Ik heb U door, vervloekte wichelaar. Vertel eens, waar waart ge toen de klauw van het monster op de stad lag geklemd? Dierf uw helderziendheid de vervaarlijke raadsels niet aan? En moest een vreemde reiziger bijspringen om Thebe te verlossen? Misschien waart ge in die jaren nog niet blind
genoeg om klaar te zien? En toen Laos werd vermoord, waarom hebt ge uw bek gehouden, gij die toch wist dat ik de moordenaar was?
Ik ben geen speurhond. Meer dan wat God me doet zien, zie ik niet. En in de mond van de Puthia, was ook uw uur nog niet geslagen.
Natuurlijk. Ik begrijp, ik begrijp. En het was Kreoon die de klok heeft opgewonden, niet? Komaan, laten we ons aan een oude kwijlbaard niet vergrijpen. Maar ik jaag U Thebe uit, Tiresias!
Men brenge hem zolang binnen, onder bewaking.
Toejuichingen seffens gesmoord.
Het was in een vlaag van toorn dat hij U heeft beschuldigd. Hij meent het niet, Kreoon.
Was hij het niet die aandrong om die verwaande kwakzalver te ontbieden? Hij zou zich zelf de moeite geven hem uit zijn hol te halen, is het niet? Zijn ijver was niet belangeloos, hoor. Hij had een plannetje, de schurk.
Mijn leven lang heb ik de Staat gediend. Uw aanklacht raakt me niet.
Waarom heeft de seniele kakadoris u de moordenaar niet aangewezen, toen de moord werd gepleegd?
Ik weet het niet. Hem moet ge het vragen. Ik weet alleen dat hij het toen niet heeft gedaan.
En hij deed het niet, omdat ik de moordenaar niet kón zijn, omdat ik er niet eens was. En bovendien paste het niet in uw kraam dat het iemand zou wezen. De dood van de koning gaf u immers de handen vrij. En al de rest was kul. Maar aan mijn komst, na mijn zege op de Sfinx, hebt ge u niet kunnen verwachten. Thans echter, niet waar? sta ik lang genoeg in uw weg. Wie springt het verraad niet in het oog?
Ik heb nooit troon noch scepter gezocht, Oidipoes. De lasten van de kroon zouden me veeleer onbehaaglijk maken. Bescheidener
opdracht past me beter. En Thebe weet genoeg dat ik steeds bereide middelaar was tussen het volk en onze vorsten.
Tevergeefs tracht ge bij het volk in het gevlei te komen. Uw trieste parade dekt uw trouweloosheid niet.
Bewijs mijn verraad, bewijs.
Het werd door uzelf bewezen. En ik jaag u weg.
Wat ge doet, Oidipoes, is hemeltergend onrecht.
Wat ge mij deedt is hemeltergende smaad.
Schei uit! Ik schaam me over u. Zijt ge vergeten dat Thebe aan zijn rampen dreigt onder te gaan? Hier is geen plaats voor ijdele familietwisten. Het gaat ons allen om leven en dood.
Maar uw man wil me uit het land verbannen, dat hebt ge toch gehoord?
Woorden, woorden. En veel te kort aangebonden. Onze rede alleen moet spreken.
Al goed en wel, maar hij heeft me toch van moord beticht. Dat ook hebt ge gehoord, zou ik denken.
Op wat berust zo'n betichting? Op niets.
Op de hallucinaties van die duivelse tovenaar, waarmede hij samenspant.
Dat is niet waar. Ik zweer het!
Ge hoort het, hij doet er een eed op. Geloof hem, Oidipoes. En wat die tovenaar betreft, men moet met dergelijke lui op zijn hoede zijn. Ze leven namelijk van de angst die ze ons met hun verzinsels op de nek halen. Ik wil u iets vertellen dat U op dat stuk overtuigen kan. Een waarzegger van hetzelfde allooi had Laos aan de hand van een of ander orakel voorspeld dat hij door zijn eigen zoon om het leven zou komen. Of er nu een zoon mocht geweest zijn of niet, het is van geen tel, want het was door een bende rovers dat Laos werd vermoord. Het orakel heeft dus gelogen. Komaan, dat heeft het meer gedaan, maak u geen zorgen.
Goed, goed. Ik ben niet zo onverzoenlijk als ik er uit zie. Ik houd de zaak van uw broer in beraad. En ondertussen dient de moord te worden opgehelderd. Ik mag mij door een vrouwelijke draaierij niet van de wijs laten brengen, al was die nog zo argeloos bedoeld. Werd daareven niet vermeld dat van de vier knechten die Laos op zijn reis vergezelden, er één toch de aanval heeft overleefd? Gij waart het, vrouw.
Ja, een enkele.
En ik heb opdracht gegeven hem te dagen.
Men is op weg. Hij kon reeds hier zijn, heer.
Mag ik zolang oorlof nemen?
Doe naar uw zin.
Thebanen, verlaat het plein nog niet. Ik blijf mijn eed gestand. Het onderzoek duurt voort.
(Vervolg in volgend nummer.)
‘Jokaste’