De Vlaamse Gids. Jaargang 43
(1959)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||||
Historische objectiviteit over wereldoorlog II
| |||||||
[pagina 2]
| |||||||
tijdige en aan verdichtsels rijke interpretatie der wereldgeschiedenis rechtstreeks de hand gehad hebben in het losbreken van Wereldoorlogen I en II, terwijl ook dank zij de leraren van het Middelbaar Onderwijs, en niet in het minst die in de geschiedenis, Hitler zo gemakkelijk de Duitse jeugd op zijn hand kreeg en zijn expansiedromen gestalte kon geven. Deze zienswijze over de historische wetenschap werd tot de uiterste consequenties doorgedreven. Beweerde een Duits professor niet in mei 1945, vlak na de kapitulatie, dat het geen zin meer had nog geschiedenis te doceren, vermits er geen Duitse geschiedenis meer was? De schoolhandboeken waren in Duitsland doorgaans meer propagandistisch dan pedagogisch verantwoord. Vóór 1914 gaven ze blijk van een bekrompen chauvinisme. Na de eerste wereldoorlog deed de Republiek van Weimar wel een loffelijke poging tot een meer internationale visie, doch deze strekking werd brutaal verbroken vanaf de machtsgreep van Hitler in 1933. Talrijke historische ‘mythen’ werden toen in het leven geroepen om het systeem te schragen: de rassenmythe, de mythe van het Duizendjarig Rijk, en andere meer. Na de laatste katastrofe moest natuurlijk alles herzien en opnieuw verklaard worden: sommigen houden vast aan de mystische theorieën en pogen Hitler te verklaren als een ‘demonisch fenomeen’ dat de Duitse geschiedenis van zijn ware koers deed afwijken. Gelukkig blijkt de jongere generatie er toch gewonnen voor meer rationele en realistische verklaringen, en tracht zij niet meer alle wereldverschijnselen te verklaren door exclusief Duitse elementen; het onderwijs wordt er nu toch eindelijk ook georiënteerd naar de landen buiten de Heimat, zodat de Duitse schooljeugd niet meer zal verstoken blijven van een outlook op de wereld, en niet meer opgroeien zal in onverschilligheid voor andere volkeren en hun problemen.Ga naar eind1) Nu, chauvinisme en partijdigheid zijn niet het monopolie van de Duitse schoolhandboeken. Die in Frankrijk en Engeland zijn er stellig ook niet van vrij te pleiten: men mag zich terecht afvragen of zij de verklaring van hun imperialistische grootheid en verval wel steeds met de nodige objectiviteit behandelen. En dat is zo met praktisch alle landen die in de loop der geschiedenis met een andere natie in conflict gelegen hebben. En bij hoevele was dat niet het geval?
***
Sinds enkele jaren beleven wij een tendens naar internationale coördinatie van het onderwijs in de geschiedenis. Lofwaardige pogingen werden aangevat om de zo storende contradicties der handboeken te verhelpen, en elk verouderd en dissonant particularisme en chauvinisme te overkoepelen. Het initiatief tot dit onderzoek en deze samenwerking vond hoofdzakelijk zijn oorsprong in de aangewezen internationale instantie: de Unesco. Talrijke bilaterale ontmoetingen grepen plaats en hebben tot de opdracht geleid van herziening der handboeken door middel van wederzijdse kritiek en consultatie tussen alle mogelijke landen die ooit enig onderling menings- | |||||||
[pagina 3]
| |||||||
verschil gehad hebben.Ga naar eind2) Meer in het bijzonder over een aantal hangende problemen in verband met Wereldoorlog II werd in 1956 te Oostende een internationale conferentie belegd, die echter vanwege bepaalde Westerse landen niet de verhoopte belangstelling kreeg. Hoewel dit officieel niet uitgedrukt wordt, vermoeden we niettemin ten zeerste dat in bijkomende mate ook nog andere factoren, dan het streven naar universele verstandhouding, een rol gespeeld hebben. Politieke en militaire tegenstanders van gisteren zijn wel eens in het zelfde kamp terecht gekomen. Binnen deze nieuwe constellaties voelt men een groeiende behoefte naar wederzijds objectief begrijpen. Hoe kan men de jeugd hedendaagse allianties en pacten doen inzien en moreel aanvaarden, indien men niet poogt twijfel en dubbelzinnigheid over het drama van het laatste wereldconflict zoveel mogelijk uit te schakelen? Hoe kan een Duitse leraar in 1958 zijn leerlingen verklaren waarom hun vaders in 1940 tegen de Engelsen oprukten, terwijl zij zelf binnenkort misschien samen maneuvers zullen verrichten met de Britse troepen, ergens aan hun nationale Rijn, indien hij niet een geloofwaardig relaas kan naar voren brengen over Hitlers tragisch avontuur? En hoe zal de Engelse, en hoe de Franse leraar de zaak voorstellen? Objectivering der handboeken voor middelbaar onderwijs moet natuurlijk gerealiseerd worden door de mensen uit dat onderwijs zelf, die de auteurs van de meeste dezer werken zijn. Doch waar kunnen zij het materiaal en de documentatie vinden die hen toelaten een oordeel te vellen over wat juist en wat verkeerd is in wat tot nog toe gepubliceerd werd? Kortom, het is duidelijk dat de hervorming slechts op welslagen rekenen kan, indien zuiver wetenschappelijke vorsers, in de praktijk dus hoofdzakelijk universitair gevormde historici, vooraf aan deze problemen hun aandacht willen wijden. Zij zijn het die met het goed gescherpte ontleedmes der kritiek de authentieke overgebleven documenten over Wereldoorlog II behandelen moeten, om dan na de moeizame analyse van elke fase, van elk aspect, met deze steentjes het rijke mozaïek samen te stellen dat ons een getrouw beeld der realiteit zal schenken, waaruit de handboeken voor onze schooljeugd hun synthese kunnen distilleren.
***
Is een objectieve studie over 1940 reeds mogelijk?Ga naar eind3) Het is voorlopig wellicht nog al te voorbarig om in het complex der vooroorlogse gebeurtenissen die verschijnselen af te zonderen die nu werkelijk als dé oorzaken kunnen gelden van het Tweede Wereldconflict. Welke politieke, economische en ideologische factoren determinerend gewerkt hebben is in algemene zin wel bekend, doch die kennis bezit nog niet het vaste, goedomlijnde en rijk genuanceerde karakter dat vak-historici haar zouden willen verlenen. De oorzaak van deze toestand ligt, zoals voor de gehele geschiedenis der hedendaagse periode, in de overstelpende, en daardoor onover- | |||||||
[pagina 4]
| |||||||
zichtelijke, rijkdom aan bronnen-materiaal, waarin de vorser veel weg heeft van een zwemmer in de weidse zee. Er is te veel. Er is tevens te weinig. Er is te veel om nu reeds een algemeen verantwoord overzicht en een grondig inzicht toe te laten. Er is echter te weinig wanneer men uit dat grote complex een probleem afzondert, het van dichterbij bestuderen wil, en dan constateren moet dat de documentatie hopeloze lacunes vertoont. Talrijke documenten nopens 1940 bevinden zich in private archieven, uit een soms niet ongewettigde vrees, dat persoonlijke belangen geschaad zouden kunnen worden. Veel is verloren gegaan door het oorlogsgeweld zelf of tijdens de veldtocht opzettelijk vernietigd om militaire geheimen te vrijwaren; veel wordt nog steeds als staatsgeheim beschouwd. Zoals het geval is met de nagelaten persoonlijke correspondentie van recent overleden literatoren in de bibliotheken, hebben ook tal van politici en hogere militairen hun getuigenissen slechts aan diverse archief-instellingen overgemaakt, op voorwaarde dat deze documenten nog gedurende een aantal jaren als ‘vertrouwelijk’, en dus niet zonder toelating door het publiek in te zien, bewaard worden. Al deze restricties en praktische moeilijkheden beletten nochtans niet dat de historici over belangrijke fondsen kunnen beschikken, die echter al te weinig gekend zijn. In alle Westerse landen staan voor wetenschappelijke vorsers de deuren open van de archieven der ministeries van Buitenlandse Zaken (in België leverde er de knappe archivaris en historicus J. Willequet reeds zeer verdienstelijk werk), van private instellingen, zoals de Hoover War Library in de U.S.A., en van de historische secties van het Leger. In ons land is deze laatste dienst gevestigd in de gebouwen van het Legermuseum, Jubelpark te Brussel; hij bevat een rijke verzameling militaire documenten vanaf de 1ste wereldoorlog (inbegrepen) tot op onze dagen; onder leiding van de historicus Lt.-Col. C. Brusten, van huize uit specialist in middeleeuwse krijgsgeschiedenis, worden de reeds volledig systematisch geklasseerde fondsen er nu aangevuld door een uiterst belangrijk steekkaartensysteem, dat een onmisbaar werkinstrument blijkt te zijn om wegwijs te worden in de doolhof der militaire organisatie. Bovendien werd sinds enige tijd begonnen met een reeks studiën onder beheer van de Sectie, waarin reeds twee monografieën verschenen, en verdere studies eerlang zullen volgen. Tevens komen leerling-officieren van onze nationale Krijgsschool er elk jaar hun bronnenmateriaal verzamelen voor het opstellen van hun thesissen over krijgsgeschiedenis. Talrijke oudstrijders vinden er stof voor de historiek van hun oude eenheid, terwijl men er ook niet zelden zuiver wetenschappelijke vorsers onder de bezoekers telt. De studie van Wereldoorlog II, in zijn politieke en militaire aspecten, is stellig een hachelijke taak. Vele toestanden van 1940 zijn immers ook nog toestanden van vandaag en meer dan één historicus zal wel terugdeinzen voor het gewaagde en het delicate van een oordeel over recente gebeurtenissen, in het bijzonder wanneer ze verband houden met personages die | |||||||
[pagina 5]
| |||||||
nog in leven zijn. Een ernstig bedoeld kritisch onderzoek zou wel eens kunnen ontaarden in onwetenschappelijke polemiek, wegens reacties van de personen in kwestie of van hun politieke sympathisanten. Velen zullen ook afgeschrikt worden door het gemis aan algemeen historisch perspectief dat zulke recente toestanden onvermijdelijk kenmerkt. Men moet voortdurend de vrees koesteren bepaalde feiten te over- of te onderschatten. De betekenis en de belangrijkheid der gebeurtenissen kunnen immers slechts vastgesteld worden door de historische gevolgen die ze gehad hebben. Vermits nu de gevolgen van Wereldoorlog II zich nog voortdurend in sterke mate manifesteren kunnen we dat belang dus nog niet vast omlijnen, en zijn we verplicht onze visie telkens weer te herzien. We onderscheiden wel de bomen doch het bos nog niet. Uitstellen van het onderzoek over Wereldoorlog II wegens de aangestipte moeilijkheden en bezwaren ware nochtans geen gelukkige oplossing. Het is volstrekt nuttig en verantwoord er aanstonds mee aan te vangen, hoe fragmentair en voorlopig ook de resultaten aanvankelijk zullen blijven. Onder meer reeds door het feit dat men momenteel nog steeds (doch niet meer voor lang!) zijn toevlucht kan nemen tot interviews met personen die in het drama een actieve rol gespeeld hebben. Deze mondelinge overleveringen (hoe omzichtig ook te gebruiken) vullen op belangrijke wijze de betreurenswaardige en onherstelbare lacunes van de documentatie aan, waarover we het reeds hoger hadden, en kunnen niet genoeg verzameld worden. Als historische bron hebben deze interviews zowat de waarde van de ‘Mémoires’. En vermits, hoe ongelooflijk het ook moge klinken, nog niet alle generaals-op-rust en gewezen politici hun gedenkschriften gepubliceerd hebben, is hun belang dus onbetwistbaarGa naar eind4). Wat is er tenslotte door wetenschappelijke vorsers nu reeds te bereiken? Wat mogen we van hen verwachten en verlangen? In afwachting van grote synthesen en definitieve beoordelingen over goed en kwaad, over schuld en boete, kan reeds nuttige voorstudie geleverd worden. Het is hoog tijd dat we naast de talrijke memoires van veldheren, die, hoe interessant ook toch steeds in mindere of (meestal) sterkere mate een pleidooi pro domo inhouden, op onze werktafel ook zouden kunnen beschikken over objectieve monografieën.
***
Om duidelijk te maken wat reeds praktisch gerealiseerd kan worden, willen we hier onze mening toetsen aan een concreet voorbeeld, en daarbij nagaan waar onze mogelijkheden, en waar onze grenzen liggen. Nemen we het probleem van de Belgische neutraliteitspolitiek in de dertiger jaren, tot aan de Duitse inval van 10 mei 1940 die deze fase afsloot. Het vraagstuk: was België werkelijk neutraal, en is de Duitse inval al of niet een brutale agressie? | |||||||
[pagina 6]
| |||||||
Iedereen was het er tot nog toe wel over eens dat men ons buitenlands beleid vanaf circa 1935 tot 1940 in algemene zin als neutraal mocht kenschetsen. Baron P. Van Zuylen, in die jaren Directeur-Generaal bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken, heeft voor deze karakteristiek het suggestieve beeld van de ‘politique des mains libres’ geschapen, dat tevens de titel en het thema is van zijn boekGa naar eind5). De detailstudies van J. Vanwelkenhuyzen en van J. Willequet hebben deze opvatting op afdoende wijze bevestigd.Ga naar eind6) Nu zouden we het daarbij laten kunnen, indien niet op deze politieke houding van ons land heftige kritiek gekomen was, en dit zowel van geallieerde als van Duitse zijde! Van uit de Angelsaksische hoek heeft men België verweten te neutraal geweest te zijn en aldus schuld te hebben aan de ramp van mei 1940. De Duitsers van hun kant bestempelden onze onzijdigheid als onvoldoende, onoprecht en fictief. In zijn berucht memorandum van 9 mei 1940 aan de Belgische en Nederlandse regeringen, uit de Duitse minister van Buitenlandse Zaken von Ribbentrop o.m. de beschuldigingen dat deze landen steeds de tegenstanders van Duitsland begunstigd hadden en hun pers een anti-Duitse taal voerde. Er zou voortdurend ruggespraak gehouden zijn met de Engelse Secret Intelligence Service. En vooral wordt luid het feit aangeklaagd dat België zijn grensverdediging uitsluitend tegen Duitsland, en niet tegen Frankrijk opbouwde. Wat ongehoord was, want diese Massierung belgischer und niederländischer Truppen an der deutschen Grenze wurde vorgenommen zu einer Zeit, zu der Deutschland an seinen Grenzen gegenüber Belgien und den Niederlanden keinerlei Truppen konzentriert hatte, zu der England und Frankreich dagegen eine starke motorisierte Angriffsarmee an der belgisch-französischen Grenze versammelten.Ga naar eind7) Waar eindigt in dit alles de historische werkelijkheid? Waar begint propaganda en partijdigheid? Kàn de wetenschap ons reeds het antwoord geven? De Amerikaanse mevrouw J.K. Miller geeft in haar overigens voortreffelijk werk over de Belgische buitenlandse politiek tussen de beide wereldoorlogen, als haar mening te kennen dat het Belgische neutralisme niet als een blunder mag beschouwd wordenGa naar eind8), hoewel zij op andere plaatsen toch het tegendeel suggereert. Nu, om het even wat ze ook bedoelt, deze appreciatie is te veel in deze kritische studie uit 1951. Men kan op zo korte afstand van de feiten nog geen zulke kategorische oordelen vellen, wegens gebrek aan een minimaal historisch perspectief. In elk geval is het nodig, vooraleer te onderzoeken of het Belgische standpunt nu al of niet van nationaal en internationaal standpunt uit verantwoord was, eerst definitief te bepalen of België wel degelijk neutraal geweest is, van welke aard en intensiteit die neutraliteit was en welke internationale invloeden eventueel in deze politiek een rol gespeeld hebben. Al deze primordiale vragen werden onlangs op knappe wijze beantwoord door H.A. Jacobsen in zijn artikel War die deutsche Westoffensive 1940 ein Präventivmassnahme? Zur Frage der belgischen Neutralität | |||||||
[pagina 7]
| |||||||
im Winter 1939-40, in het te Frankfurt a. M. uitgegeven tijdschrift Wehrwissenschaftliche Rundschau, 7e jaargang, deel 5, mei 1957, pp. 275-289Ga naar eind9). Dr. Jacobsen, geboren in 1925, nam als luitenant der Wehrmacht, van 1943 tot 1945, deel aan de slotfase van Wereldoorlog II. Tot 1949 werd hij door de Russen gevangen gehouden, waarna hij Geschiedenis en Economie studeerde aan de Universiteiten van Heidelberg en Göttingen, tussen 1950 en 1955. We mochten ons dus a priori verheugen het thema behandeld te zien door iemand die voldoende wetenschappelijke waarborgen biedt, en van wie we, als Duitser, zeker niet moeten verwachten dat hij een pleidooi pro domo zou houden voor de Belgische politiek. We werden dan ook niet teleur gesteld: Jacobsen kweet zich voortreffelijk van zijn taak, op een volstrekt onpartijdige wijze, op basis van een flinke documentatie, zowel wat reeds gepubliceerde litteratuur als originele bronnen betreft, en eerbiedigde streng de regels van de historische kritiek. Hij liet niet na aan zijn tekst de nodige voetnoten toe te voegen, die zeer preciese verwijzingen geven en toelaten de waarde van zijn argumenten aan de eigen kritiek te toetsen. De auteur deed herhaaldelijk beroep op interviews met nog levende personen; en dit op volstrekt wetenschappelijke wijze: nl. met vermelding van de datum van het onderhoud. Hij is bovendien eerlijk genoeg om zijn onvermogen te bekennen tegenover bepaalde vraagstukken, wegens het ontbreken van schakels in de documentatie, of een opzettelijk volgehouden blackout. Kortom, verzorgd werk, dat de vergelijking met elk historisch vakartikel glansrijk doorstaat.
***
Dr. Jacobsen vangt zijn studie aan met een evocatie van de Duitse Witboeken uit de zomer 1940. Daarin werd de aanval op België en het ganse Westelijke offensief, officieel betiteld als Plan Gelb, gerechtvaardigd als een onvermijdelijke preventieve maatregel, o.m. door België allerlei agressieve bedoelingen in de schoenen te schuiven. De vraag is: bevatten deze affirmaties enige kern van authenticiteit? Sinds 1936 had België in de steeds woeliger wordende internationale heksenketel plechtig zijn absolute neutraliteit geproclameerd, in de hoop zich aldus buiten een eventueel conflict te kunnen houden. Waarborgen der nabuurstaten bleken onmisbaar en werden ook bekomen, zo van Duitse als van geallieerde zijde. Logischerwijze werden de Belgische legerdivisies over het gehele grondgebied verspreid en aan alle grenzen evenredig verdedigingswerken aangelegd. Het losbreken van Wereldoorlog II, op 1 september 1939, door de Duitse aanval op Polen stemde de politici in Brussel wel tot nadenken. Koning Leopold III en zijn regering waren echter besloten hun onafhankelijkheid in geen geval prijs te geven. De gekozen koers werd tot de meest tragische consequenties doorgevoerd. De Belgische artillerie opende het vuur zowel op Engelse en Franse als op Duitse vliegtuigen, die het neutrale | |||||||
[pagina 8]
| |||||||
luchtruim schonden. Het samentrekken der Duitse troepen naar het Westen na de Poolse veldtocht, noopte onze legerleiding er evenwel toe, vanaf einde september 1939, het zwaartepunt der militaire effectieven naar het oosten van het land, meer bepaald aan Albert-kanaal en Maas, te verplaatsen. Niet het omgekeerde echter, zoals de Duitse Witboeken beweren! Voortaan lag een agressie vanwege Duitsland meer in de lijn der probabilia dan een preventief ingrijpen der geallieerden. Druk door deze laatsten op de strategisch zo belangrijke landjes België en Nederland bleef dan ook niet langer uit. Een militair binnenrukken werd echter noch door het Foreign Office, noch door de Quai d'Orsay in overweging genomen. Wel werd intens door hen aangedrongen te Brussel en Den Haag op uitwisseling van militaire gegevens op het echelon der Generale Staven, om bij een eventuele schending door Duitsland een katastrofe te vermijden. Het was toch duidelijk dat zonder vooraf georganiseerde coördinatie de hulp der geallieerde legers zonder nuttig effect zou blijven. De neutralen lieten zich echter niet tot dit avontuur verleiden. Zowel Minister P.H. Spaak als de Minister van Defensie, Denis, bleven onverzettelijk, uit vrees dat de minste afwijking een uitdaging voor Berlijn zou betekenen. De Belgische neutraliteit werd een eerste maal ernstig aan het wankelen gebracht door de crisis van november 1939, toen ondubbelzinnige berichten over Duitse aanvalsplannen het Westen bereikten. De koorts steeg. Verwoed werd door de Franse premier Daladier en de Britse admiraal Keyes gepoogd contact op te nemen met de militaire instanties der twee lage landen bij de zee. Onder de indruk van de geruchten ondernam Koning Leopold een reis naar Nederland op 7 november, om er met Koningin Wilhelmina de basis te leggen van een gemeenschappelijke actie. Van september af werd overigens in de Belgische pers een intense campagne gevoerd voor een militair verdrag met Nederland, dat echter nooit werkelijkheid werdGa naar eind10). Op 8 november nam de zaak een bepaald dramatische wending: de Belgische Intelligence Service onderschepte een bericht nopens een Duits invasieplan op 11 of 15 november. Was het ernst? Of enkel een diplomatiek ballonnetje door Berlijn opgelaten om de Belgische neutralisten te testen? De meningen waren sterk verdeeld. Slechts moeizaam kon de vorst zijn ministers Pierlot en Spaak overtuigen niet overhaast te werk te gaan. Thans weten we dat bedoelde termijn geen provocatie, doch inderdaad Hitlers opzet was, dat naderhand uitgesteld werd. Onopzettelijk leverden de Belgische reacties de Duitsers het bewijs van de oprechtheid van het neutralisme, dat integraal voortgezet werd ondanks de paniekstemming te Brussel. Het uitstellen der Duitse plannen bracht een korte ontspanning. De strijd der zenuwen brandde echter weer in volle hevigheid los door het incident van Mechelen a/Maas op 10 januari 1940. Een verdwaald Duits toeristenvliegtuig maakte er een noodlanding: de piloten bleken officieren der Wehrmacht te zijn, in bezit van gewichtige documenten over een Duitse agressie in het Westen. Het feit verwekte diepe verslagenheid te Brussel. | |||||||
[pagina 9]
| |||||||
Fase D der mobilisatie werd afgekondigd. Men was klaar voor het ergste. En toch bleef men consequent. In de nacht van 13 op 14 januari had de Belgische Generale Staf bevel gegeven tot het openen der versperringen aan de Franse grenzen. Hoewel militair verantwoord, zette deze maatregel de verantwoordelijke politieke leiding in Brussel in vuur en vlam. De chef van de Generale Staf werd vervangen, de barricades heropgericht! En dit, hoewel een protest van de Duitsers tegen het eenzijdig opstellen der Belgische divisies aan de Duitse grenzen, na het onderscheppen van de materiële bewijsstukken van hun intenties, op 10 januari, nog bezwaarlijk door de internationale openbare opinie zou aanvaard geworden zijn. Zelfs een derde alarm, in april 1940, na het Duits optreden in Noorwegen was tenslotte evenmin in staat de Belgen te doen afwijken van hun onafhankelijkheidsstandpunt. Ze wilden per se de Duitsers de volle historische verantwoordelijkheid laten van een militaire agressie. Dr. Jacobsen komt in zijn artikel tot volgende conclusies, die verdienen voortaan in elk handboek voor Middelbaar Onderwijs verwerkt te worden:
***
We hopen dat duidelijk geworden is dat studies als die van Jacobsen vruchten kunnen en zullen afwerpen. We mogen van dergelijk onderzoek dan ook vele nieuwe bevindingen verwachten, zowel voor Wereldoorlog I als II. Enkele maanden geleden nog was dit het geval voor een incident uit 1914: de Duitse plundering van Leuven, o.m. van de bibliotheek der Universiteit en 2.000 burgershuizen. De Duitsers hadden dit tragisch voorval in 1915 gerechtvaardigd, in een Witboek, als represaille tegen een aanval van lokale vrijschutters. Reeds in 1916 tekende de Leuvense professor Mayence verzet aan tegen deze legende, zonder onmiddellijke weerklank in Duitsland. Tussen beide wereldoorlogen toonde de Duitse professor Petri zich geneigd diens zienswijze bij te treden. Wetenschappelijk onderzoek was echter | |||||||
[pagina 10]
| |||||||
alsnog niet mogelijk, daar de betreffende archiefstukken door de Duitse overheid niet ter beschikking werden gesteld. Dit gebeurde eerst na de jongste wereldoorlog. In 1956 kon dan op initiatief van Mayence en Petri, een commissie met zuiver wetenschappelijke intenties, bestaande uit drie Duitse en drie Belgische professoren, worden samengesteld. Na een onderzoek van twee jaar, werd tenslotte in een rapport de fabel van het Witboek weerlegd, en uitgemaakt dat Duitse soldaten bij vergissing op hun eigen strijdmakkers geschoten hadden!Ga naar eind12) Historische objectiviteit over Wereldoorlog II: geen utopie, doch vrucht van taaie en kritische wetenschappelijke bedrijvigheid. |
|