natuur, leven geschapen werd. Het voornaamste wat men van deze curieuze vermengingen van mens en plant zeggen kan, ligt inderdaad in de bevestiging van hun bestaan. Zij bestaan dreigend en fantastisch als de bomen, de onweerswolken, de voorhistorische dieren die ons overgebleven zijn.
Ook de tekeningen bestaan, doch zij komen ons niet voor als mensen of planten, maar als landschappen. Meteen worden zij ook veel zachter, inniger, bucolieker van stemming. Hier is de vlinder meer aanwezig dan het wapen.
Het landschap, dat de directe uitdrukking is van het begrip natuur en er in de geest van velen ook mee samenvalt, blijft de eerste inspiratiebron van de tekenaar d'Haese. Dit is zo waar, dat hij zelfs bij het voorstellen van een gelaat of een menselijke figuur de indruk wekt een landschap met zijn wolken, bossen, akkers, vijvers en zeeën te tekenen. Met andere woorden: in zijn tekeningen stelt Roel d'Haese ons bijna steeds een neerliggende, uitgestrekte oppervlakte voor, een oppervlakte die geleidelijk opstijgt naar een niet aangeduide horizon en die gelezen kan worden zoals men een stuk van de wereld kan lezen vanuit een vliegtuig of vanop een heuvel. Vandaar dat ieder dezer tekeningen ons de schok der herkenning geeft, want nooit komen wij terecht in een non-figuratieve wereld van rechte, gebroken en gebogen lijnen, maar steeds staan wij in het landschap zelf.
Toch zijn de lijnen belangrijk. Het landschap is immers niet aanwezig in wat men de eerste macht zou willen noemen. Het zit verscholen achter een subtiel grafisch spel dat er voor gespannen is als een netwerk. Alsof men het landschap of het voorgesteld gelaat ontwaarde achter een dichte maar zeer fijne motregen en alle vaste contouren uitgewist werden door het water. Wie aandachtiger toekijkt, zal trouwens constateren dat landschap en lijnenspel niet los staan van elkander, maar dat beide uit en door elkander ontstaan. Zij vormen de mysterieuze eenheid van de tekening, die aldus een delikate evocatie van het natuurbeeld en een bijna autonoom geheel van lijnen op het witte blad wordt.
Maar die eenheid bestaat uit nog een derde aspect. Dit fijnzinnig getekende en weer bedekte landschap is ook bewoond. Waar wij een zeebaai schijnen te ontwaren achter een zeer zachte rilling van de potlood- of inktstrepen, daar zien we meteen een vreemd en curieus wezentje zitten, een broertje zou men denken van de beeldhouwwerken. Gezichten, gestalten, lichamen van dwergen, apen, krijgers, vrouwen duiken op. In wat slechts een met lijnen bedekt wolkenspel scheen te zijn, doemen nu ogen, voeten, buiken op. Uilen komen naar voren, vlinders, insecten, zeekwallen, bloemen. Zij huizen in de tekening,