De Vlaamse Gids. Jaargang 44
(1960)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 657]
| |
Kaïn en Abel
| |
[pagina 658]
| |
hen gesproken werd. Niet te verwonderen dat men zich dit heeft afgevraagd en gemeend heeft dat juist hiervan veel moet hebben afgehangen. Terstond daarop vernemen wij dat de broeders zich in het veld bevonden. Waren de woorden die zij wisselden daarover gegaan, of was het werkelijk een woordenwisseling geweest? Die open vraag zal nog een grote rol blijken te spelen. In elk geval geschiedde het daar, in het veld, dat Kaïn tegen zijn broeder opstond en hem doodsloeg. Die allereerste verschrikking, de eerste doodslag op aarde wordt maar heel summier meegedeeld, en de bijbelse verhaler geeft er geen woord commentaar op. Wij horen alleen dat de Heer, die nu Kaïn verschenen moet zijn, hem vraagt waar zijn broeder gebleven is. En Kaïn geeft dan het beruchte, verstokte antwoord, dat neerkomt op een stug en onverschillig: weet ik het! ‘Ben ik mijn broeders hoeder?’ Waar misschien nog een ‘sneer’ in doorklinkt op diens beroep? Maar ontzagwekkend, zwaar geladen van een tot dan onbekend doch verschrikkelijk lot klinkt nu de stem des Heren: ‘Wat hebt gij gedaan?’ Wat Kaïn gedaan heeft, kan niet sterker worden aangeduid dan in de nu volgende woorden, die te kennen geven dat het eerste bloed op aarde is vergoten: ‘daar is eene stem des bloeds van uwen broeder, dat tot Mij roept van den aardbodem’. En hierop volgt de vloek van den Heer, hierom zal Kaïn op aarde vervloekt zijn. De aarde zal onwillig zijn, hem van het goed dat zij vermag voort te brengen, af te staan. De Heer spreekt: ‘gij zult zwervende en dolende zijn op aarde’. Kaïn blijkt zich zijn schuld aanstonds diep bewust, want hij noemt voor den Heer zijn misdaad te groot om vergeving te kunnen vinden. Hij herhaalt de woorden van zijn Heer: zwervende en dolende zal hij zijn op de aarde en hij vreest dat wie hem zal vinden, hem op zijn beurt zal doodslaan. (Vreest hij de engelen der wrake of toekomstige mensen of de verscheurende dieren?) Maar nu volgt de grote tegenstrijdigheid, de Heer die hem zo juist vervloekt heeft, verzekert hem thans Zijn bescherming en een zevenvoudige wraak over al wie Kaïn zou doodslaan. En Hij geeft hem van die bescherming een teken. Er wordt niet gezegd, welk. Er volgt nog alleen, dat Kaïn van het aangezicht des Heren heengaat en naar het land Nod trok, ten oosten van Eden. Het verdere van Genesis 4 heeft een ander karakter, en lijkt een ander verhaal te zijn, berustend op een andere bron. De geschiedenis van Kaïn en Abel is ten einde, nu wordt verhaald van Kaïns verder leven en van zijn nageslacht, maar wat daarvan verhaald wordt, staat niet in het teken van de vloek, men zou eer zeggen in het teken der bescherming. Maar het lijkt ook een andere Kaïn te zijn, die, in deze tweede helft van het bijbels verhaal, zich vestigt en zonen wint en een | |
[pagina 659]
| |
groot nageslacht krijgt. Deze Kaïn heeft niets meer van de mens die in woede zijn broeder neersloeg, hij gaat met overleg te werk, hij verwerft eer en aanzien, en hij bouwt een stad die hij naar zijn zoon Henoch noemt. Zijn nakomelingschap gaat voort door uitvindingen een cultuur tot ontplooiing te brengen, Jubal vindt het harp- en orgelspel uit, Tubal Kaïn de bewerking van koper en ijzer. Het slot van Genesis 4 verhaalt hoe Eva aan Adam opnieuw een zoon schonk, die Seth werd genoemd, maar er is nog geen sprake van een van kwaad tot erger vervallend geslacht der Kaïnieten tegenover het deugdzame der Sethieten. Kaïns geschiedenis is in deze tweede helft van Genesis niet die der schande maar integendeel de historie van een eervol en nuttig leven. Zo vergroot het vervolg op het korte verhaal, dat al vol onopgehelderde leemten en tegenspraken was, de tegenstrijdigheid. Toch is de geschiedenis van Abels dood, met alle leemten en tegenspraken en geschreven zonder de minste literaire bedoeling, de geladenste short-story die men zich kan denken. Zo is zij blijven voortleven en inspireren, als het ‘eerste drama der mensheid’. De eerste moord, de eerste doodslag althans. Het oude strenge joodse rechtsbesef zal geen onderscheid daartussen gemaakt hebben. Kaïn was de eerste moordenaar, hij doodde Abel. Vroeg in de geschiedenis van het mensdom begon reeds het bloedvergieten, de eerste moord was een broedermoord, verkondigt het oude verhaal met schaamte en bedwongen ontzetting over dit lage uitvloeisel van het menszijn. Maar de vraag van den Heer aan Kaïn: ‘wat hebt gij gedaan?’ laat ook de lezer niet los. Hij wil weten: hoe is het gekomen? Wat was het motief tot Kaïns daad? Onder welke omstandigheden gebeurde het? Geschiedde het in een opwelling of met voorbedachten rade? Wilde Kaïn Abel doden? Wist hij wat hij deed? Het eerste drama der mensheid is vol onopgehelderde raadselen. De eerste manslag is een gedeeltelijk tot klaarheid gebrachte moord. De dader heeft na de aanvankelijke ontkenning voor zijn rechter, zijn Heer, ingezien dat verder ontkennen niet baatte. Niet uit onbekendheid met de feiten vroeg de Alwetende hem, waar zijn broeder was, maar met die vraag riep Hij hem ter verantwoording. Zij luidde de aanklacht in, zij ging aan het vonnis, aan de vloek vooraf. Zwaar is de vloek, de straf die Kaïn van Godswege treft. Toch verschilt deze eerste moord van alle die erop zijn gevolgd, de ontelbare. Wel stelt het beklemmende verhaal vast, dat de eerste dode op aarde géén natuurlijke dood is gestorven en daarin ligt reeds een hard oordeel over de mens opgesloten. De zondeval van Adam en Eva, zet zich snel en verschrikkelijk in daden voort, Kaïn staat Abel naar het leven, berooft hem van dit opperste geschenk Gods, het leven zelf. | |
[pagina 660]
| |
Maar toch verschilt hij van alle andere moordenaars, hij is de enige moordenaar op aarde aan wie de dood nog onbekend was. Zijn misdaad is reeds daarom tragisch, daar hij het gevolg ervan nog niet kennen kon. Achter de vraag, of Kaïn in een opwelling handelde, in woede en drift, of met opzet, Abel wilde doden, rijst voor zijn schuld de verder strekkende vraag, of Kaïn kon weten wat hij deed. Hij kon dit niet. Abel werd de eerste dode op aarde. Dat was iets ongekends. En ook uit het korte bijbelverhaal kan men toch opmaken, misschien al door zijn bruuske ontkenning maar zeker door zijn schuldbekentenis na de woorden van zijn Heer, dat Kaïn door de gevolgen van zijn daad diep geschokt en radeloos ontsteld is. Het bijbelverhaal raakt er niet aan maar wie zich erin verdiept zoals het daar in bijzonderheden onuitgewerkt en onverklaard geschreven staat, vindt nog meer dat als verzachtende omstandigheid kan gelden. Het verhaal laat er zich niet over uit of Kaïn door de afwijzing van zijn offer uit de beledigde trots van versmade oudste, uit afgunst of rechtstreeks uit een boze geaardheid handelde, maar in elk geval wordt niet verklaard waarom het offer van Kaïn geen genade vond en dat van Abel wel. Maar misschien stond het voor de schrijver van het bijbelverhaal vast, dat Kaïn door geaardheid of gezindheid niet waardig was om de Heer te offeren. Misschien schemert er door, dat zijn offer niet in de ware geest van dankbaarheid en gehoorzaamheid gebracht werd; zonder dat het er uitdrukkelijk staat te lezen, valt er uit op te maken dat Abel werkelijk het beste afstond dat hij schenken kon, ‘van de eerstgeborenen zijner schapen, en van hun vet’, terwijl van Kaïn enkel vermeld wordt dat hij offerde ‘van de vrucht des lands’. De schrijver van het bijbelverhaal die zich zo beknopt uitdrukt, kan bekend verondersteld hebben, waarom Kaïns offer niet werd aanvaard. Dan kan voor hem niet aangevoerd worden, dat Kaïn in het duister tastte over Gods ongenade jegens zijn offer. Het verhaal kan in zijn kortheid zijn redenen in zich besluiten zonder ze te vermelden. Er blijft dan ten gunste van Kaïn slechts de primaire omstandigheid dat de dood voor hem nog het ongekende was, een gedachte die pas van later tijd is en bij de bijbelschrijver niet opgekomen lijkt te zijn. Voor deze handelde Kaïn bovendien naar alle waarschijnlijkheid wèl met voorbedachten rade. Kaïn is voor hem, in overeenstemming met het strenge joodse geloof, niet tragisch, maar vloekwaardig. Afschrikwekkend ten voorbeeld gehouden aan zijn volk. Kaïn slaat Gods waarschuwing in de wind, de woorden die hij daarop met Abel sprak zouden moeten uitwijzen, of hij de opzet had zijn broeder te doden, maar de bijbel vermeldt niet wat er gesproken werd, ook niet of Abel Kaïn antwoordde: ‘En Kaïn sprak met zijnen broeder Habel’. Daarop zijn zij het veld ingegaan en is het gebeurd. Wat had Kaïn gezegd? Wat in | |
[pagina 661]
| |
onze ogen denkelijk bezwarend zou zijn geweest, behoefde voor de oud-testamentische verhaler geen vermelding, het kon geen gewicht meer leggen in een schaal, al zo zwaar belast. In de vertaling der zeventig is het echter nodig gevonden, aan te vullen wat in de hebreeuwse codex ontbrak; de Septuagint laat Kaïn hier van Abel eisen met hem het veld in te gaan: Egrediamur foras. Kaïn heeft in hun ogen niet in een opwelling gehandeld. Zijn woede over de afwijzing van zijn offer zal door Gods vermaning en verwijt nog vergroot zijn, zijn opzet stond dan vast, toen hij Abel dreigend beval met hem naar het veld te gaan, waar zij alleen zouden zijn en Kaïn ongestoord zijn opzet kon volvoeren. |
|