| |
| |
| |
Mama, kijk, zonder handen!
toneelspel in vier bedrijven
door Hugo Claus
Tweede bedrijf
(Terwijl het doek opgaat rinkelt de telefoon. Op de divan, onder de plaid, ligt Mol. Op een paar meters van hem op een paar kussens op de grond, ligt Stefan te slapen. Hij staat nu op en gaat knorrend naar de telefoon).
- Ja, tante. Natuurlijk niet, tante. Ik heb vrijaf wegens de verjaardag van Mijnheer Baers. Ja. Huhu. Huhu. Ja. Jajaja. Maar er zijn ook nog logés. Zij logeren bij mij. Ze slapen op de grond. Op een paar kussens. Alle drie, ja. Neen, niet samen. Een in de keuken. Neen, natuurlijk niet in mijn bed, hoe kom je daarbij! Een dichter. Hij staat in de Winkler Prins.
(Uit de keuken komt een slaapdronken Jackie, zij heeft alleen een collant en een b.h. aan. Zij gaat langs Stefan en zet een plaatje op. Oorverdovend de Juke-Box-Brothers. En gaat terug naar de keuken).
(Stefan moet schreeuwen)
De buren die lawaai maken. Ja, een schandaal. Eh, een orkest. Ze repeteren. Op de muur kloppen, tante?
(Hij slaat tegen de grond, Mol draait zich om maar blijft verder slapen)
Hoor je me kloppen? Ja.
(Hij sluipt naar de grammofoon en zet hem zachter)
. Juist. Dus je komt voor het feest.
(Jackie komt terug, kijkt woedend naar Stefan en zet de grammofoon weer hard als tevoren, Stefan schreeuwt)
. Zij herbeginnen, tante!
(Plaat stopt, terwijl Stefan verder schreeuwt)
Ik zal het hen zeggen. De politie bijroepen.
(Jackie neemt de telefoon uit zijn hand en legt hem op de haak).
- Nooit, nooit meer aan mijn grammofoon komen.
(Stefan knikt - zit nu rechtop. In pyjama).
- Het is het enige wat ik heb op de wereld.
- Ik hou niet meer van je. Je ziet er raar uit.
| |
| |
(steekt een sigaret op. Schudt het hoofd)
- Je bent een rare, Stefan. Ik heb er nog nooit een gezien als jij, als het donker is bezig als een bij, zodra het klaar wordt, beteuterd als een padvinder.
(telefoon rinkelt. Zij neemt hem op)
- Wie, welke Stefan? Leve Stalin!
- Dat was mijn tante. Zij heeft mij opgevoed vanaf mijn dertiende jaar.
- Dat mag je haar niet kwalijk nemen. Iemand moest het toch doen. Want een opvoeding kan soms goed doen, weet je dat? Neem nou mij eens. Waarom ben ik niet vooruitgekomen in de wereld, waarom zit ik nu niet in Hollywood? Omdat ik niet opgevoed ben. Laatst zat ik met een meneer in een restaurant, ik kende hem zelfs heel goed, hij wilde mij zelfs meenemen naar de Caraïbische zee, alle kosten inbegrepen, goed, wij eten en zonder dat ik daarop let, want wie let daarop? snuit ik mijn neus in het tafellaken. Wel, geloof het of niet, hij werd bloedrood van woede, hij kon niet meer eten van drift! Hij gooide zijn servet op de grond en hij was foetsie! En sedertdien geen spoor meer van hem. Ik mocht zelfs Rafaël meenemen van hem, maar eerst moest ik zweren op de Bijbel dat hij mijn minnaar niet was.
- Hij is het geweest, natuurlijk. Ik woonde in zijn huis, dat kon niet anders. Maar dat is al minstens vier weken geleden, dat is al lang voorbij.
Die meneer van de Caraïbische zee was de eigenaar van een nachtclub. Hij zou mij lanceren, zei hij. Erewoord. De Rock en Roll in de Woestijn, zo zou mijn nummer heten. Met een groene sjaal hier en twee rozen daar. Ja.
En één keer mijn neus snuiten en hop, foetsie. Ja, mannen. Ik snap er niets van. Hij had het in zijn mouw, die van de nachtclub. Eerst proefdansen, zei hij. Ik koop geen kat in een zak, zei hij. Want hoe kan jij die nog nooit voor het voetlicht opgetreden bent, ineens wellust en passie en rock en roll in de woestijn uitdrukken, zei hij. Druk uit, zei hij
(Roept)
Heb ik ze ooit gezien, de Caraïbische zee?
(stiller)
Zal mijn kindje ooit de Caraïbische zee zien? Neen, het sukkeltje zal opgroeien in regen en mist, als zijn mama.
Heb jij geen honger?
(schudt het hoofd)
- Jij bent een rare. Maar ik heb een boontje voor je.
(Kijkt hem onderzoekend aan)
Jongen, jongen, als
| |
| |
ik mij niet inhield, zou ik nog verliefd op je kunnen worden. Ik heb er al een hele tijd zin in, om eens flink verliefd te worden. Maar ernstig dan, het hart in brand, zenuwachtig en huilen, en niets anders op de wereld, enzovoort. Ja, jongen, je zou er kunnen aan geloven.
- Maar ik heb besloten alle mannen uit mijn leven te bannen.
- Voor mijn babie.
Ik zal alleen met hem door de wereld gaan, wij tweeën tegen jullie allemaal.
- Meen je dat? Of zeg je dat om naar mijn mond te praten, hé? Je bent een stille, jij. Ik vertrouw je niet. Ben je nu zo'n slappe, of doe je zo om meisjes te verleiden? Ik bedoel dat gehuil omdat je met je fiets gevallen bent, bij je mama en zo.
(grinnikend)
- Misschien.
- I-pik hou-pou va-pan jou-pou.
(schreeuwt)
- Mol! Mol! - Hij is een gelukzak, maar een dezer dagen vliegt hij ook tegen de lamp.
- Ja, maar een domme dief. Hij zal het nooit leren. Hij heeft dat van zijn vader, die was ook niet vlug, niet slim genoeg.
- Ja. Het was ook mijn vader. Mol is mijn broertje. Wij zijn uit Rafaël's huis gezet eergisteren omdat Mol alle deurklinken van het huis heeft afgeschroefd en verkocht. Hij had horen zeggen dat koper en zink goud waard waren in oorlogstijd. En toen hoorde hij eergisteren over de radio dat de Amerikanen in Antwerpen geland waren en dat de Russen in Duitsland zaten, maar het bleek een hoorspel te zijn later, maar dat wisten wij pas toen alle deurklinken al verkocht waren.
- Hij zal zoiets toch hier niet doen.
- Natuurlijk niet. Hij doet nooit twee keer hetzelfde. Hij zal wel iets helemaal anders vinden, hier.
Kijk niet zo naar mijn billen.
(wendt zich af)
- Ik kijk toch niet.
- Vind je mij mooi?
(zij neemt pin-upposes aan, hij kijkt toe in verwarring. Zij zet dezelfde plaat op. Zwermt om hem heen, krabt in zijn haren)
I-pik-hou-pou va-pan jou-pou. Wilpil je-pe da-panse-pen?
(Rafaël komt binnen, met een somber gezicht, zijn haar zit ver-
| |
| |
wilderd en zijn pak is verfrommeld. Hij rukt de electrische draad van de grammofoon uit het stopcontact, en gaat naast Mol op de divan zitten, kijkt star voor zich uit).
- Dag Rafaël. Goed geslapen?
(tot Jackie)
Is hij boos op mij? Heb ik iets misdaan? - Nou, dan ga ik maar koffie maken.
- Voor mij zonder melk.
(tot Jackie)
Als ik binnenkort aan de leiding van dit land ga staan en mijn verschrikkelijke wil de wet zal zijn, ga jij als eerste tegen de muur, meisje, zwanger of niet.
Jackie, dat die vlerk bij je was, vannacht, het kan mij niet schelen, maar wat ik daarnet heb gehoord, dat had ik van jou niet gedacht. Na alles wat ik voor jou gedaan heb! Je hebt er het recht niet toe! He-pet re-pecht nie-piet toetpoe. Wil je dan alles tussen ons verpulveren. Het is over tussen ons, goed en wel, maar dit had ik nog willen bewaren, deze taal. Jij hebt mij deze taal geleerd in de vergetelheid van onze liefde, het zou onze eigen taal zijn en blijven, de enige mensentaal ter wereld. En nu spreek je o-ponze-pe-taa-paal me-pet de-pezepe za-pak! Jackie, ik word niet graag ontheiligd.
I-pik hou-pou va-pan je-pe, ik heb het te vaak tegen jou gefluisterd en jij tegen mij op ons gezamenlijk oorkussen; en nu alsof dit alles kindergebazel was geweest, nu zeg je diezelfde woorden tot die...
Jackie, de morgen is verpest. De hele dag misschien. Ik ga vandaag tenonder.
Verdrukt, verbasterd, verloren.
(De waterketel in de keuken fluit)
Wat is dat?
- Die jongen is een heilige.
- Hij houdt van de mensen
(tot Stefan die binnenkomt met kopjes)
Niet waar, Stefan?
- Wie? Ik? Ja. Jullie niet?
- Stefan, niet liegen. Jij houdt niet van de mensen.
Een voorbeeld al. Ik zit hier rustig bij mijn engel Mol, en ik probeer de dag in sereniteit aan te vangen, de vijandige gassen die ons omringen af te weren door ze in volledige relaxatie op te slorpen, in het kort, ik concentreer mij op mijn dagelijkse bedrijvigheid als mens, en wat doe jij? Babbel-kwabbel-babbelen aan mijn oren, die te gevoelig aan elke trilling op dit onzalig uur, begeven. Je houdt van de mensen, zeg je en het eerste wat je doet op een dag is je bemoeien met een mens op een onaanvaardbare manier, je hindert hem op het vruchtbaarste moment van de dag, op het ogenblik waarop er nog engelen
| |
| |
rondzweven en dat je als mens nog van alles kan geloven. Ergo: Meneer, je houdt niet van de mensen, want je houdt al niet van één mens. Ergo: je bent een bedreiging voor de mensen. Ergo: je moet tegen de muur.
(tot Jackie die koffie inschenkt)
Dank je schat.
(tot Stefan, terwijl hij slurpt)
Je houdt van de mensen! Elke dag, Meneer, stijgen er vliegtuigen op boven je hoofd
(wijst dreigend naar boven)
en zweven daar rond met kobaltbommen in hun buik, en heb jij al één woord, één gebaar gedaan als protest tegen deze dreiging? Je zwijgt, je bent medeplichtig.
(Drinkt zijn koffie op)
Zalig.
(richt zijn vinger naar Stefan)
Jij bent verantwoordelijk voor de Kobaltbom!
- Het spijt mij. Wat moet ik doen?
- Om het even wat. Alleen niet beweren dat je van de mensen houdt. Nog wat suiker, schat.
Maar trek het je niet aan, Stefan, er zijn er meer in je geval. Deze koffie is uitstekend, Stefan, je hebt talent. Je zult het ver brengen.
(die al een paar keren de geur van de koffie heeft opgesnoven wordt wakker)
- Koffie. Dag, jongens.
- Dag, Mol.
(Mol gaat naar de keuken).
- Maar maak je maar geen zorgen. Vragen zijn er om gesteld te worden, anders niet. Dat is het lot der mensen. Wat zegt Tchouang-Tse? ‘Dat de mens niets beminne, en hij zal onkwetsbaar zijn’. Dus was je handen in alle antwoorden. Laat die kobaltbom maar zakken. Niemand verdient beter. Liever dan met kanker in het nest te kermen. Hoe eerder hij naar beneden komt, hoe beter.
(Wijst naar zijn voorhoofd)
Hier mag hij vallen.
(komt uit de keuken)
Jackie, er was nog speculoos in die kast!
- Ik heb alles opgegeten. Mijn babie moet gevoed worden.
- En wij verpoeieren. Geen kruisen en geen kransen. Stilte. Rust. Hier en daar nog een radioactieve mot die fladdert. Wij zijn gelukkig.
Ik geloof dat ik vandaag maar in bed blijf. Het ziet er allemaal niet zo gunstig uit.
(‘Oehoe’ wordt er geroepen en mevrouw Tristan komt met een schaal vol boterkoeken binnen).
- Dag allemaal. Geen boze dromen gehad?
(Rafaël onderzoekt de boterkoeken).
- Met amandelen, met kersen. Mevrouw, mag ik u om uw hand vragen?
- U spot met de heiligste dingen.
| |
| |
- Maar één ding moet ik eerst weten: heeft u op de morgen al iets tegen de kobaltbom gedaan?
- Daar bemoei ik mij niet mee.
- Uitmuntend. Ik eerbiedig elk standpunt, ook dat van het onverwoestbaar optimisme.
- Heb je lekker geslapen, jongen?
(bits)
- Neen - En je weet wel waarom niet.
- Ik begrijp het, jongen. Een beslissing nemen, ook een goedhartige beslissing als deze ligt soms zwaar op de maag.
(een boterkoek proevend)
- Die met de kersen vind ik het lekkerst.
(juichend)
- Ik wist het. Prosper van Wijdendale was daar ook zo gek op. Ik geloof rotsvast dat er tussen alle genies van alle tijden ergens een verwantschap bestaat. U niet? Ergens een gevoeligheid, ergens gelijklopende verlangens.
(die naar Mol kijkt die ook boterkoeken verslindt)
- Zelfs Mol, die men als een genie van het kwaad zou kunnen bestempelen, doet ere aan die verwantschap.
- Ik ben een slechterik, Mevrouw. Daar kan ik niets aan doen.
- Maar dat denk je! De mens is van nature goed. Hij wil het goede. Kijk je dan niet naar de televisie, naar Eerwaarde Heer Van het Reve? Hij zei het gisteren nog: ‘Doe niet aan uw evennaaste wat gij niet wilt dat men aan u zelf zou doen’ zei hij.
(die vier boterkoeken neemt en zich terug naar de slaapkamer begeeft)
- Mol, is zij groots?
- Zij is groots
(Rafaël af).
- Er straalt iets uit deze man, een vuur, een air van zelfververzekerdheid en toch van eenvoud en bescheidenheid die mij aldoor aan Prosper herinnert. Dezelfde onschuld... dezelfde gratie. Eh, Stefan, waar wij het gisteren over hadden, eh, over de gezondheid van Mijnheer Baers, ik zou je daar graag even over spreken, onder vier ogen.
(die de hele tijd naar Jackie heeft staan gapen)
- Straks, mevrouw Tristan, ik kom wel bij u.
- Hij is u niet goed gezind, Mevrouw. Ik weet niet waarom, maar ik voel dat. Stefan, waarom bek jij Mevrouw zo af?
- Laat hem maar, hij meent het niet kwaad.
- Ik snap het niet. U zo afbekken! Kijk, Mevrouw, zelfs ik, die een slechterik ben tot in het ruggemerg, zou zo niet kunnen doen tegen u.
| |
| |
- Dat betekent dat er nog een onbedorven kiem in u zit. Dat er misschien heel weinig nodig is om u op het goede pad te brengen.
- Wat enig. Meent u dat werkelijk?
- Als je maar elke dag bijvoorbeeld een paar regels uit het Goede Boek zou lezen. Ik lees er elke avond in, in de oude Bijbel van mijn Grootvader, met zilver beslagen.
- Met zilver beslagen? Mag ik dat Goede Boek eens zien?
- Maar natuurlijk.
Eh, Stefan, er moeten voorbereidingen worden gemaakt voor het feest, ik bedoel het feest moet af-doende zijn.
- Mag ik het nu zien, dat zilveren boek?
- Ja, maar niet aankomen. Ik zal je er uit voorlezen.
(Beiden af).
- Je houdt er ook niet van, he, als ze in je nek zitten al menen ze 't nog zo goed? Je bent net als ik. Ik kan geen mensen uitstaan. Alleen ouwe, die stil zitten en over vroeger vertellen en niemand lastig vallen. Ik wou dat je zo'n oud gerimpeld appeltje van een mannetje was. Niet zo'n padvinder die aldoor staat te loeren.
- Dat was vannacht. Nu is het klaardag, een andere dag.
(geërgerd)
- Goed dan, Mevrouw Sneeuwwitje
(hij ruimt op en gaat kwaad in de keuken, men hoort hem bezig aan het vaatwerk).
(lakt haar vingernagels, neuriet, Mr. Baers komt binnen met zijn ruimtevaart-helm op. Jackie schrikt, hij schrikt, zij herkennen elkaar).
- Gerard! Verdomd, Gerard!
(in de keuken)
- Wat zeg je?
(Mijnheer Baers doet wanhopige tekens, legt zijn wijsvinger op zijn helm op de hoogte van zijn mond).
- Ga je naar de maan, Gerard?
(zij krijgt een begin van de slappe lach. Mijnheer Baers doet geweldig teken dat zij moet zwijgen).
(in de keuken)
- Ik versta je niet. Luister eens goed, Jackie.
Ik geloof dat ik het gevonden heb. I-pik hou-pou va-pan joupou! Juist? Ik heb het beet, he?
(die zich uit zijn helm gewurmd heeft, schreeuwt)
Wat? Wat hoor ik nou?
| |
| |
(komt in de deuropening staan).
- Dag, meneer Baers. Dit is Jackie, een vriendin.
- Wat zei je daarnet, Stefan? Herhaal het.
- Dag, Meneer Baers. Dit is...
- Neen, neen, even tevoren. Het gaat werkelijk alle perken te buiten!
(denkt na)
- O. dat! Dat is iets dat ik met Jackie gemeen heb, een geheimtaal zou je kunnen zeggen. Maar de code zeg ik u lekker niet.
- Hij kent de code heel goed.
- Nou, zeg hem dan. Ah, ziet u! Ik heb het van haar geleerd. Ik heb er de hele morgen al op zitten piekeren. Luister. Da-pag, Me-penee-peer Bae paers!
- Hou op, Stefan! Draai het mes niet in de wonde!
- Stefan, mijn eerste liefde heb ik aldus verklaard. Aan Irma de Visschere in het jaar twaalf.
- Stefan, je hebt daarnet mijn hele jeugd bezoedeld, verscheurd. De taal waarin ik mijn liefde voor mijn evennaaste uitschreeuwde, in een vuilbak geworpen, iedereen scharrelt er in!
(kwaad tot mr Baers)
- Je had het mij maar niet moeten leren!
- Jij hebt geen eerbied voor het menselijk hart!
- En jij niet voor de rest!
- Kennen jullie elkaar dan?
- Natuurlijk niet. Wie is dat mens? Wat doet zij hier?
- Ik ken die meneer niet, natuurlijk niet, deze meneer heeft mij twee weken niet alleen in een restaurant laten zitten, deze meneer heeft mij geen reis naar de Caraïbische zee beloofd!
- Jongen, waarom ben je niet op kantoor?
- U hebt het zelf gezegd... dat ik voor uw verjaardag...
- Is het ZIJN verjaardag? Is hij die meneer die hier woont?
(tot Mr Baers)
Woon jij hier?
(Lacht vol wraakzucht)
Hahaha!
- Hoe komt zij hier terecht?
- Inderdaad, jongen. Ik zal het je vertellen, een vader is oprechtheid verschuldigd aan zijn zoon. Deze Jackie ken ik goed. Tamelijk goed zelfs.
- Hij is de man van de Caraïbische zee.
- Meneer Baers? Die van de Rock en Roll in de woestijn?
| |
| |
- En waar is die nachtclub dan?
- Waar u de eigenaar van bent.
- O, dat. Dat heb ik haar verteld omdat ik dacht dat zoiets haar plezier zou doen. Wat moet een ongelukkige van mijn leeftijd anders vertellen aan zo'n meisje?
- En je liet mij zitten in dat restaurant, aan die tafel, en ik heb gewacht een uur lang, en ik had geen cent op zak! Ik ben met een orgelbouwer moeten meegaan die avond!
- Mr Baers! Hoe kon u dat doen! Een klein meisje als zij...
- En jij een oud karkas! Hoe kon je het doen!
- Ik zoek geen uitvluchten. De libido werkt in lieden van mijn leeftijd op versnelde toeren. Ik strooi asse op mijn hoofd.
(Hij neemt Jackie vast). Neem mij niet kwalijk.
- En dan hier binnen komen met een onschuldig hoofd onder een glazen helm!
- Blijf van haar af!
(rukt Baers van Jackie weg)
- Héla, jij
(Tot Mr Baers)
Hoor hem eens aan; alsof hij de baas is!
(die met een sigaar in de mond naar lucifers zoekt, roept uit als hij Mr Baers ziet)
Dag, majoor! Met het huidig tempo in de proefnemingen dacht ik dat u al in ionen was gesplitst!
(maakt een grimas)
- Wie bent u?
- U kent mij niet, maar ik ken u. In de Cucaracha-bar praatte u enkele dagen geleden met Mr Rami van de Bank van Nijverheid. Over uw neef hier, over Stefan.
- U had het over zijn verzen en ik heb uw gesprek afgeluisterd, zo ben ik op de hoogte van uw geheime activiteiten als proefpiloot. Majoor, laat ik u maar meteen zeggen: uw gevaarlijke proefvluchten als testpiloot zijn de enige heldendaden van deze tijd, nutteloos, dodelijk en dom. Majoor, ik bewonder u.
- Mijn naam is Rafaël ten Harent, en daar ik ook een dichter ben, was ik zo vrij uw neef te komen opzoeken. Met uw welgevallen, natuurlijk.
(komt binnen).
- Dag, Mijnheer van Dierendonck.
(Als Mr Baers niet op hem let, gaat hij schichtig langs hem heen en zegt tot Jackie)
Wat doet hij hier?
- Natuurlijk. Dat is Meneer van Dierendonck, hij doet zaken met dikke Max. Hij koopt ook koper en zink op.
| |
| |
- Ja. Hij is de stille vennoot van Dikke Max.
- Dan heeft hij... die deurklinken van Rafaëls huis opgekocht?
(Mol knikt)
(fluistert)
- Volgens Dikke Max is hij een der rijkste mannen van de stad.
(komt binnen met een schenkblad, glazen en een fles port, en begint te zingen, aarzelend zingt Stefan dan mee, dan Mol)
‘Lang zal hij leven, lang zal hij leven, lang zal hij leven in de gloria’
- Is het uw verjaardag dan, majoor?
(tot Stefan)
- Mijn zoon, dit wordt een beetje moeilijk voor mij.
(tot Stefan)
- Is hij dan je vader?
- Gelukkige verjaardag!
(Iedereen, behalve Jackie, drukt Meneer Baers de hand)
(zit neer)
- Dank u! Dank u! Er is verwarring, totale wanorde in mijn ziel. Ik ben ontroerd, maar in mijn hoofd is het een Lunapark. Ik dank u allen zeer, wie jullie ook allemaal mogen zijn.
(behalve Jackie)
- Hoera!
(geeft glazen rond)
- En dit grootste glas is voor
U (tot Mr. Baers)
- Neen, neen, neen!
(Hij neemt het glas uit Mr Baers' hand, als hij ziet dat iedereen verwonderd kijkt, zegt hij lam)
- Het is nog veel te vroeg.
- Inderdaad, mijn jongen, het is mijn verjaardag nog niet, die treedt pas in om elf uur en iets vanavond. Te vroeg voor Bacchus, te laat voor tranen.
- Dat mag je wel zeggen, te laat voor tranen.
(neemt al zijn moed samen)
- Meneer Baers, uw gedrag tegenover Jackie was schandalig.
- Stefan, mag een kind zijn vader berispen? Wat gebeurde er met de zonen van Noach?
- Neen. Neen. U moet niets drinken vandaag, geen druppel!
(die begrijpt waarvoor Stefan bang is)
- O, Stefan, hoe kun je zo dom zijn! Ben je helemaal van God verlaten? Nu toch niet! Ik denk er niet aan. Straks, bij het feest. Met waardigheid.
- Soms, als ik jullie hoor praten, heb ik het gevoel dat ik in een dierentuin zit. Ik wil aannemen dat in deze tijd de kunst
| |
| |
van het converseren verloren is gegaan, maar moeten jullie daarom in dit apetaaltje praten?
(tot Jackie)
- Wat is dat met de piloot en jou?
- Hij is de man van de Caraïbische zee.
- De majoor?
(stapt op Mr Baers toe)
Majoor, u bent een Renaissancefiguur. Een erudiet, een held, een ziener en een doener. Ik buig voor u. U hebt mijn werk gelezen. U hebt het zelfs geapprecieerd, vertelde Jackie me, zozeer zelfs dat u mij voor een reis naar de Caraïbische zee hebt uitgenodigd?
(begint moe te worden)
- Ik u uitgenodigd?
- Allerhande misverstanden hebben mij belet...
- Maar, Meneer van Dierendonck, waarom mocht ik niet mee naar die Kataribische Zee?
(doodmoe)
- Heb ik u ook al eerder ontmoet?
- Neen. Maar ik ben een vriend van Dikke Max. Of Geile Max zoals ze hem soms noemen. U weet wel wie ik bedoel.
- Wij doen inderdaad soms zaken, Dikke Max en ik.
- Ziet u! Waarom mocht ik niet mee, Meneer van Dierendonck, naar die zee? Die twee hebben hele dagen in de Vlaanderenstraat tropenpakken staan passen, en ik moest er als een bedelaar staan naar kijken. Waarom mag ik niet mee? Hebt u iets tegen mij?
(Hij kan niet meer)
- Het is mijn verjaardag vandaag.
- Wanneer ziet u een vertrek mogelijk, majoor?
- Morgen. Overmorgen. Volgend jaar.
- Dus, u stoeit nog met het idee?
(afgemat)
- Ik stoei altijd, beste Mijnheer.
(schamper)
- U mag geen meneer tegen hem zeggen.
(vlug)
- Liefst niet. Ik word er nerveus van. Zegt u Rafaël. Gewoon Rafaël.
- Maar u zegt wel ‘majoor’ tegen me!
- Maar u bent het toch! Denk niet dat dit onopgemerkt is voorbijgegaan!
(Triomfantelijk zwaait hij met de ruimtevaarthelm).
Zijn er geheime proefnemingen misschien hier in de kelders, majoor? Betrekt u daarom deze mieze burgerwoning?
(knikt ijverig)
- U heeft het begrepen. Maar motus! Bent u ook een piloot?
- Neen. Ik ben een dichter. Eenvoudigweg een dichter.
- Stefan, kom hier. Er staat hier een dichter. Bekijk hem goed. Wil jij zo door het leven gaan?
- Ja. Graag zelfs. Hij staat in de Winkler Prins.
- Wel, mijn beste dichter, ik doe voor mijn zoon al wat ik kan. Ik ben ook zijn geestelijke vader. Mentor, zeiden wij in onze
| |
| |
tijd, maar het Latijn is ook achtergeraakt nu. Ik heb deze knaap dansen geleerd en biljartspelen, ik heb hem op reis meegenomen in de ruimte, in de tijd, in de weiden om vier uur 's morgens in de dauw, ik heb een domper op zijn intellect gezet en zijn instincten gedenatureerd, in het kort, ik heb zijn ontwikkeling als dichter bevorderd. Maar moed, volharding, talent en mijn aanmoedigingen zijn niet voldoende voor het dom gespartel van een dichter in de wereld. Er moet een gebinte zijn, die alleen een expert als u kan bouwen. In het kort, voor mijn verjaardag, wil ik dit keer de Missie voor Congolese Verbroedering een jaartje laten wachten op hun check, en cultureel gaan doen zoals het hoort. Ik bied u twaalfduizend frank in de maand. U zult Stefans leraar worden in de poética. Samen zullen wij van deze bediende een volwaardig kind der goden maken.
(in vervoering)
- O, Stefan!
- Ik weet niet of ik daar tijd voor vind.
- De tijden zijn moeilijk.
- Tweeëntwintigduizend. Mijn laatste woord.
- O, Stefan, ik ben zo gelukkig.
- Mijn beste Rafaël, ik ruik in u het genie, en als ik iets ruik is het raak. Aarzel niet. Akkoord? Tweeëntwintigduizend, en wij declareren tien aan de belastingen.
- Ik geloof dat hij mijn onderricht verdient.
- Dat u aan uw eerste les moet beginnen. Dat wil ik. Op mijn verjaardag. Ik wil uw methode aan de mijne toetsen.
- Dat kan toch niet, meneer Baers. Dat gaat zo maar niet. Wij moeten in de stemming zijn, in de sfeer.
- Natuurlijk. Mijn geestdrift bracht mij op hol. Vergeef een grijsaard die door alle waters gezwommen heeft, behalve door die der lyriek en die der dood. Alhoewel die laatste waters op zich niet laten wachten. Binnenkort neemt die kalme, zachtvloeiende Lethe mij op, Charon wacht, ik voel het, kinderen. Maar laten wij vrolijk zijn, tot op het bittere einde. Hahaha.
(mechanisch meelachend)
- Ahhahaha
(Mol lacht het hardst, dan kijken ze allemaal weer ernstig)
- Ons huis is wel veranderd, he, Meneer Baers, met deze
| |
| |
jeugd, met deze frisse wind die is komen binnenwaaien.
(die door Meneer Baers bij de lenden was genomen)
- Als het niet teveel gevraagd is van de majoor, van de eigenaar van een nachtclub, of van de opkoper van koper en zink, dan zou ik liever hebben dat hij ZIJN VIEZE POTEN THUISHOUDT!
(Nijdig stapt zij naar de keuken)
- Dit meisje is niet gelukkig.
- Ach, die wijven, Meneer van Dierendonck!
- In haar toestand vind ik het helemaal niet onredelijk dat zij zich revolteert tegen wie misbruik heeft gemaakt van haar goedgelovigheid!
- Heeft iemand dat gedaan? Stefan, als ik daarover hoorde, zou ik moorden doen!
- Stefan, je gaat je toch niet inbeelden... dat ik met dit meisje, ik, je vader...
- Wel, ik moet beginnen mijn kalkoen klaarmaken voor vanavond.
(tot Rafaël)
Hij krijgt een mijter op zijn kop omdat Mr. Baers nog voor priester heeft gestudeerd. En in zijn bek krijgt hij een briefje van 1000 fr omdat Meneer Baers in het Bankwezen is.
- Heren, ons gesprek heeft mij bizonder geboeid, maar ook uitgeput.
(tot Mw. Tristan)
Laat mij die kalkoen eens zien!
(Beiden af)
- Deze man dwingt diep respect af.
Wel, Stefan, dan beginnen wij morgen aan de eerste les.
Vanaf het begin. De prenatale dynamiek. Wat er gebeurd moet zijn tussen je ouders op het ogenblik dat je verwekt werd, welke cyclus van invloeden je kan hebben ondergaan in de moederschoot. Ik neem aan dat je op tijd geboren bent?
- Verder, hoe je ter wereld bent gekomen, waar, hoe en waarom.
- Dat is nogal genant, vind je niet, dat daar... over het ogenblik waarop ik verwekt werd...
- Dem reinen ist alles rein. En wij moeten wetenschappelijk te werk gaan.
- Dan moeten wij ook mijn grootmoeder onderzoeken. Ik hield heel veel van haar toen ik klein was.
- Mijn grootmoeder heeft mij ook veel over haar ouders verteld, of moeten wij zover niet gaan?
- Mijn grootmoeder was namelijk zeer ongelukkig als kind.
| |
| |
Zij voelde zich uitgestoten. Op een keer zat zij in de keuken en zij schreide, maar niemand lette op haar. ‘Iedereen behandelt mij hier als een hond’ zei zij. En toen kroop zij onder tafel. ‘Ik ben een hond’ zei zij, ‘gooi mij maar een been toe.’
- Ik vind het zo vreemd en zo mooi wat mij overkomt, Rafaël, Mol, dat jullie hier zijn, in mijn kamer, ik vind het zo... Ik kan het niet genoeg vertellen. Ik zag mij al mijn ganse leven verdorren tussen Mr. Baers en Mevrouw Tristan. En nu jullie hier zijn, en met mij spreken...
Ik moet jullie iets vertellen. Maar geen woord erover, aan geen mens ter wereld. Erewoord?
- Het woord van een dichter.
(steekt twee vingers in de lucht, in een padvinderseed)
- Jullie weten misschien dat Meneer Baers mij als zoon heeft aangenomen. Wel, nu wil Mevrouw Tristan dat ik hem om zeep breng. Is dat niet afschuwelijk?
- Het is normaal, beste kerel. Heeft Oidipoes iets anders gedaan?
- En Dirk van der Zendt, hij hakte zijn Pa in mootjes en bracht alle stukken weg in krantenpapier. Vier dagen lang.
- Ja. Maar ik kan zoiets niet.
- Wat belet je, beste kerel?
- Hoe wil ze dat je het doet? Laat mij raden. Hij gaat de deur uit en er valt een hamer van het dak? Neen? Hij wordt vastgebonden op de rails van een sneltrein? Neen? Hij buigt zich uit het raam en hop! Neen?
- Maar dan is het toch geen probleem!
- Met een koffielepel speciaal poeder.
- Ik zou het haar niet laten doen.
- Neen, he, dat dacht ik ook.
- Vooral nu niet, nu hij bewezen heeft dat hij écht veel om je geeft, en dat hij jou de kans geeft om voor een paar centen een behoorlijk inzicht in de poëtica te krijgen
- Die wijven toch! Zij verpesten alles wat goed en mooi is in een man, laat ik je dat vertellen! Neem mij eens, Stefan, elke keer ik hogerop wil, mij wil beteren, reken maar, daar komt een wijf langs, die het verbrodt, ik zweer het je.
(die nagedacht heeft)
- Aan de andere kant... je bent toch zijn zoon?
| |
| |
- Wettelijk aangenomen? Zijn enige zoon?
- Heb je daar papieren van?
- Zij liggen in de koffer van mijn bank, ik heb ze daar gezien.
- De Kredietbank, hij is er erevoorzitter van.
- Ja, Dikke Max zei dat hij stinkt van het geld.
- Hm. Wel, beste kerel, het is natuurlijk in je ontwikkeling als dichter een enorme hinderpaal, als je aldoor van die meneer Baers, van je vader dus moet afhangen. Een vader heeft altijd en overal een verkeerde invloed op een dichter. Want ik merkte het al meteen toen ik binnenkwam gisteren, er is in jou
(hij nadert Stefan en kijkt hem diep in de ogen)
een vertroebeling, een lafheid, een ontduiken, een weemoed en een angst. Dit zijn negatieve kenmerken, die je moet weren, beste jongen. Misschien heeft Mevrouw Tristan méér gelijk dan men op het eerste zicht vermoedt.
Wat zegt Nietzsche?
- Hij zei letterlijk: Dood uw vader. Er zit daar natuurlijk iets in dat sommigen wreed noemen. Maar is de natuur, die jij en ik in onze verzen heilig verklaren, niet even wreed of wreder met haar vulkanen, epidemies, en overstromingen? En leveren wetenschapsmensen voor het heil en de vrede der mensheid geen bommen waar honderdduizenden moeten aan geloven binnenkort? Een dichter, Stefan, is tot alles in staat. Stefan, dood je vader.
- Maar als het nou misloopt, dan is het toch dat mens, die mevrouw Tristan die het gedaan heeft. Jij weet van noppes. ‘Me neus uit’, zeg je, ‘ik weet nergens van’.
- Het bewijs dat mijn raad onbaatzuchtig is, ligt wel hierin dat ik zonder aarzelen een man ten dode opschrijf, die mij tweeëntwintigduizend frank per maand zou uitbetalen voor mijn onderricht. En wie weet hoeveel maanden zo'n onderricht niet kan duren!
- Dan ben ik maar geen dichter.
- Daar gaat wat om in die jongen. Gevoelens. Toestanden! Misschien kunnen wij het in zijn plaats doen? Tristan een handje toesteken?
| |
| |
(komt binnen, in pull-over en blue-jeans)
- Die oude rotzak, die ellendeling, die bedrieger! Hoe durft hij mij nog in de ogen kijken! De Caraïbische zee! O... ik zou hem kunnen... Kijk, als ik een of ander rattenpoeder had, ik deed er een lepel van in zijn champagne vanavond...
Doek
| |
Derde bedrijf
(In Stefans kamer hangen er serpentines en papieren bloemkransen. Het verjaardagsfeest is aan de gang, dat betekent dat iedereen al een beetje dronken is, en er een mengsel van opgewonden feest-willen-maken en verveling heerst. Rafaël is het meest dronken, lijkt het. Mol en Jackie zijn niet te zien. Meneer Baers, Stefan, Mevrouw Tristan zitten aan de tafel die nog niet afgedekt is. Bij Stefan zit een oud wijfje in een hevig gebloemde jurk, zijn tante. Als het doek opgaat is er onderdrukt gepraat)
- Voor de tijd van het jaar, kan het er toch mee door, nietwaar mevrouw?
- Verleden jaar was het erger, rond deze tijd, die verschrikkelijke septemberdagen.
- Laten wij hopen dat het volgend jaar beter wordt.
(tikt tegen zijn glas, staat op, kijkt naar zijn horloge en zit weer neer)
- Het is nog te vroeg. Pas even over elf.
(De anderen zijn stilgevallen)
Mijn uur nadert, maar niet met zijn gewone stappen. Er mankeert iets aan de tijd vanavond.
(reciteert)
‘Domgelukkig liep ik door de Dapperstraat’ - Hoe vind je deze regel, Stefan? Dat heb ik daarnet bedacht.
(fluistert proevend voor zich uit)
- Dom gelukkig liep ik d...
- Weet u wat er gebeurde toen ik op de tram zat hierheen? Hij stopte aan de Bessenlaan. Hoe vindt u dat?
- Een tweede regel, Stefan: ‘Ambrosia, wat vloeit mij aan?’
- Dat klinkt niet slecht
(idem - gefluister van Rafaël)
(naar Rafaël kijkend)
- Men zou zeggen dat er al iemand dronken is.
- Bloeddronken ben ik. Ik wil koppen zien vallen vanavond.
(tot Rafaël)
- Ik vind u een nare man.
- Daar ben ik blij om, Mevrouw
(Hij gooit een pakje confetti over haar heen. Zij lacht imbeciel).
| |
| |
- Maar wij leven nu eenmaal in de beste der werelden, nietwaar? Waarom zouden wij ons over buurmanschap beklagen? Laat ons aan dit liedje gewoon worden. Ik haat u. Jij haat mij. Ik bemin u. Jij houdt van mij. Het is een kermismolen, laten wij er op rondrijden. Vroeger was ik voor de broederschap onder de mensen, ik heb er een zalige herinnering aan, het gaf je een prettig gevoel. Maar op den duur heb ik er van afgezien. Het werd toch te lastig. Vreemde gewassen, aangroeisels ontstaan en verstikken de ziel.
- Dat mag u zeggen, meneer Baers.
- Vindt u de nieuwe Paus ook zo'n sympathiek persoon?
(komt uit de keuken met een enorme taart met kaarsen)
- En hier is de taart!
- Maar het is nog veel te vroeg daarvoor.
- Jackie begon er aan te peuteren. Zij heeft er een stuk van afgebroken.
(inspecteert)
- Inderdaad. Zij staat voor niets, dit kind. Altaarschennis!
(Hij brult)
Jackie!
- Zij mokt, omdat u niet vriendelijk tegen haar bent!
- Het gaat wel over. Zij is schuw als er veel mensen zijn. Zoals ik.
- Maar er mankeert een kaars!
(Brult)
Jackie! Dit is het toppunt! Ik zweer het, ik wil van mijn hele leven geen verjaardag meer. Alles loopt in het honderd. Dat er geen vrolijkheid meer kan zijn onder de mensen met hun kranten, hun televisie, hun hoge levensstandaard, akkoord, maar dat hier, nu, op mijn bloedeigen verjaardag, om mij heen zulke gezichten getrokken worden, dat men in de keuken zit te mokken... neen, ik wil het niet meer beleven. Stefan, ik geloof dat ik ga doen zoals je leraar, Rafaël hier, mij voorgoed terugtrekken uit de wereld der mensen en in contemplatie leven en om de twee jaar een vers ter wereld brengen.
- Het is de enige weg, mijn beste majoor. Uit het tumult. De eigen navel bestuderen, zijn groeven, zijn geheim navellachje, zijn donker leven dicht bij de ingewanden, en wat de rest, de wereld die waait, betreft, weigeren, beste Baers, weigeren!
(neemt een fles champagne en wil zich inschenken, maar Stefan is hem voor en schenkt hem een glas in uit de fles die naast hem staat).
En dit rare idee om een fles champagne uitsluitend onder ons tweeën te willen leegdrinken, onder het absurde voorwendsel dat je mijn zoon bent, wel mijn zoon, ik apprecieer het, maar het is paranoia.
- Ik wil alles met u delen.
| |
| |
- Ik hou van je, zoon
(Slaat met zijn vork tegen een glas, staat op, heft zijn glas)
- Beste vrienden...
- Juist
(Hij zit weer neer)
- Geen van allen wilde het mij uitleggen, de lafaards, waarom de tram bleef staan aan de Bessenlaan. Nooit is hij er blijven staan! Waarom vandaag?
- Voor onze meneer zijn verjaardag misschien?
(Hij wijst naar Baers)
- O, ik had zover niet gedacht
(tot Baers)
Vergeef mij. Inderdaad, het zal voor uw verjaardag geweest zijn. Een minuut stilte.
(grootmoedig)
- Er zal u veel vergeven worden.
(Zij kust zijn hand. Langdurig).
- Het is nu al welletjes!
(die nog steeds zijn hand laat kussen)
- Dat wie niet gezondigd heeft, de eerste steen werpe!
(tot Tante)
- Schaamt u zich niet, op uw leeftijd!
(opgewonden)
- Wat is er? Ik ben getrouwd geweest, mevrouw, ik ben een weduwe!
- En ik heb mij goed gedragen tijdens de oorlog. Ik heb een getuigschrift van de Weerstand!
- En IK ben Stefans moeder. Mijn zuster zei het mij op haar sterfbed: ‘Liesje, zei zij, let jij op hem. Wees jij zijn moeder nu!’ Dat zei zij.
- Had dat dan maar eerder laten blijken!
- Ik heb hem bijna aan mijn borst gevoed, mevrouw, die jongen!
- Inderdaad, Mevrouw, mooi was ik. Dat heeft de componist Van Wijdendale nog geschreven aan zijn vader. Dat ik mooi was als een ranke hinde! En ik kan dat bewijzen, die brief zal ik u laten zien!
- Ik wou dat ik Van Wijdendale was. Zachtjes rottend onder de aarde. Niemand kon mij raken. Stefan, ben jij in leven?
- Ik vraag het mij soms af.
- Maar we moeten erdoor, he?
- Daar beginnen de sombere klanken weer. Mijn Heren, ik vind u on-ge-niet-baar.
- In ieder geval, zijn moeder was mijn zuster, dus ben ik de meest nabije verwante, dus heb ik de meeste rechten op de titel van moeder!
| |
| |
- Wie heeft er die wees te eten gegeven? Hem verzorgd? Zijn pakken gestoomd?
- Wie heeft hem in slaap gewiegd? Zijn haar nog ontluisd?
- Niemand zal hem mij onttrekken
(Zij komt bij Stefan en klemt zijn arm vast)
(Rukt aan de andere arm)
- Stefan, denk aan je moeder!
- Mijn zoon, ik zal je als Salomo in tweeën moeten hakken.
(Neemt gretig een Indisch gebogen zwaard van de muur. Geeft het aan Baers)
- Hier!
- Aandacht! Wie laat er het eerste los?
- Wie krijgt de premie, Stefan in één stuk, ongedeerd en verpakt?
(laat hem los)
- Neem hem!
- Ik heb hem het eerst losgelaten, teef!
- Ik ben getrouwd geweest, juffrouw!
(Gooit een grote zak confetti naar Mw Tristan).
(stort ineen aan de tafel - huilt)
- Ik ben helemaal alleen op de wereld. Iedereen haat mij.
- Ik zal nog eens jarig worden. Ik kijk wel uit.
- Mooi is dit niet, voor zo'n deftige familie. Dat is geen voorbeeld voor iemand als ik, hoor!
(Rafaël is ingeslapen).
(toch ontroerd als zij Mw Tristan ziet huilen, komt tot bij haar, streelt haar over het haar)
- Maar niemand haat je, liefje. Dat moet je uit je hoofd steken.
(heft haar behuild gezicht naar Tante)
- U ook niet?
- Natuurlijk niet. Ik haat alleen die Meneer Vandaele van het postkantoor en daar heb ik meer dan mijn werk mee. Hij heeft een wrat, hier
(Wijst naast haar neus)
O, wat haat ik die man.
(krijgt een huilbui)
- O, u haat hem omdat die arme man een wrat heeft, o, o, o, o.
- Ja, ik kan geen mensen met wratten uitstaan!
- Maar daar kunnen zij toch niets aan doen
(Staat op, omhelst een der bustes)
O, Prosper.
- Dat Prosper onder de wratten zat, daar twijfel ik geen moment aan.
- Niet één had hij er. Hij was glad en roze als een baby. En
| |
| |
ik heb ook nooit één wrat gehad. Maar het stond in de krant dat ik er één had.
(Snikt).
- Wat ze allemaal in de krant zetten tegenwoordig!
- Toen Prosper dood was, schreef ik naar ‘Libelle’. De rubriek van de lezeres. Vragen en Antwoorden. En ik zei dat ik eenzaam was en ongelukkig en dat ik mijn leven wilde beginnen met een man in de vijftig met een huisje op de buiten en een Volkswagen décapotable. En dat namen zij op twee weken later, maar zij schreven erbij dat ik ongelukkig was omdat ik wratten had!
(Snik)
(verontwaardigd)
- En het was niet waar?
- Neen. En als antwoord schreven ze dat ik de wratten kon wegkrijgen met Sulfalux!
- Maar misschien was het een andere dame, die ongelukkig was en toevallig ook een vijftigjarige wilde met een Volkswagen?
- Neen, neen, neen, ik was het. Mijn eigen schuilnaam stond er onder. ‘Gebroken Hart’.
- Ik ga maar nog eens rond
(Schenkt in. Stefan schenkt zichzelf en Baers in uit dezelfde fles).
(Staat op, tikt met zijn vork tegen zijn glas)
- Beste vrienden en vriendinnen...
(Zit weer neer, brult)
Jackie!
(Moe)
Stefan, haal dat kreng uit de keuken!
(voor hij weggaat, tot Baers)
- Let wel op! Alleen uit deze fles drinken!
(Af)
- Die jongen lijdt accuut aan vervolgingswaanzin,
(schudt het hoofd)
. De huidige tijd! Ik kan het niet meer bijbenen.
- Ik wel. Ik ben dol op de nieuwe Mercedes. Weet u dat de Mwami van Urundi er ook een heeft? De banden alleen kosten twee duizend vierhonderd frank.
- In onze tijd, voor gelegenheden als deze, hadden wij gezelschapsspelen, gezond vertier. En waren wij gelukkig vroeger!
- Wij zongen als leeuweriken.
- Wij speelden altijd domino thuis.
- Of wij lazen hardop voor uit een goed boek.
- Prosper speelde piano en zong Zuid-Afrikaanse liedjes.
Jackie's stem uit de keuken
- Laat hem met rust. Bemoei je met je nachtclub!
- Hoe vind je dit nu weer! De jeugd is een sinistere bende. Ik ben blij dat ik gauw dood ga. Alhoewel, dat ik de wereld in zo'n toestand moet achterlaten, het vervult mijn wezen met een zeker ongemak.
- Ik heb gelogen. Ja. Op een keer, het is nu vier jaar geleden,
| |
| |
is de tram Acht ook eens op het Brugmanplein blijven stilstaan. Niemand had gebeld, niemand moest er op of af, en toch gingen de deuren open en bleef ie staan. Ja.
(die al een tijdje naar de taart had geloerd)
- Er zit van alles in, in die taart.
- Een laag marsepein, een laag amandeldeeg. En onderaan het bizonderste: een laag crème Mirador.
- Dat was een hotel vroeger in Kopenhagen, de Mirador. Ik heb het nog willen kopen. Ik voel mij helemaal niet feestelijk.
(komt met verwarde kop en in zijn hemdsmouwen uit de keuken gerend, kijkt naar de flessen. Kijkt of er nog wat in ‘zijn’ fles is, schenkt Mr. Baers in, rent dan weer naar de keuken.
(tot Mol)
- En de Harley-Davidsons, wat vind je daar van?
- Goeie veren, maar een beetje duur in de aankoop.
- Waar ik werk, in de garage waar ik ga schoonmaken, daar staan er vier op één rij. Soms zet de mechanieker ze allemaal samen in gang, om mij plezier te doen. Dan voel ik mij zo uitgelaten, ik kan het aan geen mensen vertellen.
(met de ogen dicht)
- Het razen van motoren, verwarring, escapisme, verdoving, ik doe er niet aan mee. Weet dit wel! Reactiemotoren, radiogolven, bazooka's, knallen jullie maar, ik ben er niet! Waar is de dichter Rafaël? Hij is er niet. Hij weigert er te zijn! Weigert!
- Ik wou dat het zondag was
(kijkt naar zijn horloge)
- Want die Harley's ronken helemaal anders dan, laat ons zeggen, Indian's, hoor! Wat hoort u het liefst, juffrouw?
- Ah, mijn jeugd, die zwom in muziek. De Parelvissers. De Barcarole
(Hij zoemt. Mw. Tristan zoemt mee). - Ik heb veel geleden in mijn leven maar de muziek heeft mij er steeds overheen geholpen.
(die een inspiratie heeft, want men hoort in de verte een koor in het Grieks, teksten van Euripides scanderen en hij alleen schijnt het te horen)
- Kijkt allemaal!
(hij staat op)
Wacht! Kijkt! Goed opletten!
(Het Grieks koor wordt luider) (Baers gaat op de leuning van een stoel zitten). Ik ben de koning en ik zit op mijn troon en rond mijn troon komen de ellendige wijven klagen. Pest en cholera roepen ze, en Thebes is een spons met asse rond haar muren. Wie zoekt? Wie moet er op zoek? Ik. Want op mijn schouders laad ik het koningschap.
(Hij komt van zijn stoel en wandelt rond). Wat zegt gij, o wan-
| |
| |
delaar! Mijn vader? Waar is mijn vader? Vader, waar ben je! - Nergens een vader. Dus ga ik weer op zoek. Wie is deze kreupele grijsaard die moppert waar de wegen zich kruisen?
(Baers molenwiekt met zijn armen). Kreupele grijsaards slaat een man als ik direct tegen de vlakte. En ik vervolg mijn weg. Op zoek.
Ik kom thuis en mijn gade, mijn trouwe, lieve gade zegt geen woord.
(Hij legt zijn hoofd op Mw. Tristans schouder)
Waarom zeg je niets, gade? Waarom niet? Ik heb mijn VADER vermoord en ZIJ is mijn MOEDER en ik weet het niet!
(schreeuwt)
Wee, o wee, ik wist het niet! En dan duw ik mijn ogen stuk van afschuw want ik wil de waarheid over mezelf niet zien, o neen, o neen.
(Hij neemt de bril van tante's neus en zet hem op)
Zo zie ik geen barst, maar de waarheid over mezelf achtervolgt mij toch, de wereld is vol giftige gassen die mij verschroeien, ik verdwaal in de wereld. Wee, o, wee!
(Na zijn zwerftocht gaat Mr. Baers uitgeput zitten)
- Wie ben ik?
(neemt haar bril terug).
- Mijn bril, viezerd!
- Zeg mij mijn naam!
(Stilte)
- Ik ook. Holderdebolder liep over de zolder met zijn bek vol mensenvlees.
(moe)
- Een klomp. - Maar ik, wie was ik? Jij, Rafaël.
(met zijn ogen dicht)
- Richard de derde.
(boos)
- Rafaël, je bent ontslagen.
(triomfantelijk)
- Juist!
- Dat was mooi.
En wie ben ik?
(Komt in het midden van de kamer staan, wandelt heel moeilijk rond op twee hinkende benen, zit neer, loopt weer, geeft aan een imaginaire figuur een arm)
Ik heb geen voeten meer, althans zij zijn zeer moe en ik kan ze niet eens meer zien, want mijn buik is gezwollen van de kanker. Maar ik voel ze toch wel, mijn voeten, en toch loop ik twee kilometer in de sneeuw in het putje van de winter. Mijn trouwe, bezorgde hospita en vriendin heeft mij bij de arm en sleurt mij verder. Flarden van hemelse tonen waaien door mijn hoofd.
(Men hoort die flarden af en toe)
Maar ik luister er niet naar want ik moet verder sjokken. Ik blaas en blaas en sjok verder. Stop.
(Heel klagend)
‘Mariette, liefste, waar zijn wij? Is de Kluisberg nog niet in zicht?’ - ‘Nee, nog niet’ zegt de hospita en
| |
| |
vriendin. Verder. Ik kan niet meer. En plots
(Muziek van een heel ouderwets geweld zwelt aan)
o, daar in de kromming van de weg, daar ligt hij, de Kluisberg, de Kluisberg!
Ik hoor muziek, en in de sneeuw zit ik neer
(Zij zit neer en doet alsof zij haastig schrijft)
en ik schrijf op. En de titel zeg ik luidop tegen mijn hospita en vriendin die ingetogen luistert: Kwartet voor harp, piano, en twee violen: WINTERAVOND OP DE KLUISBERG!
Wie is het?
- Mijn Prosper! Mijn Prosper van Wijdendale. Hij is er aan gestorven aan die wandeling. Voor zijn kunst.
- Zij heeft een goed hart. Ik vind dit een heel leuk spelletje. Ik ook nu.
(Zij zet haar bril op haar voorhoofd en rijdt door de kamer)
Whaammm! Whaamm! Ik neem een te scherpe draai met mijn Aston-Martin
(Geluid van een auto die remt, botst, rinkelende scherven)
en daar lig ik in de Veldstraat op de tramrails. Ik bloed helemaal leeg, want niemand helpt, want niemand weet wie ik ben, ik heb mijn identiteitskaart niet bij mij. Men wikkelt mijn gezicht in windsels, men stopt rubberen darmen in mijn neus, een nikkelen tube in mijn mond. Ik kan niet spreken. Geen mens weet wat ik wil, ik lig daar midden in de Veldstraat en ik mag niet verroeren. En de motoren, Harley- Davidsons vooral
(Men hoort motoren ronken)
snorren langs mij heen.
(Zij gaat triomfantelijk zitten)
Wat zegt u daarvan?
(zoekt)
- Ik vind het niet. Jij?
(tot Rafaël).
(Kijkt naar Mw Tristan die haar schouders ophaalt)
- Ik geef op. Wie is het?
- Maar wie wilt u verbeelden?
- Dat is toch geen charade.
- Maar...
(Voor haar triomferend gezicht geeft hij elke vraag om uitleg op, hij ziet Jackie en Stefan die in de deuropening van de keuken staan).
- Ah, je hebt haar zover gekregen, de bosnimf. Goed, Stefan, je aardt naar mij, je bent een charmeur. Goed. Wij zijn er dus allemaal.
(Hij tikt met zijn vork tegen zijn glas. Staat op. Begint enthousiast maar midden in de zin, komt een vreemde aarzeling over hem, hij eindigt heel mak)
- Beste vrienden en vriendinnen, uit gans mijn hart, uit gans mijn wezen, eh, moet
| |
| |
ik zeggen, eh, dat ik gelukkig ben als... nooit tevoren.
(Hij zit neer). Het gaat niet, ik voel mij niet lekker.
(verontrust)
- Wat heb je?
- Hij heeft niets gedronken, Stefan.
(is hij ziek?)
- Deze verjaardag bevalt mij niet, dit hele jaar al werkt op mijn zenuwen. Jackie, waarom haat je mij zo? Kom hier, geef de jarige een kus.
(koket)
- Ik weet niet of ik mag van Stefan.
- Mijn zoon, verlaat dit pand.
- Want hij heeft mij ten huwelijk gevraagd.
- Dit huis is gedoemd tot de ondergang!
(tot Stefan)
- Dat meen je toch niet! Je bent gek geworden.
(tot Mr Baers)
- Ik dacht dat ik het mocht wagen, vooral nu u beloofd hebt van mij verhoging te geven op de bank.
- Stefan, je hebt mijn vaderlijke zegen. Ik noem je afdelingschef.
- O, Stefan, waarom wil je van mij weg? Hoe kan je het doen!
(tot Rafaël)
- Weet u hoe oud ik was toen ik getrouwd ben?
- En hij wil mijn kind aannemen als het zijne.
(tot Rafaël)
- Raad eens. Onder de twintig, meer zeg ik niet.
- Een Kind. Verwacht zij een kind?
(tikt Jackie op de buik)
Waarlijk? Bravo, Stefan. De levenssappen stijgen. Alles is nog niet verloren.
- Stefan, wat heb ik je misdaan?
- Een kind hier in huis, twee mollige pootjes naar mij, de peter, uitgestrekt. Prachtig, Stefan. Gefeliciteerd.
- Ik wil helemaal niet met hem trouwen.
(tot Jackie)
- Daar heb je gelijk in, engel.
(tot Jackie)
- Maar ik heb het je toch gevraagd.
(tot Jackie)
- Toch zou het het beste zijn voor je, liefje. Het gareel, de monomane nachten, de oogkleppen, de dagelijkse kost, het vertrouwen, de huiselijke erwtensoep der liefde, de zekerheid, de haard. Bedenk je goed.
- Ik wil wel trouwen, maar niet met hem.
- Dat kan je mijn zoon niet aandoen, danseres.
(tot Jackie)
- Maar waarom niet?
- Ik ben ouderwets in die dingen. Ik houd niet van je.
- En daarnet in de keuken, zei je van wel.
| |
| |
- Dit zei ik. Om iets te zeggen. Omdat het erbij hoort als je samen naar bed gaat. Wat moet je anders zeggen?
- Nou, ik lieg. Waarom niet? - Het zou toch niet kunnen. Ik houd wel van je, maar niet om te trouwen.
(die naar zijn horloge gekeken heeft)
- Stop!
Genoeg geleuterd. De tijd is gekomen voor belangrijke dingen. Stefan, doe de kaarsen aan
(Stefan steekt de kaarsen van de taart aan)
Het uur nadert, Hippoliet Baers wordt opnieuw geboren. De kleine Baers komt voor de zeventigste maal ter wereld in deze bloedige wereld vol ellende en luister. Stilte!
(hij gaat in de slaapkamer. Stefan doet het electrisch licht uit. Vele kaarsen van de taart branden).
- Het mysterie der geboorte wordt ontheiligd. Dit mirakelspel is zonder wijding opgevoerd. Gruwelijk zal de heiligschenner tenonder gaan.
(vanuit de slaapkamer is zijn stem plechtig en luid)
- In de Breestraat, zesendertig te Wevelgem. De een-en-twintigste januari achttienhonderd negenentachtig. Om elf uur drieëntwintig.
(klemt Stefans hand vast).
(lacht zenuwachtig).
(Vanuit de slaapkamer horen wij de afschuwelijke geboorteschreeuw van Baers, een klacht, een gebarsten gegil van een heel oud, klein kind dat in schokjes eindigt).
- Juist, daar komt de kleine man.
- Verleden jaar deed hij het beter. Stil. Ssst.
(nu is er evenwel duidelijk een dof gegrom te horen, een moeilijk gehijg, een klokkend geratel dat plots eindigt).
- Mijnheer Baers?
(dringend)
Mijnheer Baers?
(doet het licht weer aan en loopt achter Mol en Mevrouw Tristan naar de slaapkamer. Zij kijken er binnen. De overigen staan halfop, kijken mekaar aan).
(in de slaapkamer)
- O Mijnheer Baers.
Tante
- Hij heeft nogal hard geroepen.
(in de slaapkamer)
- Hij is dood. Mijnheer Baers, ben je dood? O, mijn liefje!
(komt terug in de kamer)
- Hij ligt hartstikke dood. Met zijn ogen open.
Ik ben on-schul-dig! Ik heb niets gedaan.
| |
| |
- Die arme man. Op zijn leeftijd.
- Het leven is één ademtocht, tante.
(roept ineens)
- Gerard! Gerard!
(en rent naar de slaapkamer)
DOEK
| |
Vierde bedrijf
(Tien minuten later. In de kamer zitten Mw Tristan, Rafaël, Jackie en Stefan
(na een stilte)
- Hij was groots.
- Hij kon blij zijn als een kind, ik zag het aan zijn ogen als hij blij was. Ik ben altijd een goede ogenlezer geweest maar bij hem zag ik het beter dan bij wie ook.
's Nachts keek ik soms naar hem, terwijl hij sliep. Als hij dan wakker werd schrok hij wel een beetje, maar daarna was hij blij dat er iemand bij hem was.
- Zulke zielen vind je niet veel meer tegenwoordig.
- Je zal zien, de kranten zullen er vol van staan.
- Uit één stuk was hij. Een generaal kan dapper zijn jarenlang en plots in de loopgraven met de lijken in de modder, beginnen kermen als een kind. Een priester kan bij een plotse onverwachte biecht van terreur zijn biechtstoel uitrennen. Een bankier kan verdwijnen met miljoenen en jarenlang verschrompelen in bed met een dikke secretaresse. Maar Meneer Baers, neen, Meneer Baers is ongerept gestorven.
- Zoals hij daar ligt nu, in zijn verjaardagskleren, waarin hij zijn vorige verjaardagen heeft gevierd, zoals hij zijn intrede wilde doen en de kaarsjes uitblazen, neen...
(Zij barst in snikken uit). Ik ben het niet geweest, Stefan, geloof mij, het poedertje ligt nog in mijn la.
(komt uit de slaapkamer)
- De vijf minuten zijn voorbij. Afgesproken is afgesproken. Nu moet er iemand anders bij dat bed.
(wijst naar zijn horloge)
Ik heb mijn vijf minuten gewaakt!
(staat op en gaat er heen).
- Jongens, ik moet wat verse lucht happen.
(Mol kijkt iedereen langdurig aan, slaat mevrouw Tristan bemoedigend op de schouder)
Maak je maar geen kopzorg. Je advokaat haalt er wel een paar spikiaters bij.
Nou, dag jongens.
(Af).
(barst uit)
- Op mijn eer en geweten, ik ben onschuldig.
| |
| |
- Een koning hebben wij zien sterven. Een vader. Een aartsvader.
- Ik heb hem misschien doodgewild even, gisteren. Maar daarna niet meer, Stefan.
Stefan, kijk naar mij.
Ik geef toe, ik heb in zonde geleefd met mijn Prosper, en daarna met de afgestorvene hiernaast, en soms heb ik wel wat huishoudgeld achtergehouden, maar dit, dat hij hier het hoekje om is gegaan, neen, dat heb ik niet gewild!
- En Maria Magdalena stortte bittere tranen.
(De bel gaat. Snotterend doet Mw Tristan open. Op de gang horen wij haar zeggen: Was dokter Landuyt er niet?).
(komt binnen, gaat uitvoerig zitten, bekijkt iedereen)
- Ik was al aan het Waterlooplein om de dokter te halen, toen ben ik blijven staan en ik dacht bij mezelf: waarom zo gauw die dokter halen? Waarom precies DIE dokter? Ik dacht: waarom willen ze zo graag dat die dokter Landuyt komt, waarom wordt er niet getelefoneerd, waarom moet met getuigen die dokter Landuyt uit zijn bed gehaald worden? Daar zit iets raars achter, dacht ik.
- Bent u dan de dokter niet gaan halen?
- Omdat, mijn lieve jongen, ik heel goed weet dat deze man geen natuurlijke dood is gestorven, dat iemand hem heeft geholpen op de weg naar Onze Lieve Heer.
- Die man was niet van plan te sterven. Integendeel, hij heeft zijn kermispak aangetrokken om een nieuw jaar in te gaan. Hoe komt het dat hij op de drempel van het nieuwe jaar struikelt en nu dood ligt?
(Tante zit neer)
Liesje, zei ik bij mezelf, er gebeurt zoveel in de wereld waar je nooit achter komt. Maar nu toevallig ben je wel achter iets gekomen, en het is geen kleinigheid. Liesje, zei ik tegen mijzelf, denk aan die atoomvent die al die geheimen zo duur heeft verkocht aan het IJzeren Gordijn. Liesje, verkoop jij je geheimpje ook maar duur.
- Maar wat wil je dan, tante?
- Open kaart. Of jullie komen over de brug met poen of ik vertel wat ik denk aan de politie.
- Ik weet niet wat u bedoelt.
- O neen?
(tot Rafaël)
En jij, baard, weet jij het ook niet?
(tot Rafaël)
- Je bent ontmaskerd. Ik ga naar de politie, hoor!
| |
| |
- Maar dat vind ik uitstekend, tante. Ik laat mij door een overvalwagen met sirenes opbrengen. Het zal mijn bundel doen verkopen.
- Stefan, jij hebt het toch niet gedaan?
- Dat is vervelend, dan. Ik ben speciaal teruggekomen om chantage te plegen, iemand moet het gedaan hebben.
Stefan, het is die danseres geweest met die jongen in zijn leren jasje, he? Zij zijn gevlucht en jullie hebben ze laten ontsnappen, is dat het? Ja? Ik wist het wel. Allemaal katten in één zak!
- Ik ben blij dat Meneer Baers dood is.
- Je bekent het! Zoiets herhaal je straks bij de commissaris, hoor, mannetje!
- Stefan, je bent mensonterend!
- Ik ben blij dat hij uit de weg is. Ik adem al beter, voel mij beter. God is van zijn stoel gevallen, zijn schepsels zijn opgelucht!
- Is dat echt waar, jongen?
- Ja, tante, ik heb het gedaan. Ik heb een poedertje in zijn champagne gedaan!
(opgelucht)
- Eindelijk - Wel, je mag nu tien keer mijn neef zijn, je gaat regelrecht mee met mij naar het commissariaat. Tenzij...
- Stefan, je bent aan het raaskallen.
- Kleed je maar aan, Stefan en neem wat vers ondergoed mee. Tenzij...
- Hoeveel moet dat kosten?
- Hoeveel heb je in huis, juffrouw?
- Wij hebben geen geld in huis.
- Wij zijn arme mensen. Vroeger ging ik stempelen. Meneer Baers heeft ons altijd het nodige geld gegeven.
- En hoe koop je dan champagne en kip en serpentines en...
(weids gebaar).
- Ik heb wel vijfhonderd frank.
- Atoomgeleerden verdienen meer, juffrouw, dat weet u toch ook.
- Wacht even
(gaat in de slaapkamer).
| |
| |
(gaat mee tot aan de deur, kijkt)
- Het is toch erg tegenwoordig. In de zakken van een lijk gaat zij zoeken! Er is geen greintje eerbied meer onder de mensen!
(Zij gaat de slaapkamer binnen)
Kan ik helpen, juffrouw?
- Jackie heeft het gedaan. Opdat wij samen zouden kunnen leven.
- Soms is de gevangenis wel goed voor een dichter. Alhoewel je haar beter zou laten opdraaien ervoor. ‘Verkracht meisje doodt haar verleider’. Dat is zes maanden voorwaardelijk met felicitaties van de jury.
- Zou het daar koud zijn in de gevangenis? Zijn de cellen verwarmd?
(Zij horen getwist in de slaapkamer).
(komt terug)
- Zijn portefeuille is weg! Met al het geld!! Hij had veertienduizend zeshonderd vijftig frank op zak en twee travellerchecks en acht getekende wissels! Aan toonder! Wie is dat geweest! Wie is de lijkenrover?
(Gegil in de slaapkamer van Tante. Tante komt buitengerend, zij is lijkwit, zij kan niet spreken, zij wijst naar de deur van de slaapkamer, grijpt dan haar hoed en vlucht naar buiten. Het begint plots te waaien in de slaapkamer. In de deur van de slaapkamer staat Meneer Baers. Hij heeft een bijzonder vreemd pak aan, zijn verjaardagpak. Het zijn diverse exotische kledingstukken die hij van zijn vroegere verre reizen heeft meegebracht en die hij elke verjaardag aantrekt. Een Oosters pak lijkt het wel met elementen van een omzwachtelde mummie; in de wind die nu ineens geweldig opzet, waaien de flarden van zijn kostuum. Er giert een immense stormwind over een barre vlakte, waarboven Meneer Baers huilt:)
- Vergiffenis! Vergiffenis!
(Hij komt in de kamer en molenwiekt met zijn armen)
Knielen! knielen! De knieval!
(De aanwezigen, ook Jackie die achter hem is binnen gekomen, knielen voor hem)
Vergiffenis
(Hij ziet de knielenden niet, hij staart voor zich uit, een zombie)
(De wind luwt)
Vergeeft mij, vergeeft mij allemaal. Ik zal de knieval doen. Ik ben uw slaaf. Erbarmen.
(Hijzelf zakt door de knieën. De anderen staan op, behalve Mw Tristan, die niet durft te kijken vanachter de handen voor haar gezicht)
Bloed stroomt weer door mijn aderen. Ik ben er weer, de domste, de laatste, zwakste der bedelaars.
(Hij sleept zich tot bij Mw Tristan)
Ik zal uw voeten wassen, liefste godin.
(Hij wordt heel bang)
Straf mij niet meer. Sla mij niet meer.
| |
| |
- Ben ik veilig? Ik zit in het licht weer. Zijt gij vrienden?
(helpt hem op, veegt het kwijl van zijn mondhoeken)
- Wees niet bang, je bent levend.
- Ik heb de ijzige hand gevoeld. Ik ben nedergedaald. De poorten met de oliestille scharnieren gleden al open.
(springt weer op)
- Wie zijt gij? Antwoord.
Zijt gij lievelingen? Vergeeft mij, lievelingen. O, ik heb in donkere weiden gelopen op mijn blote voeten door doornen, een kreng reeds, een uitgeblazen lijf!
United Copper, 4280 30. Tanganika, threehunderd fourteen. Marcinelles twothousand three hunderd sixty. Ik koop alleen Union Minière, zeg ik je!
(Hij betast zich)
Ben ik? Wie ben ik?
(Waait met zijn hand voor Baers' ogen)
- Mijnheer Baers. Vader!
Mr Baers
- Johannes, kom hier aan mijn rechterzijde.
- U bent een directeur van de Bank van Handel en Nijverheid geweest, ook van de succursale van Lloyds. U gaat elke maand naar de beheerraad van...
Mr Baers
- Kwel mij niet.
- U verkoopt lood en tin.
- Lood en tin smelten voor de heftige zon. Ik smelt er midden in
(Hij krimpt ineen)
Aie, aie, aie.
Rafaël
- Je was een piloot, een kolonel in een Boeing, gierend over de aarde.
- Gieren. Ja, gieren vliegen nader, zij pikken naar mijn ogen, naar mijn lever. Gieren en ratten.
- Wij reizen in de tijd. in het ijstijdperk.
- Hitte, zeg ik. Een zon
(Hij begint zijn kleurige lompen af te doen).
- O, hij heeft weer een hartaanval gehad.
(gaat bij Mr Baers, streelt hem over zijn wangen, zegt heel teder)
- Da-pag, mij-pijn zoe-poe-tje-pe.
(kalmeert zachtjes)
- I-pik be-pen doo-pood.
Rafaël
- Hij komt er door heen.
(kijkt om zich heen, zijn glazige blik is verdwenen)
- Ik heb honger.
- De Heer zij geloofd
(juichend)
Het was een hartaanval!
(staat op)
- Ik ben ziek geweest. Ik kom terug, op voorzich-
| |
| |
tige tenen kom ik alweer, kinderen.
(Houdt ineens zijn hoofd vast)
In een stroom van lood voer ik.
(tot Mw Tristan)
O, Mariette.
- Ik heb zijn adem in mijn nek gevoeld, Mariette. O, ik heb je kwaad gedaan, kwaad gewild; eenzaam, wreed en dorstig ben ik geweest, Mariette. O, help mij, ik ben niets meer.
- Zeg dat niet, meneer Baers!
- Je bent niet veranderd, meneer Baers. Twee hartkleppen, die vastraken, een aanvalletje, dat heeft iedereen, nietwaar?
(in een ingeving)
- U bent Baers met de tanden.
- Hoe noemt men mij in de kantine, luitenant?
(juichend)
- Baers met de IJzeren Nek.
- Hippoliet Baers. Ik leef!
(Hij kijkt naar Jackie)
Mag ik mij voorstellen, Baers, Hyppoliet.
- Ik ken u al. U bent de vader van mijn kind.
- Zeer juist.
(Reacties van Mw Tristan, Stefan en Rafaël)
- En ik zal u vervolgen wegens vaderschap.
- U zal mijn kind en mij onderhoudsgeld betalen.
- Dat is billijk.
Wie zaait moet maaien. Er mag geen ergernis komen. Wie een kind kwaad doet, zal een molensteen rond de nek krijgen en verdrinken.
Dat zeg ik. Machtig ben ik, oud en wijs en gevreesd.
- En mijn kind zal ook Baers heten.
- Luister niet naar haar. Zij tracht je in te palmen om...
- Zou ik een dorre olijfboom zijn?
- Kan je je niet meer herinneren, je heette Gerard bij mij, je zou mij de Rock en Roll in de Woestijn laten doen...
- Maar zeker, lieveling. Ik herinner mij alles zeer goed.
- Er zou een bloedproef kunnen genomen worden, dit geldt als bewijs.
- Juist. Iemand moet mij bloed geven. Van dezelfde bloedgroep A. Ik moet sterk worden. Maar het verbetert. Ik voel het. Ik heb een kind verwekt. Geslachtenlang zal mijn naam om de aarde wentelen, als een spoetnik. Geslachten zullen fluisteren: Hyppoliet Baers.
Ik ga nooit meer dood.
- Hoe was het daar, Meneer Baers, daar in het donker?
- Koud, mijn vriend, koud.
(Hij trekt weer kleren uit).
| |
| |
(tot Jackie)
Meisje, je hebt mijn leven gered. Mag ik u mijn hand aanbieden? Zodat het kind ingeschreven kan worden.
- Maar dat is toch monsterachtig, op uw leeftijd.
- Mevrouw Tristan, geef mij iets te drinken.
(kijkt Jackie in de ogen)
Roos van Sharon.
(opgewekt)
Laat die bloedproever komen! Morgen staan wij hand in hand, zij in het wit en ik in het zwart, een kerselaar en een doodgraver, aan de voet der kathedraal.
En jij, jongeman, die ik eens voor mijn zoon hield... hoe heet je ook weer?
- Stefan. Ik ben een wees en een dichter, zesentwintig jaar oud.
- Uitstekend. Stefan, je bent onterfd. Klare wijn moet er geschonken worden. Je bent mijn zoon niet meer, want ik heb er een echte. Daar heb ik verantwoordelijkheidsgevoel tegenover en dat is alles op de wereld. Een goedgeplaatst verantwoordelijkheidsgevoel kan zelfs in liefde ontaarden, zoals zij in de handboeken beschreven staat.
- Ik hoor het, hij is er helemaal door. O, mijn lieve Meneer Baers.
(tot Jackie)
- Waarom doe je dit?
- En meer zal ik vertellen. Wij gaan op huwelijksreis, jij en ik. Hoe heet je?
- Jackie, ik ken een zee, een warme zee, die heet de Caraïbische zee.
Daar heb jij nog nooit van gehoord, maar daar gaan wij heen.
(naar Stefan wijzend)
- Mag hij dan niet mee?
- Hij is toch je geestelijke zoon, en deze hier
(tikt op haar maag)
is je lichamelijke. Twee broertjes samen.
- Hij mag mee. Familiegeest moet onderhouden blijven. Wij gaan de goede weg op.
- Ik wil niet eens mee
(Hij zet de ruimtevaarthelm op en gaat in een hoek zitten).
- Wat? Kom hier, lafaard. Neen? Goed, blijf daar dan in je walmen. In je stenen woestijnen. Maar ik, Baers, te paard op drie banken, de liberale partij en mijn aanstaande vrouw, ik rijd het volle leven binnen. Ik maak kinderen, Meneer!
(tot Jackie)
- Wil je niet dat ik meega, schatje, naar die zee?
| |
| |
Ik ben in geen jaren de stad uitgeweest. En straks zal je toch iemand moeten hebben om je te helpen met het kindje, in dat verre land.
- Gestoofde zalm met ananas, niertjes met curry, herinnert u dat aan niets? Roti sans pareil.
- Maak je valiezen klaar.
- O, dank je
(Kust de panden van zijn hemd, die hij nu al uit zijn broek heeft gehaald).
- Stefan, je gaat mee met je broertje. Stefan, pas op. ik ben bij zinnen, ik zie je heel goed, mannetje.
- Ik heb genoeg gedanst als een aap. Gaan jullie maar allemaal samen weg.
(tot Baers)
- En ik, majoor?
- Wat jij? Wie is die baard? Ga weg.
- Mijnheer Baers, ik bewonder u.
(knort van voldoening)
- Nou?
- Mijnheer Baers, u bent groots.
Luister naar mijn voorstel. Wij reizen die Caraïbische zee af en wij landen op een eiland, en wij vestigen ons daar. Wij vormen er een nieuwe staat, een gelukkige kalme luilekkerstaat, weg van deze hondenwereld met haar systemen, groeperingen, wedlopen, volkerengroepen, blokken, acties, melkerijen, arsenalen. Wij willen niet hogerop, wij willen niet naar de maan, wij willen niet weten hoe hard een knal kan weerklinken. En ik
(hij speelt op een ingebeelde harp, terwijl inderdaad van ergens harptonen weerklinken)
ik ben een antieke verteller die u zal bezingen, en ook de twee bacchanten aan uw zijde, die van de schoonheid en de vruchtbaarheid, en die van de trouw en de kookkunst. En u bent onze vader, ons aller vader, en vergeef ons onze schulden en leid ons niet in bekoring.
- De wereld is in een rare toestand, dat is waar. Akkoord, jij zal zingen.
(gaat naar de telefoon, draait een nummer)
- Ik zal zingen. Of ik zal zingen
(in de telefoon)
Vader? Dag Vader. Vader. Ik heb een baan. Precies zoals je wilde, vader. Eh, privé-kammersänger, zou je kunnen zeggen. Juist.
(Hij houdt zijn hand op de hoorn en vraagt aan Baers)
Hoeveel zou ik verdienen in de maand?
- Kokosnoten zal je vreten, is dat niet genoeg?
- Heel veel, vader. Ja, ik stuur je elke maand iets als afbetaling. Roep... Ja, Moeder. Dag, mijn engel. Ik ben bekeerd,
| |
| |
Moeder, ik ga nu leven van een vaste som per maand en geen schulden meer maken, ik beloof het je. Dag, mijn engel
(kust in de telefoon en legt de hoorn neer).
- Mijn ouders. Zij wonen in Beveren. Twee eenvoudige maar brave mensen.
- Maar ik dacht dat zij in een koncentratiekamp waren omgekomen?
- Heb ik dat gezegd? Ik? Oja, juist. Soms zeg ik dat. Zo'n kamp is aardig om bij de hand te hebben. Alle staten hebben ze nodig, af en toe gooien zij ze elkaar in het gezicht en op het collectief geweten. Waarom zou ik er niet eentje klaar mogen hebben om mijn en andermans geweten in slaap te soezen?
- Je hebt gelijk. Het geweten is een belangrijk ding. Maar het brengt onoverzienbare toestanden mee.
Op ons eiland zullen wij daar geen last van hebben.
Op ons eiland zal ik mijn zoon in het meest onschuldige water dopen
(Hij trekt nu zijn hemd uit)
Ik zal in de zon zitten. Kuis zijn. ‘Oorlog en Vrede’ lezen.
(schreeuwt)
Stefan! Deugniet! Doe die bol van je kop!
(roept)
- Wij zullen jullie achterhalen met onze radioactiviteit!
- Liefde, liefde, liefde, deugniet, zal er heersen, het mooiste woord in het woordenboek, daar is niets tegen bestand! Ik die van heel ver teruggekomen ben, ik weet het! En met dat woord zal ik je doodslaan, deugniet, die je aangenomen vader foltert tot in het ruggemerg! Sadist!
(Hij rent naar Stefan, maar onderweg valt zijn broek af, hij schopt er zenuwachtig in, wordt vastgehouden door Mw Tristan, die zijn broek helpt uittrekken, dan zit hij zuchtend in Jaeger in een zetel).
(gaat bij Stefan)
- Wil je niet mee?
(Stefan schudt het hoofd)
Wij gaan heel gauw, hoor! Ik zou zo graag willen dat je meeging.
- Jij houdt niet van mij.
- Jij bent een speelkameraad. Ik vind het leuk om met je te vrijen. Maar ik houd van hem. Hij is een man. Iemand met spieren al zijn ze versleten, iemand met hersenen, al werken ze nu op het verkeerde wisselspoor, en iemand met macht en geld, hij is iemand. Jij bent de jongen waar ik naast zat op school, mijn zusje, die ik kusjes geef. Wij speelden gisternacht. Dok-
| |
| |
tertje, verstoppertje, Sneeuwwitje en jij was de zeven dwergen samen.
Kom mee. Wij gaan daar in het hete eiland in het zand spelen. Toe nou.
Schiet op. Zeg iets? Doe die bol af. Wil je je hele leven met die blaas rond je kop lopen.
(Stefan knikt).
(In een slaperige schreeuw)
- Sla d'r op!
(slaat tegen de ruimtevaarthelm).
- Auw
(doet gauw de helm af).
- Zie je nou! Luister
(Baers begint te snurken)
Luister, Stefan, ga mee.
- Wij hebben een kans, jongen, zie je dat dan niet!
- Hij is een koppige vlerk. Waarvan zal ie leven als Baers er niet meer is!
- Jij wil niet mee. Goed. Wat wil je zijn, een eenzame wolf in de steppe? Dat kan niet, men schiet ze vanuit helicopters nu, de eenzame wolven in de sneeuw. Kom mee, kereltje. Wat wil je hier nog? Wil je blijven kijken hoever ze het drijven? Wil je een Amerikaan zijn, een Rus, een Beneluxer, een vluchter, een stamnummer, een stembiljet, een electriciteitsrekening, een taksplaat?
- Stefan, wij hebben een kans met hem als begenadigde leider, die het verschil niet meer ziet tussen dag en nacht, droom en daad, hij zal voor ons zorgen.
- Baers, mijn eigen man, hij gaat gauw dood. Na deze hartaanval zullen er andere volgen, vlugger op elkaar. Ik zal om hem huilen. Een paar weken. Dan...
Toe, zeg nou dat je meegaat.
(geërgerd)
Wat wil je dan?
- Ik weet het niet, maar ik blijf hier.
- Ik moet jullie beiden hebben.
- Dan ga ik met hem weg. Hoor je me? Hoor je me?
(knikt)
(Er is getoeter onder het raam. Baers schrikt wakker)
- Het is de boot, majoor. Alle hens aan dek!
(Getoeter blijft aanhouden. Iemand roept: ‘Jackie! Jackie!’)
- Dat is Mol!
(Zij doet het raam open)
Op een nieuwe moto!
- Een Harley-Davidson met een dubbele ontsteking! Hij zit er goed op.
Hoe vind je hem? Kontant betaald!
| |
| |
Is ie groots, hihihi!
(Kakellach)
- Maar... hij is het die de portefeuille gestolen heeft. Hij heeft er die motor van gekocht.
(Zij roept door het raam)
Dief, dief!
- Luister, jij, huishoudster, geen kik meer. Geen woord verkeerds meer over mijn broer of je kan hier naar de onderlinge Bijstand blijven sjokken.
- Je hebt gelijk, schatje
(Roept door het raam)
Hij is lief, je motor. Heel lief.
Kijk, ik rij zonder handen.
(lacht hysterisch)
- Ik ook, Mol, ik ook, ik rij ook zonder handen!
(de motor raast weg)
(roept door het raam)
- Mol, Mol, kom terug. Je moet mee! Mol!
- Een nieuwe wereld opent zich. Ik dacht niet dat het nog mogelijk was
(zingt)
Allen die willen naar IJsland varen, moeten mannen met baarden zijn!
(Nu is Stefan, terwijl Mw Tristan en Jackie uit het raam hangen en naar Mol zwaaien, onder de tafel gekropen).
(doet een oog open, kijkt naar Stefan)
- Wat doe jij daar?
(de anderen bij het raam kijken om naar Stefan).
- Ik ben een hond. Gooi mij een been.
DOEK
Gent. 1958
|
|