De Vlaamse Gids. Jaargang 43
(1959)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 795]
| |
Herwarth Walden en ‘Der Sturm’
| |
[pagina 796]
| |
Sturm’ ten onder ging als de gedachten, die hij verkondigde, in ruimere kringen aanvaard werden, met andere woorden als de voorvechtersrol was uitgespeeld. Lothar Schreyer, die jarenlang als hoofdredakteur van ‘Der Sturm’ innig met hem samenwerkte, en Nell Walden, zijn tweede vrouw, hebben met liefde en verering hun herinneringen aan de rusteloze strijder neergeschreven. Een portret van Kokoschka toont ons de onpraktische kunstenaarsfiguur, met de blonde haarbos en de blauwe, achter dikke brilglazen vinnige ogen. Hij was een dynamisch, doelbewust strijder; veelzijdig begaafd, stelde hij zijn schitterende geest en zijn organisatorisch talent volledig in dienst van de kunst. Zelf scheppend kunstenaar schreef hij dichtwerk en muzikale komposities, waaronder het expressionistische drama ‘Die Beiden’, het ‘Buch der Menschenliebe’, liederen en het muzikale gedeelte van een pantomime van William Wauer. Van groter belang dan zijn scheppend werk is ongetwijfeld het polemisch proza, waarin hij onafgebroken de moderne kunst verdedigde en haar talloze bestrijders op ongenadige wijze van antwoord diende. In 1958 kunnen wij ons trouwens moeilijk voorstellen met welke argumenten de avantgardistische kunst in die tijd werd bestreden. Ongetwijfeld hebben de bekampers van toen het terrein voorbereid voor de latere systematische en officiële hetze tegen de ‘entartete Kunst’ onder het Nazi-regime. De voorgeschiedenis van ‘Der Sturm’ begint reeds rond de eeuwwisseling. Else Lasker-Schüler bracht Herwarth Walden (met wie zij gehuwd was), in nauwer kontakt met haar vrienden onder de avantgardistische schrijvers. Onder haar invloed ook werd zijn gevoeligheid voor poëzie steeds fijner. In Walden groeide de wens om voor de jonge poëzie een eigen orgaan te stichten. Verschillende pogingen in die richting mislukten, daar bekrompen uitgevers hem de noodzakelijke redaktionele vrijheid ontzegden. Aldus mislukte in 1909 zijn poging om het hem door de ‘Genossenschaft deutscher Bühnenangehöriger’ toevertrouwde tijdschrift een litterair karakter te geven. Walden had de meest vooraanstaande Duitse dichters en schrijvers tot medewerking kunnen bewegen. Daarenboven had hij zich het eerste publicatierecht van het Nietzsche-archief te Weimar verzekerd. Maar hij eiste teveel van zijn lezers, die alleen maar vakkundige inlichtingen verwachtten. De vereniging verbrak het kontrakt en Walden werd zonder vergoeding ontslagen. Vruchteloos streed hij om zijn recht in een proces, dat om die zaak werd gevoerd. Nochtans zouden deze gebeurtenissen een gunstige atmosfeer scheppen. De Weense publicist Kart Kraus behandelde het geval in een gepeperd artikel, waarmee hij in zijn tijdschrift voor zijn Berlijnse kollega in de bres sprong. Prominente kunstenaars en literatoren spraken publiek hun bewondering voor Walden uit. Zijn vrienden gaven een protestschrift uit waarin we bij de ondertekenaars namen aantreffen als Peter Altenberg, Peter Behrens, Max Brod, Richard Denmel, Elisabeth Foerster-Nietzsche, Arno | |
[pagina 797]
| |
Holz, Henry Van de Velde, Julius Meier-Graefe en Heinrich Mann. Dit solidariteitsgevoel sterkte Walden in zijn besluit zelf een uitgeverij te stichten. Op 3 maart 1910 verscheen hier het eerste nummer van het tijdschrift ‘Der Sturm, Wochenzeitschrift für Kultur und Künste’. Van maart 1913 tot maart 1916 verscheen ‘Der Sturm’ tweemaal per maand; van toen af verscheen het blad maandelijks. De laatste nummers werden in 1932 gedrukt. De inzet was schitterend. Vele schrijvers, die na het fiasco met ‘Der neue Weg’ voor Walden in de bres gesprongen waren, stonden hun pennevruchten aan ‘Der Sturm’ af. Onmiddellijk werd ‘Der Sturm’ het leidende blad van de expressionistische literatuur. De twintig jaargangen bevatten een schat van materiaal in verband met het wezen en de ontwikkeling van de hele expressionistische beweging. Belangrijk werk vinden we vooral in de eerste jaargangen. Met haar ‘Briefe nach Norwegen’ en haar hooggestemde gedichten gaf Else Lasker-Schüler het tijdschrift een dichterlijke glans. Scheerbart publiceerde zijn kosmisch-visionaire roman ‘Kaiser von Utopia’. Albert Ehrenstein (‘Tubutsch’) verkondigde in dichterlijke taal zijn verlangen naar menselijkheid. Apollinaire, Peter Baum, Max Brod, Richard Dehmel, Alfred Döblin, Alfred Mombert, Mynona, Paul Zech verleenden hun medewerking. Marinetti's manifesten der futuristische literatuur, onbekende gedichten van Rimbaud en een door de Duitse censuur tot nog toe onderdrukt werk van Flaubert (‘Die letzte Stunde’) verschenen in vertaling. Met nadruk wees ‘Der Sturm’ op de Zweed Pär Lagerkvist. bijna veertig jaar voor de toekenning van de Nobelprijs in 1951 hem aan een breder publiek bekend maakte. Grote indruk maakte Oskar Köschka met zijn jeugdwerk ‘Mörder, Hoffnung der Frauen’. Haar hoogtepunt bereikte de lyriek in ‘Der Sturm’ met de verzen van August Stramm. Stramm sneuvelde in 1915, Scheerbart en anderen stierven, het peil zonk. Terwijl nu overal expressionistische pseudoliteratuur opdook, voltrok Walden omstreeks 1920 een koerswijziging in de richting van het dadaïsme, wat voor het tijdschrift belangrijke gevolgen had. Nu treffen we teksten aan van Tristan Tzara, de profeet van het dadaïsme. Met ‘Franz Müllers Drahtfrühling’ en ‘Anna Blume’ plaatste Kurt Schwitters het blad opnieuw in de litteraire aktualiteit. De uiterste positie in deze ontwikkeling bereikte de voordrachtkunstenaar Rudolf Blümner met zijn fonetisch (...) dichtwerk ‘Angolaina’. Weliswaar bekroont nu Ivan Goll met zijn gedichten de expressionistische lyriek, wel duikt bij gelegenheid de schrijversnaam Louis Aragon op, maar bijdragen van deze rang worden zeldzame uitzonderingen. De aanknoping met het surrealisme, dat ondertussen in Frankrijk uit het dadaïsme was ontwikkeld, slaagde niet. In die periode verschenen verschillende nummers, die gewijd waren aan het expressionisme in het buitenland, o.m. in Rusland, Frankrijk, Tsjecho-Slowakije, Bulgarije, Italië en België... De laatste verzen, die de steeds meer naar links georiënteerde Walden voor ‘Der Sturm’ verzamelde, waren de | |
[pagina 798]
| |
‘Stempellieder’ van werklozen: schrijnende echo's uit de krisisjaren omstreeks 1930! Ofschoon Walden van huis uit een literator was, ligt zijn voornaamste verdienste op het terrein van de beeldende kunst. Ook voor deze was het tijdschrift een aktief propagandaorgaan. In de kolommen van het blad werden manifesten en teoretische werken van de jonge kunstenaars afgedrukt, in opstellen werden hun intenties toegelicht en in pamfletten hartstochtelijk verdedigd. Reprodukties van tekeningen en houtsneden verschenen op de voorpagina en als illustratie in de tekst. Wie nog geen tentoonstellingen van expressionisten, futuristen of kubisten gezien had - en wie had dat reeds omstreeks 1910? - vond hier voor het eerst de gelegenheid zich aan de hand van aanschouwelijk materiaal een oordeel over de omstreden ‘moderne’ kunstenaars te vormen. Aanvankelijk verwekte vooral Kokoschka veel discussie. Walden had hem reeds leren kennen toen hij zich met de voorbereidende werkzaamheden tot het verschijnen van ‘Der Sturm’ bezig hield. Door bemiddeling van Adolf Loos en op diens aanbeveling had hij Kokoschka, die zopas de Weense kunstschool verlaten had, als illustrator aangeworven. Kokoschka aanvaardde de opdracht in Berlijn. In 1911 trad hij te Wenen op als zaakwaarnemer van Walden. Tot aan het uitbreken van de wereldoorlog bevond hij zich afwisselend in de beide hoofdsteden. Toen hij in 1916 van een zware verwonding herstelde was hij gedurende verscheidene maanden te gast bij de ‘Sturm’-redaktie. Voor de eerste jaargangen ontwierp hij een reeks psychologische schetsen: de analytische, verwarde en hallucinatieve stijl van deze voorstellingen stootte veel abonnenten van ‘Der Sturm’ af. In de nummers van de tweede jaargang traden de ‘Brücke’-mannen Kirchner, Pechstein en Heckel met tekeningen en houtsneden naar voor, in het derde jaar Kandinsky, Campendonk, Macke en Marc. Omstreeks 1914 omvatte het panorama de expressionistische, de kubistische, de futuristische en de abstrakte kunst. Paul Klee, Marie Laurencin, Marc Chagall, Fernand Léger, Hans Arp, Robert Delaunay, Gino Severini en Umberto Boccioni sturen grafisch werk in. In 1916 vinden we opnieuw tekeningen van Kokoschka. Tot het einde van de oorlog domineren dan Klee en Chagall. Drie van de voornaamste schilders, Boccioni, Macke en Marc sneuvelden in de oorlog. In 1918 was de toestand grondig veranderd: het expressionisme en de andere kunststromingen, waarin Walden geestelijk thuis was, werden in ruimer kring erkend; het oorspronkelijke elan was gebroken, nieuwe ontwikkelingen bereidden zich voor. Daarmee was ook de periode van de dokumentair zo belangrijke belijdenisschriften ten einde. Voor de wereldoorlog hadden de futuristische schilders het recht tot eerste publicatie van hun programmaschriften in het Duits toevertrouwd aan ‘Der Sturm’. Franz Marc had geschreven over de futuristen en over het werk van zijn vriend Kandinsky. Kandinsky had zijn opvattingen over ‘Malerei als reine Kunst’ en over ‘Kunstverstehen’ gepubliceerd. Voor ‘Der Sturm’ had | |
[pagina 799]
| |
Paul Klee Delaunays opstel over het licht vertaald. De artikels die de kunstenaars na 1918 afstonden waren, afgezien van de bijdragen met dadaïstische strekking, hoofdzakelijk retrospektief. Tot de weinige richtingwijzende bijdragen behoort een door Kemeny en Moholy-Nagy samen uitgewerkt manifest, dat onder de merkwaardige titel ‘Dynamisch-konstruktives Kraftsystem’ (1921) ondermeer de ‘kinetische plastiek’ postuleert. Naast grotendeels belangloos werk werden in die tijd van vroeger gekende tekeningen opnieuw afgedrukt. Ook reproduceerde men nu in kleuren nieuwe werken van de vroegere medestrijders. Archipenko en Gleizes, die ‘Der Sturm’ reeds rond 1913 gepropageerd had, treden nu meer op de voorgrond. Schlemmer, Willi Baumeister, konstruktivisten zoals Moholy-Nagy, dadaïsten als Kurt Schwitters treden ‘Der Sturm’ binnen. Schilders van de ‘Neue Sachlichkeit’ zoals Schrimpf werden het bevorderen waardig geacht. Niettemin verloor ‘Der Sturm’ geleidelijk aan invloed en belang. De uitgeverij en de kunstgalerij hadden dezelfde bedoeling als het blad. Naast dichtbundels van Peter Baum, F.R. Behrens, Kurt Heynicke, Kurt Liebmann, Adolf Knoblauch, Wilhelm Runge, Lothar Schreyer, Kurt Schwitters, August Stramm en Herwarth Walden bracht de uitgeverij een autobiografie van Kandinsky, mappen met tekeningen, een luxueuse uitgave van ‘Mörder, Hoffnung der Frauen’, prentenboeken van Chagall, Klee, Archipenko en Schwitters op de markt. Teoretische verhandelingen over het kubisme schonken Rudolf Blümner met ‘Der Geist des Kubismus’ en Albert Gleizes met ‘Vom Kubismus’. In 1914 droomde Paul Scheerbart in zijn epochemakend werk ‘Glasarchitektur’ van met stalen meubelen ingerichte, kunstmatig verluchte woningen in gekleurd glas. In zijn boeken ‘Einblick in Kunst’ en ‘Expressionismus - Die Kunstwende’ schetste Herwarth Walden voor de eerste maal een overzicht van de principes en bedoelingen van de kunst der twintigste eeuw. Op 12 maart 1912 werd de eerste ‘Sturm’-tentoonstelling met werken van Italiaanse futuristen geopend. Sindsdien organiseerde Walden maandelijkse tentoonstellingen van expressionistische kunstenaars. De kunstgalerij richtte er meer dan honderd in. Daarnaast waren er talrijke reizende tentoonstellingen. Die zag men in Aken, Brandenburg, Bremen, Breslau, Cassel, Coburg, Danzig, Dresden, Düsseldorf, Eisenach, Erfurt, Frankfurt, Freiburg, Giessen, Götingen, Hagen, Hamburg, Kiel, Keulen, Königsberg, Leipzig, Magdeburg, Mannheim, Marburg, München, Nordhausen, Nürnberg, Pforzheim, Potsdam, Stettin, Stuttgart, Weimar en Wiesbaden; ook in Amerika, België, Denemarken, Finland, Groot-Brittannië, Hongarije, Italië, Japan, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Polen, Tsjechoslowakije, Zweden en Zwitserland. De innerlijke ontwikkeling van de galerij loopt parallel met die van het blad. Duidelijker nog dan uit het tijdschrift kan men uit zijn tentoonstellingsaktiviteit vaststellen van welke kunstenaars Walden iets verwachtte. Tijdens de eerste periode - tot ongeveer 1919 - ontmoetten we vooral Kokoschka, de futuristen, de ‘Blaue Reiter’, alsook Feininger, | |
[pagina 800]
| |
Jawlensky, Delaunay, enkele kubisten, Archipenko, Chagall, Jacoba van Heemskerck en Georg Muche. Omstreeks 1920 en later verplaatste het zwaartepunt zich naar Baumeister en Schlemmer, Gleizes, Molzahn, Moholy-Nagy en Schwitters. Na 1924 (het jaar van de echtscheiding van Herwarth Walden en zijn tweede vrouw, Nel Walden) had de galerij haar betekenis grotendeels verloren. Ongetwijfeld kan het ‘Erster deutscher Herbstsalon’ als de grootste gebeurtenis in de geschiedenis van ‘Der Sturm’ beschouwd worden. Walden organiseerde het in 1913 naar het voorbeeld van het Franse ‘Salon d'Automne’. Met verbluffende zekerheid had Walden hier de werken van de voor de toekomst beslissende kunstenaars verenigd. Daar kreeg het publiek voor het eerst kunstwerken te zien, die men thans klassiek mag heten. Kandinsky, Marc, Klee, Chagall, Kokoschka, de futuristen en de kubisten toonden hier werken, die nu in de grote musea van de wereld hangen. Tweeëntwintig werken van Henri Rousseau prijkten er op de ereplaats. Met August Stramm, wiens betekenis Walden dadelijk begrepen had, verkreeg de woordkunst in ‘Der Sturm’ dezelfde rang als de beeldende kunst. Op ‘Sturmabende’ droeg Rudolf Blümner in een ‘sprachmelodische’ stijl voor uit het werk van Stramm en andere ‘Sturmdichter’. In Berlijn werden ongeveer 350 dergelijke avonden gehouden, in andere Duitse steden een honderdtal. Op 1 september 1916 werd de ‘Sturmschule’ geopend: men gaf er onderricht over expressionistische dramatische kunst, voordrachtkunst, schilderkunst, dichtkunst en muziek. Als leraren fungeerden Rudolf Bauer Rudolf Blümner, Heinrich Campendonk, Jacoba van Heemskerck, Paul Klee, Georg Muche, Gabriele Münter, Lothar Schreyer en Herwarth Walden. In 1917 werd onder leiding van Lothar Schreyer de vereniging ‘Sturmbühne’ opgericht. Men streefde er naar het ‘Bühnenkunstwerk der Gegenwart’ te verwezenlijken. Een tijdlang gaf deze vereniging zelfs een eigen blad uit onder de titel ‘Sturmbühne’. In de herfst van 1918 - enkele dagen voor het einde van de oorlog - kon de Sturmbühne een eerste opvoering van het drama ‘Sancta Susanna’ (van Stramm) aanbieden. Na de oorlog verhuisde deze groep naar Hamburg, waar nog gedurende verscheidene jaren toneelexperimenten werden gehouden. Doch stilaan ontsnapte ‘Der Sturm’ aan zijn stichter Herwarth Walden. Het gedane werk lag over de ganse wereld verstrooid. Nog eenmaal echter zouden allen elkaar terugvinden in een grootse hulde aan de voorvechter, wiens vijftigste verjaardag op 25 september 1928 met een Herwarth Walden-Abend in het Berlijnse ‘Theater am Schiffbauerdamm’ werd gevierd. Een hulde-adres werd door 340 kunstenaars uit vele landen ondertekend. Het werd echter steeds eenzamer rond Walden. Hij besefte dat zijn taak in de kunstomwenteling volbracht was. Hij hoopte nog de expressionistische kunst, die als een geestelijke omwenteling was begonnen, nu in de politieke omwenteling, in de kommunistische namelijk, te kunnen inschake- | |
[pagina 801]
| |
len. Eigenaardige ontwikkeling bij de man, die vroeger placht te zeggen: ‘Kunst und Politik haben nichts miteinander zu tun’! In 1932 week hij uit naar Rusland, het land waarover hij in de laatste jaargangen van ‘Der Sturm’ met zoveel belangstelling had geschreven. Daar kon hij door taallessen in een karige broodwinning voorzien. Af en toe verscheen van zijn hand een bijdrage in het te Moskou verschijnende emigrantentijdschrift ‘Das Wort’. In 1941 werd Walden aangehouden en naar Siberië verbannen. Sindsdien heeft men niets meer over hem vernomen. Het is de historische verdienste van ‘Der Sturm’ geweest voor kunstenaars als Kokoschka, Chagall, Archipenko en Mare het terrein geëffend te hebben. Belangrijker nog is het feit, dat ‘Der Sturm’ de verschillende kunstprogramma's van de twintigste eeuw heeft samengevat en in de veelheid het aan allen gemeenschappelijke heeft aangetoond. De kunstgeschiedenis van onze tijd kan dan ook aan ‘Der Sturm’ niet voorbijgaan.Ga naar voetnoot(1) |
|