De Vlaamse Gids. Jaargang 41
(1957)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 582]
| |
De ontwikkeling van het begrip wereldliteratuur
| |
[pagina 583]
| |
epen worden tegenwoordig, evenals de internationale sprookjesmotieven, naar de verworven inzichten van de dieptepsychologie verhelderd en uiteraard toont een dergelijk onderzoek de algemeen menselijke oorsprong van literaire vormen overtuigend aan. Heeft dus de westerse letterkunde in het algemeen menselijke haar gemeenschap met de andere literaturen, zij heeft die gemeenschap ook in de cultuurhistorie. Deze historie is er een van voortdurend contact, onophoudelijke uitwisseling en, in de moderne tijd, bewuste erkenning van gemeenschappelijke doeleinden, gepaard gaande met welbewuste overname van letterkundige methoden en vormen. De hedendaagse poëtische traditie der onmiddellijke naast-elkaar plaatsing van metaforen werd door Ezra Pound ingevoerd, die daarbij o.a. geïnspireerd werd door de onmiddellijke metaforische werking van de chinese karakters. Moderne indonesische dichters tonen duidelijk de invloed die het werk van Henriëtte Roland Holst en de verzen van Marsman op hen hebben uitgeoefend. Dergelijke voorbeelden zouden met zeer vele andere kunnen worden aangevuld. Uit die algemeen menselijke literaire grondvormen en ondanks de voortdurende wederzijdse betrekkingen, hebben zich telkens opnieuw en telkens elders op aarde bijzondere culturen ontwikkeld met hun eigen vormen en tradities. Van bepaalde centra uit: een stad (Athene, Rome), een hof (chinese dynastie, indische vorsten), breidde zich ongelijktijdig en over bepaalde gebieden deze differentiaties van ‘het oerpatroon’ uit. Zo ontstonden de eigen genres, de eigen thema's, de eigen letterkundige conventies. Eén blik op het verschil tussen de tabellen met opgave van de genres der oosterse literaturen en die der westerseGa naar eind1) overtuigt onmiddellijk van de enorme verschillen die door dergelijke ontwikkelingen, van cultuur-middelpunten uit, zijn ontstaan uit de eenvoudige grondvormen. Godsdienstige en maatschappelijke gewoonten hebben hun stempel mede op die gedifferentieerde vormen gezet. Voor het bewustzijn van wie aan zulk een cultuur deel had, bestond de literatuur alleen in de hem bekende vormen. De republiek der letteren was voor hem niet groter dan het eigen cultuurgebied. Men behoorde daartoe en niet tot een onbekende wereldeenheid. Wij mogen trouwens aannemen, dat in het verleden voor het bewustzijn van auteurs, hoorders en lezers het eigen cultuurgebied de wereld wàs, zo niet zonder meer geografisch dan toch wat de mensheid betreft. De europese middeleeuwer der duizend jaren was zich, wat zijn literatuur betrof, niet bewust van de buiten-europese oorsprongen van het geheel van vormen, genres, gemeenplaatsen en onderwerpen. Het sprak voor hem slechts zelden vanzelf, dat er overal ter wereld legenden, minneliederen, ridderromans werden gemaakt en voorgedragen op de manier die hij kende. Het was hem niet gegeven zich in andere cultuurvormen te kunnen indenken. | |
[pagina 584]
| |
De vreemde elementen die hij om hun romantische, exotische aantrekkelijkheid overnam, vertaalde hij onmiddellijk in eigen geest. Een mohammedaanse prinses heeft voor de europese middeleeuwse auteur dezelfde opvattingen omtrent de code van liefde en huwelijk als een europese adellijke jonkvrouw. En het sprak voor hem vanzelf dat de mohammedanen zichzelf, evenals hij dat ten opzichte van hen deed, heidenen noemden.Ga naar eind2) Voor het bewustzijn van de renaissance-schrijvers, dichters en kenners van de letterkunde is het literaire gebied veel scherper omlijnd; enerzijds nationaal, anderzijds internationaal voor zover het de literatuur betrof, die de klassieken tot norm had. De eenheid was gegeven en gewaarborgd in het voorbeeld van een aantal griekse en romeinse auteurs en van wie zich als latere grote dichters op hen hadden geïnspireerd: het voorbeeld dus zowel van Homerus, de griekse tragici, Theocritus, Vergilius, Horatius, Ovidius, Cicero, Seneca als van Petraca en Torquato Tasso. Er ontstaat dan een bepaald canon, waaraan een aantal daardoor geheiligde werken voldoet. Dit zijn allemaal bepaalde en europese werken. Voor de renaissance was de republiek der letteren niet groter. Voor het westen duurt deze situatie tot omstreeks het einde van de achttiende eeuw. Maar dan gaat men zich, wat de literatuur betreft, bewust worden van drie belangrijke inhouden: van de letterkunde als een vorm van het algemeen menselijke; van de aard der niet-europese literaturen; van de cosmopolitische verbindingen tussen de nationale literaturen. Deze bewustwording begint in het westen en is lange tijd een kenmerk van de westerse literatuurbeschouwing en literatuurwetenschap geweest in onderscheid met de kijk op de letterkunde, die buiten Europa en Amerika aan de orde was. De erkenning van de literatuur als een vorm van het algemeen menselijke is een gevolg van de historische kritiek der verlichting. Toen eenmaal de geest gescherpt was voor de beschouwing van een literair werk in verband met de tijd en de cultuur waarin het werd gemaakt, was het niet meer mogelijk slechts als literatuur te erkennen wat voldeed aan de door het westen gestelde norm. Elk werk kreeg zijn eigen waarde en het oor werd geopend voor de verwantschap van het geluid dat daar klonk met de stem van de eigen zo vertrouwde poëzie. En als zodanig was het, behalve een uniek verschijnsel met een geheel oorspronkelijke en in de scheppende persoonlijkheid gefundeerde waarde, een uiting van de humaniteit. De eeuwig menselijke inhoud van alle dichtkunst maakte die poëzie tot wereldpoëzie. In het westen krijgt deze notie voor het eerst een duidelijke formulering door Herder, die daarbij in het bijzonder het volkslied als getuige naar voren brengt. Hij grijpt dus naar een vorm, die nog veel van het verre verleden in zich heeft, en waarop de differentiatie, uit de eenvoudige vormen, tot verfijnde en afzonderlijke cultuurtradities nog geen ingrijpende werking had uitgeoefend. En aan die oude vorm bewijst hij de | |
[pagina 585]
| |
universaliteit van de poëzie. Daarmee poneerde Herder het bestaan van de ene, zich in de nationale literaturen realiserende, organische literatuur als uitingsvorm van de ène mensheid.Ga naar eind3) De gedachte van de universele literatuur houdt verband met de toenemende kennis van de buiteneuropese letterkunde. De oosterse literatuur wordt in de tweede helft van de achttiende eeuw steeds meer bestudeerd en sommige oude indische werken, zoals Çakuntalâ, het toneelstuk van de dichter en schrijver Kâlidâsa uit de vierde of vijfde eeuw n.C., werden zelfs zeer populair. Terzelfdertijd kwam men beter op de hoogte van de oude Scandinavische poëzie, waarin uiteraard het universele karakter van de dichtkunst eveneens werd teruggevonden. De gebroeders Schlegel hebben veel buiteneuropese literaturen bestudeerd en vertaald. De Ossian-cultus, de ontdekking van de skaldenpoëzie, de liefde en belangstelling voor de middeleeuwse europese letterkunde, zij alle werkten er toe mede, dat er een wijd terrein van literatuur ontgonnen werd en de idee der universaliteit inspireerde. Het is ten slotte, zoals bekend, de oude Goethe geweest, die de aandacht heeft gevraagd voor de cosmopolitische verbindingen der nationale literaturen. En het zijn de franse literatuuronderzoekers geweest, die in dezelfde tijd een begin hebben gemaakt met het vergelijkend literatuuronderzoek waarin zij lange tijd hebben geëxcelleerd. In 1827 munt Goethe het woord wereldliteratuurGa naar eind4), in 1829 Villemain de term litérature comparéeGa naar eind5). Beide feiten wijzen erop, dat het eeuwenoude verschijnsel der uitwisseling van motieven en thema's onder invloed van het toenemende contact omstreeks 1800 meer tot bewustzijn komt. Een literaire werkelijkheid van het begin der negentiende eeuw vraagt om doordenking en bestudering. Want als Goethe voor het eerst het woord wereldliteratuur hanteert, doet hij dit van een voor hem zeer concrete situatie uit en niet louter speculatiefGa naar eind6). De franse auteur Alexandre Duval liet in 1827 een bewerking verschijnen van Goethe's Tasso: La Tasse, drame historique en cinq actes. Reeds eerder had Goethe weerklank van zijn werk buiten Duitsland vernomen. In het bijzonder had het hem getroffen, dat jongere schrijvers en lezers geestdriftig waren over zijn jeugdwerk. Hij constateert, dat hetgeen bijna een halve eeuw geleden door hem was geschreven, op internationale schaal van waarde gaat worden nu hij ongeveer zeventig jaar is. En al mag hij het langzame tempo betreuren, het stemt hem dankbaar. Maar belangrijker is, dat de wijze waarop die internationale werking van zijn geschriften plaats vindt Goethe tot de voorstelling brengt van een nieuwe functie en van een nieuwe vorm van literatuur. Tasso werd vertaald en bewerkt. Goethe's reactie daarop wordt vervolgens aan de orde gesteld in Globe, het parijse tijdschrift der romantici. Goethe had in het tijdschrift Ueber Kunst und Altertum (1816-1822) bij voorkeur gepubliceerd over verschijnselen die zich in andere dan de duitse literatuur voordeden. Hij is er zich | |
[pagina 586]
| |
van bewust, dat vertalingen, tijdschriften, internationale briefwisseling tussen auteurs, internationale reizen waardoor persoonlijk contact mogelijk wordt tussen de literatoren, vormen van letterkundig leven zijn, wier waarde bestaat in hun internationale bemiddelende functie. En het zijn deze vormen van letterkunde die Goethe in 1827, naar aanleiding van Duval's Tasso-spel, samenvat in een nieuw woord als hij dan zegt ervan overtuigd te zijn ‘es bilde sich eine allgemeine Weltliteratur’Ga naar eind7) Blijkbaar denkt Goethe aan iets, wat zich nog aan het vormen is en waaromtrent de overtuiging meer kracht heeft dan het bewijs. Korte tijd later herinnert hij aan ‘Mein hoffnungsreiches Wort, dasz bei der gegenwärtigen höchst bewegten Epoche und durchaus erleichterter Kommunikation eine Weltliteratur baldigst zu hoffen sei...’ Hier spreekt hij dus de hoop op een wereldliteratuur uit op grond van de actuele tijd vol veranderingen en van de verbeteringen in de mogelijkheden om met elkaar in contact te komen. Wereldliteratuur is voor Goethe blijkbaar een concrete zaak van de nabije toekomst, van een tijd waarin de volken intensiever met elkaar in verbinding zullen treden. Goethe spreekt in diezelfde tijd nog eens over ‘einer gehofften allgemeinen Weltliteratur’, die, zegt hij, ‘bei der sich immer vermehrenden Schnelligkeit des Verkehrs unausbleiblich ist’. Hij merkt op dat ‘schon einige Zeit von einer allgemeinen Weltliteratur die Rede’ is en, voegt hij eraan toe, ‘zwar nicht mit Unrecht’. Hij brengt dan die ontwikkeling in verband met de napoleontische oorlogen, welke de volken zozeer door elkaar geschud en met elkaar in contact hebben gebracht. Ook merkt hij op dat ‘sich eine Weltliteratur einleitet’ en duidt daarmee nog eens op het wordende en toekomstige. Nu is het blijkbaar mogelijk nog in onze tijd van mening te verschillen over de draagwijdte van Goethe's begrip wereldliteratuur. De oorzaak daarvan is, dat men Goethe's visie der cosmopolitische verbindingen tussen de nationale literaturen is gaan zien in het licht van de hedendaagse internationale letterkundige ontwikkeling, hetgeen historisch in zeker opzicht niet onjuist is, maar waarbij aan Goethe een dergelijke helderziendheid niet mag worden toegekend. Hij heeft niet méér bedoeld dan hij duidelijk en voor ieder goed leesbaar en begrijpelijk heeft geschreven. Wat dat is heeft de duitse literatuurhistoricus Fritz Strich in zijn boek over Goethe und die Weltliteratur (1946) nog eens helder omlijnd. Voor Strich verstond Goethe onder wereldliteratur ‘den geistigen Raum, in dem die Völker durch ihre Literaturen einander kennen, dulden, achten und verstehen lernen und in gemeinsamer Bemühung zu höheren Stufen der menschlichen Kultur emporzusteigen suchen’Ga naar eind8) Het begrip wereldliteratuur wordt hier dus gezien onder het aspect van het bemiddelende, van de uitwisseling, de internationale verstandhouding ten bate van een ontwikkeling, wààr ook op aarde, in de richting van wederzijds begrip en verdraagzaamheid. En die tussen de volken bemiddelende literatuur, in de vorm van tijdschrift en vertalingen en brieven, | |
[pagina 587]
| |
moest bovenal de aandacht vragen voor de algemene en eeuwig-menselijke inhoud van alle literatuur. Deze zijde van de letterkunde, waarop Herder en de Schlegels zozeer de nadruk hadden gelegd, moest in het bijzonder het object zijn van de wereldliteratuur. Wereldliteratuur is voor Goethe dus een instrument ter bevordering van de bewustwording en ontwikkeling der humaniteit. Zij dient een buitenliterair doel. Volgens Strich stond Goethe daarbij niet het beeld voor ogen van een in vormen en psychische inhouden naar elkaar toegroeien der nationale literaturen, laat staan een universele literatuur, waarin alle nationale literaturen zouden zijn opgegaan. Maar ongeacht het werk van Strich schrijft René Wellek in het eerste deel van A History of modern Criticism 1750-1950 (1955) dat het woord wereldliteratuur bij Goethe ‘suggests a historical scheme of the evolution of national literatures in which they will fuse and ultimately melt into a great synthesis’. Van deze wereldliteratuur zegt Wellek vervolgens, dat zij ‘is being prepared by an constant interchange of ideas and forms; but this interchange is not world literature itself. It is rather an ideal of the unification of all literatures into one literature, where each nation would play its part in an universal concert’.Ga naar eind9) Volgens Wellek dient de internationale uitwisseling en bemiddeling, waarover Goethe het heeft, dus niet een buitenliterair doel en is zij op zich zelf niet de wereldliteratuur, maar is het de taak van die uitwisseling en bemiddeling de wereldliteratuur voor te bereiden, d.w.z. de eenwording van de nationale letterkunden in één literatuur uiteraard met behoud van de nationale schakeringen, die reeds met de taal zijn gegeven. Wellek heeft dus een Goethe voor ogen, die, uitgaande van de door Herder geponeerde idee van de algemeen menselijke inhoud der literatuur, in de overtuiging leeft, dat de technische en politieke ontwikkeling de mogelijkheid in zich draagt die inhoud in de toekomst te realiseren in één universele literatuur. Het is een ver ideaal op grote afstand en Goethe wil wel toegeven, aldus Wellek, dat alle volken niet dezelfde opvattingen en voorstellingen behoeven te hebben, maar daarmee geeft hij zijn ideaal niet op. Met dit laatste doelt Wellek op Goethe's uitspraak ‘dass nicht die Rede sein könne, die Nationen sollen überein denken...’. Het is duidelijk dat de opvattingen van Strich en Wellek ditmaal tegenover elkaar staan. Maar aandachtige lezing van de twintig plaatsen waar Goethe over wereldliteratuur heeft gesproken, welke twintig plaatsen door Strich aan het eind van zijn boek worden geciteerd, kan tot geen andere opvatting leiden dan die welke Strich formuleert. Goethe ziet in een cosmopolitische ontwikkeling van het letterkundig leven, mogelijk gemaakt door het toenemende internationale verkeer en door de intensivering van de internationale verhoudingen, een literatuur ontstaan die tussen de volken der aarde bemiddelt; en het is dié literatuur, welke hij aanduidt met het woord wereldliteratuur. Alle plaatsen waar hij spreekt over de betekenis | |
[pagina 588]
| |
van die literatuur voor de nationale letterkunden vallen in het licht van deze opvatting bevredigend te verklaren. Goethe is dus niet verder gegaan dan een cosmopolitisme, dat contacten legt en bemiddelt Hij heeft daarmee aan de meer abstracte en statische opvatting van universele literatuur van Herder een dynamische en concrete factor toegevoegd. Er bestaat geen tegenstelling tussen zijn visie en die van Herder. Toch hebben sommige onderzoekers wel gemeend de organische opvatting van Herder en de cosmopolitische van Goethe onverenigbaar te moeten verklaren. Herders universele poëzie bestond in de verwerkelijking der algemeen-menselijkheid, op de wijze van de literatuur, doorheen alle nationale letterkunden. Zijn organische opvatting leefde bij de gratie van het nationale. En al hield Goethe zijn opvatting van wereldliteratuur binnen de perken van de internationale verstandhouding door middel van literatuuruitwisseling - er waren aan die uitwisseling consequenties verbonden voor de nationale literaturen, die ook binnen zijn gezichtsveld vielen, consequenties, die gevaren voor die nationale literaturen inhielden. Goethe's restrictie dat de volken zeker niet allemaal hetzelfde zouden moeten gaan denken, wijst erop dat hij zich van dat dodelijke gevaar voor het universele bewust was. De grote kracht van de literatuuronderzoeker Wellek ligt in zijn kijk op de literatuur als eenheid. Vanuit die gedachte heeft hij met Warren het onovertroffen boek Theory of Literature geschreven. Maar met een Verenigde Naties-enthousiasme, dat hij met andere amerikaanse wetenschappelijke werkers deelt, geeft hij aan Goethe's woorden een uitleg, die hun draagwijdte miskent. Daar komt bij dat Wellek met ieder onzer thans beleeft, welke gevolgen die bemiddelende wereldliteratuur in de laatste halve eeuw heeft gehad en met name, hoe mede door deze literatuur een geheel nieuwe opvatting van het begrip wereldliteratuur mogelijk is geworden. Wat dat betreft is Wellek's reactie toch meer met de werkelijkheid in overeenstemming dan die van onderzoekers, die met hem in Goethe's woorden de mogelijkheid van een alle nationale literaturen fuserende letterkunde hebben vernomen en daarop als op het grote gevaar of als de grote illusie zijn aangevallen. Voor Else BeilGa naar eind10) is er sedert Goethe geen sprake geweest van de vorming van een universele geest, zodat de voedingsbodem voor een eenheidsletterkunde blijft ontbreken. Maar als zij dit schrijft is het 1915. En men kan menen dat deze schrijfster een beter gezicht heeft gehad op de geestelijke toestand van de wereld in de twintigste eeuw dan op de uitlatingen van Goethe over wereldliteratuur. Dit halve compliment kan men echter niet maken aan Ernst Merian-Genast, die in 1925 over de idee wereldliteratuur publiceertGa naar eind11) en dan nog eens met het spookbeeld van het alle differentiatie afslijtende cosmopolitisme komt aandragen, door Goethe zijns ondanks opgeroepen. Tot excuus van deze literatuuronderzoeker mag gelden dat hij het doet uit liefde voor de idee der universele literatuur die hij, naar mijn mening ten onrechte, bij Voltaire | |
[pagina 589]
| |
ziet ontkiemen en terecht door Herder tot volledige ontplooiing ziet komen. Voordat ik echter de mogelijkheid van een actuele hantering van het begrip wereldliteratuur aan de orde stel met het oog op de moderne verhouding der nationale letterkunden, moet ik de ontwikkeling van het begrip sinds Goethe in korte trekken bespreken. Het betreft in hoofdzaak twee inhouden. Men verstond en verstaat er onder het totaal van alle nationale letterkunden, van Groenland tot die der polynesische gebieden. Het is de verzamelnaam voor al wat op aarde aan literatuur bestaat. De grenzen daarvan staan noch principieel noch praktisch vast. Naarmate wij met zgn. primitiever volken te maken hebben, zijn wij meer geneigd al wat op sacraal terrein en manifestaties van collectieve psyche zich in taal uit onder de naam literatuur bijeen te nemen. En het aantal literaturen staat helemaal niet vast. Een recente schattingGa naar eind12) stelt het aantal talen der aarde op drie- à vierduizend. De vraag of met elke taal een literatuur correspondeert, is niet afdoende beantwoord. Men schat het aantal literaturen dat mondeling wordt overgeleverd op ongeveer drieduizend. Driekwart daarvan is geheel onbekend, de rest heel weinig. Een paar honderd talen komen in geschreven vorm voor, wat nog niet betekent, dat zij een geschreven literatuur hebben. Zendelingen en politieke propagandisten kunnen de taal van het volk waaronder zij werken in schrift brengen, maar dat volk kan de traditie van de mondelinge overlevering van zijn literatuur getrouw blijven. Het aantal literaturen dat onder de verzamelnaam wereldliteratuur wordt begrepen staat dus niet vast. In de loop van de negentiende eeuw heeft zich bovendien de traditie gevormd, dat de term wereldliteratuur gehanteerd werd voor de groep van literaire kunstwerken, die naar het oordeel van de moderne tijd iedere tijd en plaats te boven gaan, omdat in deze werken het toch altijd betrekkelijk kleine aantal van werkelijk waardevolle thema's en motieven op voorbeeldige wijze literatuur zijn geworden. Deze canonieke opvatting van het begrip wereldliteratuur berust op een keuze die in de loop van de tijd door de beste kritiek is gemaakt. Men krijgt dan de bekende lijstjes van de beroemde meesterwerken, zoals zij o.a. aan de amerikaanse universiteiten ter vorming der studenten in de algemene literatuur aan de orde zijnGa naar eind13). De grieken gaan voorop, dan volgen de romeinen. Daarna de bijbel, Augustinus, Dante, eventueel Macchiavelli. Dan komen de fransen aan de beurt met Rabelais en Montaigne. In bonte mengeling volgen Shakespeare, Cervantes, Milton, Spinoza, Molière, Swift, Fielding, Rousseau, Voltaire, Goethe. Ook van de partij kunnen zijn Chaucer, Donne, Schiller, Hölderlin, eveneens Lafontaine, Boileau en Sterne. De negentiende eeuw wordt vertegenwoordigd door de grote franse en russische prozaïsten, door Ibsen en Strindberg, Dickens en Melville. En van de auteurs der twintigste eeuw zijn Shaw, T.S. Eliot en Faulkner, zelfs Koestler en Somerset Maugham reeds gecanoniseerd. Zo'n lijstje is natuurlijk typisch amerikaans en ik geef het om de betrekkelijkheid | |
[pagina 590]
| |
van zulke reeksen aan te tonen. Het typeert bovendien de mate waarin voor het bewustzijn werkelijk de literatuur van de gehele wereld i.c. van alle grote culturen aanwezig is, dat dergelijke lijsten bij uitstek europese literatuur vermelden. Van tijd tot tijd verschijnen er echter ook de beroemde oosterse werken op. Goethe heeft in de laatste jaren van zijn leven de aandacht gevestigd op factoren, die voor de internationale verhoudingen tussen de literaturen in de moderne tijd van grote betekenis zijn geworden. Wat hij wereldliteratuur noemde - de cosmopolitische letterkundige betrekkingen tussen de tijdgenoten - is aanwezig in een omvang en intensiteit als zelfs hij vermoedelijk niet heeft kunnen dromen. De mogelijkheid daartoe lag voor Goethe o.a. in de politieke en militaire ontwikkeling. Met name wees hij op de napoleontische oorlogen, die de volken van Europa, meer dan ooit het geval was geweest, met elkaar in aanraking hadden gebracht. De letterkundige betekenis van de internationale politiek, sinds Goethe hierop wees, heeft hem in het gelijk gesteld. De zuidamerikaanse vrijheidsbewegingen in de 19de eeuw betekenen een vervanging van de invloed der traditionele spaanse literatuur door de franse romantiek en het franse symbolisme. Met de openstelling van Japan begint een nieuw tijdperk voor de japanse letterkunde. Door het koloniale imperialisme komen bijzondere verbindingen tussen de oosterse en de westerse literatuur tot stand. De bondgenootschappelijke verhouding tussen Frankrijk en Rusland in de tweede helft van de negentiende eeuw maakte intensieve russisch-franse letterkundige betrekkingen mogelijk, van waaruit de grote russische romanschrijvers van die tijd over geheel Europa bekend werden, met al de gevolgen van dien voor de verzwakking van het naturalisme. Dit zijn slechts enkele feiten, die de samenhang tussen politiek en wereldliteratuur, in de betekenis die Goethe aan dit woord gaf, illustreren. Het zou echter eenzijdig zijn alleen op deze invloed van oorlog en politiek te wijzen. Beide verschijnselen hebben ook krachten opgeroepen die het cosmopolitisme in de literatuur in de weg staan. Wij zijn ons daarvan tegenwoordig meer dan vroeger bewust. De ambivalente houding tegenover de westerse literatuur, aangenomen door de volken van Afrika en Azië is bekend: er bestaat een grote belangstelling voor westerse technieken en thema's en tegelijkertijd, door de afwijzende houding tegenover het westen, de neiging de tradities van de eigen volksliteratuur te cultiverenGa naar eind14)) En wat Europa zelf betreft: sinds hoevele decennia staat de russische literatuur nu al buiten het intensieve contact, dat het internationale letterkundige leven der andere europese en amerikaanse volken heeft! Zij heeft na 1929 de ideeënontwikkeling, de literaire tegenstellingen en problematiek, welke elders activerend werkzaam zijn geweest en de scheppende arbeid beïnvloedden, niet meebeleefd.Ga naar eind15) Tijdens de eerste jaren na de revolutie van 1917 had men in Rusland nog een open oog voor het internationale karakter | |
[pagina 591]
| |
van de literatuur. Het was voor de literatuuronderzoeker niet vereist marxist te zijn, zodat hij zijn werk onafhankelijk kon verrichten. Na 1929 komt hierin echter verandering, maar de toonaangevend marxistische literatuurhistorici blijven het werk van de beroemde russische schrijvers en dichters plaatsen in internationaal verband. Dit wordt na augustus 1946 onmogelijk als het centraal comité van de communistische partij een verklaring afgeeft omtrent de noodzakelijkheid om de laatste resten van de burgerlijke mentaliteit uit de sowjetliteratuur te verwijderen en in het bijzonder de geest van afhankelijkheid van het kapitalistische westen. En in die laatste opdracht school de onmogelijkheid voor het vergelijkend literatuuronderzoek in Rusland om zijn werk te blijven doen op wetenschappelijke wijze. Literatuurhistorici, die tot op dat ogenblik de russische dichters en schrijvers, vooral in het voetspoor van de franse comparatistische school, als uitzenders en ontvangers van literaire vormen en motieven hadden geschetst, worden dan hevig aangevallen. De officiële kritiek acht het ontoelaatbaar, dat het russische realisme opgevat wordt als een soort aanhangsel van de westeuropese literatuur. Het is fout te menen, aldus die kritiek, dat de grootheid van de russische literaire kunstenaar zou bestaan in zijn europeaan-zijn. De universaliteit van thema's en motieven wordt verworpen als onmarxistisch, daar een dergelijk universalisme een wereld zou veronderstellen, gekenmerkt door éénzelfde economisch en sociaal systeem, welke wereld door het communisme wel wordt beoogd, maar die nog niet is verwerkelijkt. Vergelijkbaar naar overeenkomstige vormen en methoden zijn alleen de literaturen binnen het sowjetsysteem. Dit is natuurlijk juist, inzoverre het niet de overeenkomstige economie is maar de geleide literatuur, die het overeenkomstige waarborgt. Dit is b.v. sinds 1948 in China het geval, waar de schrijvers en dichters gedirigeerd worden naar de nieuwe gecollectiviseerde boerenbedrijven om er de hymnen en verbeeldingen van de nieuwe arbeid te makenGa naar eind16). Maar alle andere literatuuronderzoek op internationale basis is verwerpelijk. Het maakt, aldus deze officiële kritiek, de literaire kunstenaar tot een statenloze, tot een zwerver zonder paspoort. Cosmopolitisme en comparatisme zijn, volgens haar, synoniem met bourgeois liberalisme. En de bedrijvers van zulk een literatuurhistorisch onderzoek worden uitgescholden voor ontwortelde cosmopolieten. Deze qualificatie gold de onderzoekers, die in de jaren 1920-1930 hun werk hadden verricht en naam hadden gemaakt met studies over de invloed van de westeuropese letterkunde op de russische en over de aanvaarding en invloed van europese auteurs in Rusland. Het was alleen toegestaan te schrijven, dat de grote russische dichters en romanciers der negentiende eeuw invloed hadden geoefend op het westen. Wat deze ontwikkeling van het internationale literatuuronderzoek in Rusland betekend heeft aan polemieken, verdachtmakingen, schuldbeken- | |
[pagina 592]
| |
tenissen tengevolge van publicaties, is ontstellend. De afhankelijkheid van de wetenschap van de politieke lijn blijkt nog eens temeer, als tijdens de destalinisatie de nadruk wordt gelegd op de excessen en de ontoelaatbare vulgarisaties van de anti-comparatistische actie, welke vulgarisatie ertoe geleid heeft, dat de russische literatuur gescheiden werd van de wereldliteratuurGa naar eind17). Uit een dergelijk verloop van zaken, hetwelk niet alleen voor Rusland geldt, maar eveneens voor oost- en midden-Europa en voor China, wordt voor onze tijd duidelijk hoezeer de politieke ontwikkeling ook tendenties kan oproepen, die geheel tegengesteld zijn aan die, welke Goethe er uit zag voortvloeien. Dat geldt ook voor andere gebieden en literaturen. Gedurende de periode 1933-1945 viel Duitsland uit de internationale literaire gemeenschap en sindsdien zoekt het, moeizaam vaak, zijn weg terug. En dan is er de scheiding der wereld in de vanouds vrije volken en de nieuwe vrije of zich bevrijdende volken, eertijds aan europese naties onderworpen. Deze laatste reageren op dat recente verleden of op hun actuele toestand met een diepe argwaan tegen de europees-amerikaanse cultuur. Tegelijkertijd echter blijven westerse ideeën en vormen, met name op Azië, invloed uitoefenen en men wenst ze daar, mede als een middel tot opbouw van een eigen nieuwe of vernieuwende cultuur. Van al wat er aan stof, thema's en motieven leeft in de internationale moderne literatuur krijgen die van het onderbewuste leven en die van het gemeenschappelijk menselijk lot in deze tijd de grote belangstelling. In de europese letterkunde heerst omtrent dit laatste dikwijls vermoeidheid, ontgoocheling en angst, buiten Europa hoop en verwachting, in het bijzonder bij de volken die sinds kort een zelfstandig bestaan leiden of die de hoop hebben dit binnen afzienbare tijd te kunnen doen. Opmerkelijk is dat de jongere auteurs in Afrika en Azië in het bijzonder belangstelling koesteren voor de grote europese schrijvers van de romantiek, die de emancipatie van het individuele gevoelsleven aan de orde hebben gesteld èn voor de literatuur van onze eeuw, die sociale tendenties vertoont. De russische letterkunde krijgt hun aandacht volop. Te verwachten valt dat de literatuur die de huidige menselijke situatie op de voorgrond plaatst in belangrijkheid zal toenemen, in samenhang met de literatuur van het socialistisch realisme in de communistische landen. Uit deze laatste verschijnselen: een groeiende overeenkomst in psychische en sociale thema's en de daarbij behorende poëtische technieken en literaire methoden, blijkt, dat hetgeen wereldliteratuur was en is in de opvatting van Goethe een internationale letterkundige toestand heeft geschapen, die, bezien van het gezichtspunt uit der werkelijkheidservaringen, der werkelijkheidsbehandeling, van thematische voorkeuren en van procédé's, voor het eerst in de geschiedenis van de literatuur wereldomspannend essentiële overeenkomsten vertoont. De cosmopolitische verbindingen tussen de nationale literaturen hebben zich in ongekende mate | |
[pagina 593]
| |
uitgebreid en verstevigd. Wanneer, zoals thans het geval is, een amerikaans boek verschijnt en binnen één à twee dagen zowel te Tokio als te Berlijn kan zijn, waar men dat boek ook kan lezen, is wereldliteratuur zoals Goethe haar bedoelde, volledig verwerkelijkt. Zij is dat ook als een belangrijk auteur gedurende kortere of langere tijd in de cultuurcentra van het oosten of het westen voordrachten houdt en zijn contacten legt met de belangrijke schrijvers en dichters daar. Zij is dat ook als er veelvuldig en goed georganiseerd internationale conferenties en symposia worden gehouden waaraan auteurs van de gehele wereld deelnemen en de onderwerpen de verhoudingen tussen de grote literatuurgebieden betreffen. De voorlichting op internationaal letterkundig gebied neemt nog steeds toe en de tijdschriften en kranten zijn daarbij van groot belang. De vertalingen zijn kwantitatief en kwajitatief, ondanks de vele verzuchtingen over het laatste, sterk vooruitgegaan. Men behoeft maar kennis te nemen van de geschiedenissen van voorheen afgesloten literaturen om getroffen te worden door de verbreking van het isolement in de moderne tijd. Een recent overzicht van de nationale literaturen der wereldGa naar eind18) laat zien, dat dit voor vele onder hen geldt. Zo constateert Emile Dermenghem, dat voor de hedendaagse herleving van de arabische literatuur de europese invloeden van groot belang zijn geweest en, zoals hij zegt, als een zweepslag hebben gewerktGa naar eind19). De moderne problematiek heeft er haar intrede gedaan, d.w.z. er is een letterkunde ontstaan, die, zoals elders, de menselijke situatie, individueel en gemeenschappelijk, psychisch en sociaal, aan de orde stelt. Dermenghem merkt op, dat de avantgardistische stromingen in de arabische literatuur - dus in Marokko, Algerië, Egypte, Syrië, Irak, de Libanon - de modernste westerse invloeden verbinden met traditionele poëtische elementenGa naar eind20). Ook in de arabische poëzie is er sprake van versbevrijding, welke bevrijding tevens ten dele een terugkeer kan zijn tot zeer oude vormen. Omtrent de moderne arabische roman stelt Dermenghem vast, dat hij gedrenkt is in de angelsaksische en russische cultuur(Ga naar eind21). Voor de perzische en de turkse letterkunden is het al niet anders. De moderne perzische poëzie blijkt geïnspireerd door de westerse verstechniekGa naar eind22). In de twintigste eeuw doen in Perzië de roman en de novelle, naar moderne opvatting, hun intrede, tegelijkertijd met een nieuw realisme, dat tevens kritiek inhoudt op verouderde vormen van de perzische samenleving. Louis Bazin legt er de nadruk op, dat de turkse literatuur na 1918 geheel breekt met de klassieke osmaanse traditie en een europees karakter krijgtGa naar eind23). Ook hij wijst op de toeneming van de sociale literatuur. Opmerkelijk is, dat vele auteurs uit het nabije oosten een deel van hun leven doorbrengen, of hun leven eindigen, in gevangenissen, dat zij worden vervolgd en dikwijls uitwijken naar Rusland. Bazin besluit zijn overzicht van de moderne turkse letterkunde met de woorden: ‘Aujourd'hui, la littérature de la Turquie fait intégralement partie de la littérature européenne, qui ne saurait désormais | |
[pagina 594]
| |
l'ignorer: pleine de jeunesse et de vigueur, en maintenant une originalité nationale profonde, tout en présentant, par sa valeur croissante, par sa sincérité humaine, un intérêt universelGa naar eind24). In 1955 is er aan de Indiana University een internationale conferentie gehouden over Oriental-Western Literary Relations. Daar spraken literatuurhistorici uit het verre oosten: India, China, Japan over de moderne literatuur in hun landGa naar eind25) De verbindingen tussen de westerse en oosterse letterkunde werden voor het merendeel door westerse geleerden behandeld. De moderne chinese literatuur werd er besproken. Daarbij blijkt hoe belangrijk de studie van jonge Chinezen aan westerse universiteiten is geweest. Uit wat zij daar omtrent de geschiedenis van de westerse cultuur hebben geleerd, krijgen sommige historische verschijnselen na hun terugkeer en bij hun culturele activiteit in eigen land een nadruk en een belichting, die in feite op een kwalitatieve verschuiving neerkomen. De renaissance is voor hen vooral belangrijk als verzet tegen de christelijke theologie en tegen de tirannie van de latijnse taal. Zij hanteren die visie als wapen tegen het verstarde confucianisme en tegen het aristocratisch exclusivisme van het chinese ideografisch taalgebruik. En als de amerikaanse filosoof John Dewey twee jaar lang colleges komt geven aan de nationale universiteit van Peking gaat zijn pragmatische aanval op het pedagogisch systeem van het westen er als koek in, want die aanval wordt onmiddellijk vertaald in termen van verzet tegen het formalistische opvoedingssysteem uit de school van Confucius, waartegenover eveneens de opvoeding door ondervinding wordt gesteld. De voordrachten van Bertrand Russel in China hebben eenzelfde revolutionerende uitwerking. Terwijl de spellinghervorming van omstreeks 1918, de pei hua, de geschreven taal democratiseert, verschijnen er romans en toneelstukken naar westers voorbeeld. De westerse meesterwerken der literatuur worden vertaald, waarbij vooral de Commercial Press of Shanghai tot 1932 goed werk heeft gedaan. Er worden wegen gezocht om de eigen en vreemde technieken te synthetiseren. De wijze waarop de verbindingen met het westen tot stand komen is soms bijzonder merkwaardig, maar in wezen toch niet anders dan invloeden gewoonlijk werkzaam zijn. De chinese literatuurhistoricus Yi-Tsi Mei, verbonden aan de universiteit van Cambridge, Massachusetts, deelt mee, dat de schrijver Lin Shu (1852-1924) de eerste is geweest die uit het westen vertaalde. Hij kende geen frans, engels of duits. Zijn vertaling bestond hierin, dat hij de mondelinge vertalingen van zijn helpers veranderde in klassiek chinees proza! Zo maakte hij 156 vertalingen. Reeds meermalen is opgemerkt dat niet altijd de beste werken worden vertaald. Naar volgorde van aantal ziet het lijstje van Lin Shu's vertalingen er als volgt uit wat de eerste drie betreft: Rider Haggard, Conan Doyle, Tolstoi. Yi-Tsi Mei deelt mede, dat de westerse literatuur gewoonlijk door vertalingen uit het engels, of via Japan China binnen komt. Hij wijst erop | |
[pagina 595]
| |
dat heel veel van die westerse literatuur wordt misverstaan en slecht begrepen. Zo gaat het ook met de hantering van begrippen als naturalisme en romantiek. Heel veel was omstreeks 1920-1930, toen er meer dan honderd letterkundige organisaties bestonden met hun tijdschriften, een flirtation met de moderne europese literaire scholen. Veel van de westerse technieken krijgt men niet goed te pakken en veel wordt slechts half verwerkt. Hetgeen niet wegneemt, dat juist die misverstanden en vaak wonderlijke vervormingen de weg zijn waarlangs een nationale literatuur zich vernieuwt en op haar wijze deel heeft aan het moderne internationale letterkundige leven. Het contact tussen de moderne Indiase en westerse literatuur is door de figuur van Tagore van bijzondere aard geweest. Het is daardoor in feite een relatie tussen de Bengaalse letterkunde en het westen. Buddhadeva Bose, uit Calcutta, behandelde te Indiana hoe de moderne bengaalse literatuur het werk is geweest van schrijvers en dichters, die via het engels geïnspireerd waren door westerse ideeën. In het bijzonder Tagore liet, zegt Bose, het jonge bloed van Europa stromen door de vermoeide aderen van Bengalen. Wij van onze kant denken aan de invloed van Tagore op het westen, hoe de aard van zijn oosterse, vrije verzen de ontwikkeling naar het vrije vers, die na 1910 in Europa en Amerika in gang was, heeft gesteund. Dat zijn kritiek dit ook deed vertelt een typerende anecdote. Tagore houdt omstreeks 1916 voordrachten in de Verenigde Staten. In Chicago toont men hem voor de aardigheid eens enkele producten van de nieuwste en belachelijke dichterschool. Tagore leest en zegt: dit is de eerste echte poëzie die ik in Amerika ben tegengekomen. Het waren gedichten van Ezra Pound. Een recent overzicht van de moderne japanse literatuur - gegeven door de literatuurhistoricus Yamagiwa, werkzaam aan de universiteit van Michigan, tijdens de conferentie te Indiana - bevestigt opnieuw de indruk, dat de japanse letterkunde sinds het einde van de negentiende eeuw zeer veel gemeenschappelijks met de westerse literatuur bezit. Yamagiwa spreekt over de japanse naturalisten, die onder de invloed van de boeken van Zola in het begin van de twintigste eeuw hun romans publiceren. Hij onderscheidt realisten, romantici en neoromantici in het begin van de eeuw, evenals decadenten. Ook Japan heeft onder Tolstoiaanse invloed zijn Frederik van Eeden en zijn Walden gehad: de schrijver Mushanokoji Saneatsu stichtte op het eiland Kuyshu de gemeenschap Atarashiki Mura: het nieuwe dorp. Neo-impressionisme, futurisme, cubisme en dadaïsme behoren ook thuis in de japanse letterkunde. De Ulysses van Joyce wordt vertaald door Ito Sei, een auteur die met zijn werk de stream of consciousness-literatuur in Japan vertegenwoordigt. Yamagiwa spreekt over de tendentie de verhalen en romans te laten spelen onder gewone mensen, werkzaam in winkels, scholen en kantoren en die een half japans, half westers leven leiden. Ze worden verbeeld in hun leven na hun werk in de café's en bars en met de neurosen | |
[pagina 596]
| |
van wie leven tussen twee werelden. Het existentialisme oefent invloed uit op de japanse letterkunde, en er bestaat een belangrijke sociale literatuur. Yamagiwa zegt, samenvattend, dat de japanse literatuur van de moderne tijd voor een deel een reflex is van denksystemen uit het westen geïmporteerd. De kritiek en het scheppende werk zijn zeer universeel gericht. Men verwijst al gauw naar franse en amerikaanse auteurs. Hij eindigt met te zeggen dat de japanse letterkunde moderner is dan die van het westen, als men daaronder verstaat het vermogen elementen van belangrijke stromingen en bewegingen in het buitenland op te nemen en te verwerken. Op dit punt is er een opmerkelijk verschil met China, waar die buitenlandse invloeden meer aan de oppervlakte blijven, meer gebruikt worden als wapen in de revolte tegen eigen verleden. Het is dan ook begrijpelijk, dat juist japanse literatuurhistorici de vraag ter discussie stellen in hoeverre de geschiedenis van hùn letterkunde te vergelijken valt met die van de westerse literatuur. Daarbij doen zich dus problemen voor als: is het mogelijk de opeenvolging van de letterkundige bewegingen te vergelijken met die van de grote stijlbewegingen in het westen; valt de ontwikkeling van de genres te vergelijken; betekent de machtige binnenstroming van thema's, motieven en vormen de mogelijkheid van verlies van eigen karakter; gaat het hierbij om een in wezen eigen ontwikkeling, gestimuleerd door buitenlandse invloeden. Met zulke vragen, waarop voorlopig het antwoord nog niet gegeven zal worden, zijn wij in een problematiek van wereldletterkundige aard geraakt, die nog eens te meer demonstreert, dat het begrip wereldliteratuur in onze tijd niet alleen de cosmopolitische verbindingen tussen de nationale literaturen inhoudt, maar ook een stuk internationaal literatuurbezit aan vormen en technieken op grond van eenzelfde preoccupatie met de vormen van menselijkheid in deze tijd. In het japanse tijdschrift voor literatuurwetenschap Bungaku (literatuur) liep in 1952 tussen de hoogleraren Doi en Okazaki een discussie over de vraag of de historische ontwikkeling van de japanse literatuur valt in te passen in het algemene europese schema en hoe men voor de toekomst de verhouding van de japanse letterkunde tot de literatuur moest zien.Ga naar eind26) Beiden zijn het er over eens, dat hun literatuur normen kent, die, naar menen, elders niet te vinden zijn en waarvan geen invloed naar buiten is uitgegaan. Zodanige normen zijn: aware (medegevoel), okashi (bekoring), yugen (diepzinnigheid), shibumi (verfijndheid). Maar Doi meent nu, dat de japanse literatuur eenzelfde ontwikkeling als die van het westen vertoont voor zover het de groei van de genres uit elkaar betreft. Het japanse literatuuronderzoek heeft sterk onder invloed gestaan van het franse comparatisme. Doi volgt de theorie van Brunetière en meent dat uit het eenvoudige japanse volkslied het heldendicht voortkwam en daaruit het verhaal, uit het verhaal het drama. Doi is verder van oordeel, dat, wat de grote stijlbewegingen | |
[pagina 597]
| |
betreft, zijn letterkunde tot het midden van de negentiende eeuw niets biedt, wat vergelijkbaar is met Europa. Hij hanteert wel een begrip als romantiek b.v. maar alleen ter aanduiding van een bepaalde houding: originaliteit, revolutionaire geest, hartstocht van jeugd en liefde, weinig eerbied voor traditie en regels. Van de tweede helft der negentiende eeuw af ziet Doi dan een samengaan van de japanse met de westerse letterkunde. Individualisme en universalisme worden dan ook kenmerken van de japanse literatuur. En Doi ziet in de toekomst een literatuur, die alle nationale literaturen te boven zal gaan. Okazaki verwerpt Doi's visie op de principiële overeenkomst van de japanse letterkunde en de europese op het punt der genregeschiedenis. Hij wil evenmin iets weten van het opgaan der japanse letterkunde in een toekomstige wereldliteratuur in de zin van éénzelfde literatuur over de gehele wereld. Okazaki's kijk op de samenhang der literaturen gaat terug op Herder en zijn organisch universalisme. Okazaki gaat uit van de idee van het complement. Hij hanteert de begrippen klassiek, middeleeuws, romantisch, modern als beschavingskenmerken, losgemaakt van hun tijd. Het Oosten representeert voor hem de romantisch-middeleeuwse beschaving, de mens die het onbegrensde zoekt, die de werkelijkheid te boven wil gaan, die zijn individualiteit onderschikt aan een pantheïstische kosmos; de mens voor wie de schoonheid de hoogste waarde is en die de natuur gevoelskwaliteit toekent. Met deze beschaving geeft het Oosten het Westen zijn noodzakelijk complement.
Degenen die Goethe's begrip wereldliteratuur geïnterpreteerd hebben als tenderend naar de éne literatuur waarin alle nationale schakeringen geheel zouden opgaan, hebben spoken gezien. Zij behoren bij de tijd, dat cosmopolitisme enerzijds een scheldwoord was in de mond van nationalisten, anderzijds door vage wereldidealisten dierbaar werd gehanteerd. Goethe heeft een grote toekomst voorspeld aan de feitelijke cosmopolitische letterkundige verbindingen, die hij daarbij concreet voor ogen had. Die voorspelling is uitgekomen. Goethe deed haar op het moment dat het vergelijkend literatuuronderzoek in Europa een aanvang nam, d.w.z. de wetenschap van zijn wereldliteratuur. Dit karakter: het onderzoeken van de verbindingen, die er tussen literaturen bestaan, heeft het comparatisme de gehele negentiende en een groot deel van de twintigste eeuw vertoont. Maar de moderne politieke en economische geschiedenis, door Goethe destijds al gezien als de motor van de ontwikkeling dezer internationale verbindingen, heeft, in onontwarbare samenhang met de geschiedenis van de geest, op internationale schaal bewustwording en bevrijding bevorderd van psychische en sociale aard. Deze bewustwording en bevrijding hebben zich internationaal in de literatuur geconcretiseerd op een wijze, die aan het universalisme nieuwe inhoud heeft geschonken. Het universalisme bestond voor | |
[pagina 598]
| |
de romantici vooral in het abstractum menselijkheid en, historisch, in de realiteit der eenvoudige vormen: het lied, het sprookje, enz. waarvoor zij zoveel belangstelling hebben gehad. Zij moesten naar het verleden kijken om het universele te ontwaren. Hun eigen tijd gaf, buiten die eenvoudige vormen elders, vooral de grote verschillen te zien tussen de nationale literaturen van het oosten en van het westen. In het midden van de twintigste eeuw echter bestaat het universele concreet, in de gemeenschap van moderne procédé's, technieken, vormen, motieven en thema's. Daarmee heeft ook het vergelijkend literatuuronderzoek zijn uitgebreider opdracht gekregen, nl. de literaire tekst, het literaire werk te plaatsen in zijn internationale context. Hoezeer dit tegenwoordig mogelijk is, mag blijken uit het volgende gedicht van Pien Tsjih-Lin (geboren in hetzelfde jaar als Ed. Hoornik), door hemzelf in het Engels vertaald, door mij in het Nederlands.Ga naar eind27) Het station
Opdoemend op uit de schacht van mijn dromen
Weer een nachttrein. Dit is werkelijkheid.
De ouden zuchtten als het tij rees en daalde;
Ik sta te staren als een reclamebord over een station.
De bij botst tegen de ruiten.
Zal ik een vlinder levend prikken op de wand,
de werkelijkheid trillend vastmaken hier rondom mij?
De bedspringveer betokkelde ik als een harp,
Ik heb een aardbeving opgeroepen,
Dit wilde hart, bonzend, steeds bonzend -
de hartklopping van een locomotief?
Heb ik verlangd een station voor dromen te zijn?
|
|