| |
| |
| |
Vrouwenwedloop
door Siegfried van Praag
I
IK had me voorgenomen mij in deze vacantie in mijn eigen Lyceum op te sluiten en mijn afzondering niet te onderbreken. Ik wilde haar geheel besteden door een afgelopen draad met het schijngebaar der literatuur om zijn denkbeeldige spil terug te rollen. Ik moet bekennen, dat het wel wat eentonig werd. Ik ben dan ook nu en dan eens uitgegaan. Gisterenavond bezocht ik de schouwburg, waar ik een grijzende man ontmoette, die mij in de pauze aanhield. Ik herkende in hem onmiddellijk iemand, die ik toch heel lang niet had herdacht: Herman van der Heyde. Toen stond het bij mij vast, dat deze ontmoeting plaats moest vinden, opdat ik in mijn herinneringen, die slechts de dramatische hoofdpunten van mijn docentenloopbaan verhalen, ook over Annie van der Heyde zou spreken. En haar verbond ik, als door het commerciële compagnonsteken met Truus Bos.
Natuurlijk was de eerste vraag, welke ik tot de broer, een ingenieur, die lang in Indonesië gewerkt had, richtte:
- Hoe gaat het met Uw zuster?
De Indiesman zweeg een ogenblik en schudde treurig het hoofd.
- Als ik niet naar Annie had mogen vragen, moet U me maar niet antwoorden en mij verontschuldigen.
- Annie is al sinds een jaar of wat in een krankzinnigengesticht.
- Wat? Daar schrik ik van!
Ik zag weer die zachte, stille vrouw en vond het moeilijk mij haar voor te stellen in de meest bescheiden, zichzelf blootgevende toestand.
- Maar het is toch tijdelijk? Zij kan toch genezen?
- Ongeneeslijk!... antwoordde de broer kortaf.
Tussen Herman en mij volgde een pijnlijk zwijgen. Toen vroeg de broer abrupt:
- Hoort U nog wel wat van Truus Bos?
Ik antwoordde dat ik Truus nog eens had opgezocht.
- Ze heeft veel schuld aan het ongeluk dat mijn zuster heeft getroffen. Ze heeft Annie gek geplaagd.
Ik zweeg en wilde tegenover de verbitterde broer Truus Bos, die nu rustigjes ergens in New Barnett te Londen woonde, niet verdedigen. Truus
| |
| |
had het er tenslotte goed afgebracht. Haar zomer en herfst waren nog net toereikend geweest, om haar een min of meer normale winter te vrijwaren. Maar die arme Annie was dit blijkbaar niet te beurt gevallen. Hoe goed zou ik mij haar in een voorname herfst of een rustige winter hebben kunnen indenken! Maar ze was niet over haar mislukte zomer heengekomen. En deze zomer had haar belet de normale herfst en winter, waarvoor ze was geboren te bereiken.
***
Lange tijd, maar nu ook al weer vele jaren geleden, zijn ze mijn collega's geweest, Truus Bos, de docente in het Engels, en Annie van der Heyde, die in Duits les gaf. Maar tussen deze vrouwen bestond geen begaafdheids-onderscheid als tussen Meyer en Pekelman. Het waren beiden uitnemende leraressen en ondanks hun latente of manifeste onregelmatigheden - bijzonder goede pedagogen. Echt jong heb ik ze niet gekend. Truus Bos schatte ik op het ogenblik van onze kennismaking op éénenveertig jaar en Annie op vijfendertig. Hoe lang is het niet geleden, dat ik aan dit Hugo de Vries-Lyceum verbonden werd! De beide leraressen doceerden er toen reeds en ze hebben de nieuwe leraar van toen alleraardigst ontvangen.
Herman van der Heyde heeft zijn wrok tegen Truus Bos nooit overwonnen en dien avond, in de loop van ons gesprek in de schouwburg enkele malen herhaald, dat Truus Bos het ongeluk van Annie op haar geweten had. Zijn gevoel voor zijn zuster sleepte hem mee. Truus Bos is geen boze vrouw geweest en geen kwade collega, maar net als haar medelijdenswaardige tegenstandster Annie van der Heyde werd ze spoedig een gestoorde vrouw. In die schouwburg-foyer heeft Herman van der Heyde, die evenals zijn zuster ongetrouwd is gebleven, mij een portretje getoond van een heel klein meisje. Ze had zacht-blond krulhaar, zachte ogen ook en een rond gezichtje. Over het hele verschijninkje lag iets schuchters. Herman heeft me gezegd, dat dit zijn zuster was als meisje van zeven jaar. Aandachtig bekeek ik dit pieuze portretje, dat de man zonder vrouw, wiens enige zuster in 't krankzinnigengesticht was opgeborgen, mij toonde. Want het herinnerde mij aan een voorval, waar ik later van zal vertellen en dat beslissend is geweest in het leven van die arme Annie.
***
Als men, zoals ik, zich nu al jaren voor de leraren als groep onder de andere mensen interesseert, stelt men zich de twee vragen: waarom hebben zij hun speciaal onderwijsvak gekozen en waarom zijn zij bij het onderwijs gegaan? Vaak gebeurt het, dat mijn collega's bij het onderwijs gaan, omdat zij uit een onderwijzers- of lerarengezin stammen. Maar er is nog een andere oorzaak, vooral bij vrouwen. Zij houden zoveel van haar eigen schooljeugd, inderdaad van haar eigen kinderjaren, die met de school verbonden waren, dat ze deze nooit willen verlaten en als volwassenen deze sfeer terug willen vinden. Hoe kalm of ernstig of zelfs streng ze soms zijn,
| |
| |
iets in haar wil schoolkind onder de schoolkinderen blijven. Ik vermoed, dat dit met Annie van der Heyde, die bovendien de dochter van de directeur van een gymnasium was, het geval is geweest.
Als lerares had Annie iets zeer moederlijks. Dit moederlijke heb ik gisterenavond ook al gelezen in de kleine kinderfoto. Hier, staat een meisje, dat een echte moeder zal worden. Ze speelt natuurlijk met poppen. Zoveel is zeker, dat bij haar de liefde voor het onderwijs, die voor haar vak, het Duits, te boven ging. Ik denk, dat haar vader haar, toen ze letteren wilde gaan studeren, het Duits heeft aangeraden omdat dit toen de meeste kansen voor een spoedige betrekking bood. En toch had Annie in haar ogen en stem iets Gretchenachtigs. Ze was een niet groot, zeer blond en mollig verschijninkje. Ook dit zal Truus Bos in haar geprikkeld hebben.
Truus was lang, mager en schutterig. Haar vader leidde eens een belangrijk accountantskantoor. Ze had Engels als studie gekozen, omdat ze familie in Engeland had. Het was eigenlijk maar een aangetrouwde tante. Engels leek haar bovendien kwiek en sterk en volgens haar ging er geen humor boven de Engelse. Bij haar kwam oorspronkelijk het vak vóór het onderwijs. Maar toen ze eenmaal lerares was, werd ze een uitstekende docente. Voor zover het haar bewust werd, wars van het moederlijke, zocht ze het in het kameraadschappelijke. Natuurlijk hadden Annie van der Heyde en Truus Bos tegengestelde karakters. Ik heb echter eens een zeer waar woord van den Fransen toneelschrijver Henri Bernstein gelezen: ‘Tous les caractères sont opposés’. De moeilijkheden tussen deze twee vrouwen zijn dan ook niet uit haar ongelijksoortige aard voortgekomen, maar uit haar gelijke staat van ongetrouwde vrouw, met verlangen naar alleenheerschappij over de door hen beminde mensen.
***
Mijn eerste indruk was, dat mijn twee collega's het goed met elkaar konden vinden. Vaak zag men Truus en Annie samen naar school rijden en van school vertrekken, en de leerlingen noemden ze wel eens oneerbiediglijk: Don Quichotte en Sancho Pansa.
In de lerarenkamer praatten ze veel en druk met elkaar. Beiden waren geheel vervuld van ons Lyceum en de leerlingen. De scherpe, kantige stem van Truus kon men dan altijd duidelijk verstaan, terwijl Annie zo zacht sprak, dat het meer op fluisteren leek en haar woorden ons ontsnapten indien men niet vlak naast haar zat.
Ze gingen ook buiten de school met elkaar om, bezochten samen schouwburgen en bioscopen. Tijdens de eerste avondjes, die ik bij haar heb doorgebracht was Truus ook bij Annie en Annie bij Truus aanwezig. Zo vermoedde ik niet, dat er tussen deze twee vrouwen een zekere spanning bestond. Maar eens in een intiem gesprek met Dr. Rijnders, de voorganger van Dr. Tabor, roemde ik de prettige verstandhouding, die er op het lyceum
| |
| |
onder de docenten heerste. Rijnders schraapte zijn keel en antwoordde niet. Nieuwsgierig vroeg ik hem:
- Vindt U dat ook niet?
Hij glimlachte.
- Ik wil je je illusies laten, Benedix. Maar wat denk je van Truus Bos en Annie van der Heyde?
- Dat zijn toch vriendinnen?
- Vriendinnen!... ze kunnen elkaar niet luchten... En zo hebben we nog verschillende van die paartjes. Maar dat komt op iedere school voor. Je bent geen nieuweling meer in 't vak... dat weet je zo goed als ik.
Langzamerhand begon ik te merken, dat Truus Bos haar van Annie zo verschillende aard graag aandikte en dat Annie haar dit zeer kwalijk nam. De schutterige en de schuchtere! En zou dit nu van zulk een verschillende oorsprong zijn?
Op een morgen na de lessen kwam Annie opgewonden in de leraarskamer. Voor het eerst merkte ik welk een zenuwachtig, gauw uit het evenwicht gebrachte vrouw m'n stille, discrete collega wel was. Haar blauwe ogen stonden vreemd; ze had een koortskleur op haar wangen.
- Wat is er gebeurd, Annie?... vroeg ik haar.
- De rector is bij me in de klas gekomen, en juist tijdens een literatuurles... Het was me onmogelijk verder te gaan.
- Waar sprak je over?... Even zweeg ze. Haar blos werd nog dieper... Over Heine. Ik was ze aan 't voorlezen uit het ‘Buch der Lieder’... Ik kan onmogelijk met zo iets verder gaan als er een volwassen mens bij me in de klas komt.
Truus was bij dit gesprek aanwezig.
- Hij is vanochtend ook bij mij geweest. Denk je, dat ik er me wat van aantrek? Ik heb Dorus Pels nog eens extra uitgekafferd. Daarna heb ik expres een sonnet van Shakespeare voorgelezen, waar zo'n classicus toch niets van begrijpt. Behalve dan jij, Benedix... jij bent zo sterk in je moderne talen.
Toen ik even later met Truus naar huis reed en ik m'n verwondering over Annie's ontsteltenis uitsprak, keek de lange, magere vrouw me spottend aan. Haar lippen trokken wat scheef...
- Wat ben je naïef, Benedix... weet je nu nog niet wat een aanstelster ze is?... Als ze Heine's liefdeliedjes leest wil ze met 'r meisjes, en vooral met 'r jongetjes alleen zijn.
Ik had per toeval de waarheid aangehoord. Maar nog heel lang nadien zag ik Truus en Annie als vriendinnen met elkaar omgaan. Begrijpen deed ik dit niet. Ik geloofde, dat zo iets bij mannen onmogelijk zou zijn. Waarschijnlijk hadden de twee vrouwen elkaar uit innerlijke alleenheid nodig en bracht hun gelijke leven en leeftijds-toestand die haar tot rivalen maakte, haar tevens samen.
| |
| |
De komst van de nieuwe neerlandicus August van Driessen beschouw ik wel als één der gevaarlijkste plaatsen van de weg, die beiden te belopen hadden. Een bijna beslissende gebeurtenis. August van Driessen was uiterlijk een zeer knappe jonge man en daarbij van een innemende vriendelijkheid en welwillendheid. In het algemeen kreeg de nieuwe Nederlandse leraar spoedig de sympathie van collega's en leerlingen. Ik mocht hem ook wel, hoewel ik in zijn uiterlijk en in zijn aard een zeker pigment miste, waardoor ik de man niet boeiend vond. Hij was blond, maar zelfs blonden moeten wat zwart pigment in zich bergen. En dit kon ik bij Van Driessen niet ontdekken. Van Driessen, zeer voorkomend, behulpzaam en, naar het scheen, uiterst aandachtig toehoorder van wat anderen hem wilden mededelen, stond al spoedig in hoog aanzien bij onze twee talenleraressen. Van Annie begreep ik dat wel. Hij leek me in het mannelijke een enigszins overeenkomstige natuur. Maar ook Truus zei, op de haar geliefkoosde studentikoze wijze, ronduit:
- Ik vind Guus een schat.
Ik heb nooit kunnen uitmaken in hoeverre onze dames verliefd zijn geraakt op de veel jongere man; ik vermoed zelfs, dat ze het niet of maar een beetje werden. Zij waren vrouwen van om en over de veertig en August van Driessen een late twintiger. Truus en Annie beschikten over te veel inzicht, om zich illusies te maken over de mogelijkheden van hun vriendschap voor Guus. Haar trots verbood het trouwens. Bovendien was de Nederlandse leraar verloofd. Spoedig reeds hadden mijn collega's met het meisje van Guus kennis gemaakt en hoorde ik ze over ‘Gerdie’ spreken of het een oude bekende van ze was. Indien het leven van deze twee vrouwen zoveel indruk op me heeft gemaakt, is het juist omdat ze haar wedloop niet op de hoofdweg uitvoerden, die ze verlaten hadden, maar op smalle zijpaden. Niet de liefde van de jonge man, waarop ze nooit gerekend hadden, maar zijn attenties, zijn genegenheid verscherpten de rivaliteit der twee vrouwen. De jonge Nederlandse leraar was hieraan volkomen onschuldig en heeft deze jaloezie, die een tijdlang het leven der twee vrouwen vergalde, noch aangezet noch gevoed. Lange tijd heeft hij er zich niet eens rekenschap van gegeven.
Zijn verloofde woonde in een stadje in Zeeland. Hij bleef dus 's avonds vaak alleen. Soms bezocht hij Truus Bos of Annie van der Heyde en als het weer zich er toe leende, gingen ze fietsen of wandelen. Deze jonge man maakte een einde aan haar omgang met elkaar.
- Zullen we vanavond naar het concertgebouw in de stad gaan, Annie?... vroeg Guus in de lerarenkamer de Duitse lerares... Er wordt een Bachconcert gegeven.
- Graag, Guus,... antwoordde ze met haar stille, lieve en toch nadrukkelijke stem.
- Ga je ook mee, Truus?
De Engelse lerares riep bondig:
| |
| |
- Heel graag, Guus... Dat kan gezellig worden, zo met z'n drieën.
Er volgde een zwijgen, waaraan de overige aanwezigen ook deelnamen. Toen hoorden we weer de zachte stem van Annie:
- Nee, Guus, ik kan vanavond toch niet. Ik bedenk juist, dat ik naar een verjaardagsvisite moet gaan. Het spijt me. Maar als Truus meegaat ben je toch niet alleen.
En weer volgde een ogenblik stilte. Iets van de spanning die tussen de leraressen geheerst had en acuut werd, drong door tot de gemeenschappelijke atmosfeer. Annie onderging toen al een knagend lijden der ziel. Truus werd verontwaardigd en verbitterd. Zoals ze me later vertelde haatte ze juist die lijdenstrek, die soms in Annie's ogen verscheen.
- Wat heb ik die vrouw ooit gedaan? Ik heb me altijd vriendschappelijk tegenover haar gedragen en van haar kan dit niet gezegd worden.
Van Annie heb ik weinig kwade woorden over Truus gehoord.
Eens vroeg Truus, toen Annie wat droevig en zwijgend voor zich uitstaarde, de Duitse lerares spottend waarom ze zo spraakzaam was.
- Is het misschien ‘Eine alte Geschichte die immer neu bleibt?’
En ze lachte ons ‘voor’, opdat we haar allemaal zouden volgen.
Die dag kwam Annie op dit incident terug...
- Truus Bos meent het niet goed meer met me. Waarom, dat weet ik niet. Ik ben toch geen vrouw waarop men jaloers kan zijn...
Moet ik nu Truus aanklagen? Het leven heeft me geleerd, dat het enige ‘morele’ onderscheid tussen twee mensen vaak het zwijgen van de een, het spreken van de ander is... Die zwijgt vindt men sympathiek, die spreekt antipathiek, al gaat er innerlijk hetzelfde in hen om.
Op een leraarsvergadering, nét voor een grote vacantie, kwam het tussen de beide vriendinnen tot een treffen. Toen merkte ik uit hoeveel gevoelens dergelijke verhoudingen ontstaan. Twee vrouwen streden tegelijkertijd voor haar eigen-waarde, voor haar prestige en voor de genegenheid van de mensen in haar omgeving. En het conflict ging om het vak! Wij leraren lijden allen aan ons vak. Wij zijn er trots op, we houden ervan, we heffen het op als een vaandel en voelen er toch ook de beperktheid van. We willen ons graag van wat er buiten ligt op de hoogte stellen. Als classicus ken ik die gevoelens zelfs in hoge mate. Ik vind de kennis van Grieks en Latijn belangrijk, eigenlijk de culturele decoratie van een mens, en ik schaam me een beetje voor de beperktheid en te grote afzondering van mijn gebied in de moderne maatschappij.
Het ging om het vak: Duits of Engels!
Willem Speelman, een derde-klasser, moest overgaan naar de vierde klas van de H.B.S.B. Met een taak voor algebra en voor één van de twee talen, of Duits of Engels, maar welke? Rector Rijnders was in die dagen verstrooid, anders zou hij het vermeden hebben onze godinnen deze Parisappel voor te werpen. De rector wilde de vacantie van Willem Speelman maar met één taak voor één der talen belasten.
| |
| |
- We zitten hier voor de moeilijkheid, dat Speelman in beide talen onvoldoende is. Misschien zouden we het zó kunnen inrichten, dat we hem voor de ene taal een taak geven en voor de andere in de vierde klas wat extra kunnen laten werken, en mocht dit niet voldoende blijken, hem in de andere taal een taak geven bij zijn eventuele overgang naar de vijfde. Wat denken de dames hiervan?
- Dat zou wel gaan,... riep Truus Bos...
- Maar nu komt de moeilijkheid: geven we hem van 't jaar een taak voor Duits of voor Engels? hernam de rector.
- Ik stel voor Engels,... riep Truus... Hij is zoveel achter, dat ik niets met hem in de vierde weet te beginnen.
- Dat is hij voor Duits ook,... merkte Annie van der Heyde zachtjes op.
- Ja, nu wordt 't moeilijk... vervolgde de rector... Zullen we 't dan maar op Engels laten, nu Juffrouw Bos daar zo voor geporteerd is?
De Duitse lerares knikte. Ze zag tegen de strijd op.
- Goed,... riep Truus... Ik zal een portie vertalingen voor hem uitzoeken en hem laten lezen.
Annie van der Heyde keek verdrietig, zelfs wat huilerig voor zich uit. Ze schaamde zich waarschijnlijk voor baar broer Herman, dat ze de strijd opgaf nog vóór dat de klappen waren gevallen. Haar broer had haar misschien het vorige week-end, dat ze samen in Den Haag hadden doorgebracht, op het hart gedrukt nu niet altijd de minste te zijn en zich niet door die ‘brutale’ Bos op de kop te laten zitten.
Plotseling riep Annie, die haar stem en aard voor zulke besliste taal moest forceren:
- Nee... ik heb erover nagedacht. Het kan niet... Willem is zo slecht in Duits, dat ik hem niet naar de vierde kan meenemen.
- Ja, dames, maar wat dan?... U zult het toch met elkaar eens moeten worden.
- Het wordt een Engelse taak, daar blijf ik bij... riep Truus beslist.
- En waarom?... vroeg Annie.
- Omdat Engels, afgezien van alles, belangrijker is dan Duits.
- Neen,... was 't wanhopige antwoord. ...Omdat jij altijd je zin moet hebben... Maar ditmaal geef ik niet toe.
- Als hij wat minder Duits kent zal hij er toch wel komen. En z'n gezond verstand zal er niet onder lijden. Maar wie kan zich in de tegenwoordige tijd nog veroorloven geen Engelse tekst te kunnen ontcijferen?
- Daar gaat 't niet om!... riep een collega.
- Daar gaat 't wel om. Ik heb 't land aan Duits, en dat heb ik nooit onder stoelen en banken geschoven. Als 't aan mij lag zouden ze die moffentaai helemaal afschaffen...
Truus Bos werd heel fel; heel haar hoekigheid deed mee aan de aanval. Annie trachtte zich te beheersen.
| |
| |
- De argumenten van Truus doen niets ter zake. Duits is belangrijk voor het zakenleven en voor het culturele leven van Nederland,... riep Dr. Tolman, die Nederlands doceerde.
- Cultureel leven!... Een mengeling van sentimentaliteit, om onze meisjes en van agressiviteit om onze jongens te bederven,... snauwde Truus, met een van opwinding bijna fluisterende stem.
Toen zag ik, dat de stille Annie van der Heyde zich, onbewust van dit gebaar, op de wat zware borst sloeg.
- Het gaat er bij haar alleen maar om mij te kleineren... Ik houd van Goethe en van Kant, en van Heine en van Nietzsche, zo goed als Truus van Shakespeare, maar dit doet niets ter zake. Ik sta niet als kampioen voor het volk en de politiek van Duitsland. Het gaat om de taak van Willem Speelman. Die gebruikt Truus, om mij voor de zoveelste maal weer eens opzij te schuiven...
- Je bent gek... Dat is nu die Duitse overdrijving. Waarom spreek je niet over mijn omsingelingspolitiek?... Ik herhaal, dat Engels de belangrijkste taal is en Engelse lectuur gezond en boeiend voor jongens in vacantietijd. Speelman moet eerst z'n Engels ophalen... En zich tot de vergadering wendend riep ze: ...Is dit nu pesten van een collega?
Truus, haar magere wangen nu felrood, was er bij opgestaan.
Het leek wel, of in onze lerarenkamer Duitsland en Groot-Brittannië samen vochten, nog vóór ze dit weer in 1939 werkelijk gingen doen.
Annie van der Heyde begon te huilen. Deze lieve collega zo overstuur te zien, deed ons pijn. Maar wie zag in deze, voor een volwassen vrouw wat kinderlijke huilbui een voorloper van haar verschrikkelijk lot?
De jonge Van Driessen vroeg het woord en opperde, dat nu de dames het zo moeilijk met elkaar eens konden worden, de rector maar moest beslissen.
- Tenzij de rector er de vergadering over wil laten stemmen?
- Nee.. nee... laten we 't maar aan Dr. Rijnders overlaten, werd er geroepen.
Truus Bos sprak luidruchtig met een buurman, haar standpunt verdedigend, en Annie van der Heyde droogde haar tranen. De jonge Van Driessen was naast haar gaan staan en sprak haar fluisterend toe, wat natuurlijk Truus Bos weer veel pijn moest doen van de man, die ze als de ‘grootste schat’ van de mannelijke collega's betitelde.
Toen ik na die vergadering met Truus naar huis reed was haar verontwaardiging nog niet gezakt.
- Je ziet nu zelf wat een aanstelster ze is, die Van der Heyde... En dat huilen om de sympathie van de vergadering op haar hand te krijgen was meer dan schandalig. Op zo'n weke jongen als Guus maakt dit natuurlijk indruk. Misschien was 't wel de opzet... Ik kan er niets aan doen... ik haat nu eenmaal al wat Duits is en Van der Heyde wordt hoe langer hoe meer
| |
| |
een Gretchen... Een jonge Gretchen gaat nog, maar een oude is onuitstaanbaar, dat moet je toch toegeven... Wie gaat er nu Duits studeren?!
- Maar luister nu, Truus... het is toch nodig. M'n eigen vader was een Duitser, nu ja, een Duitse Jood, die meer buiten dan in Duitsland heeft geleefd...
- Dat is heel iets anders.
- In Nederland kunnen we 't nu eenmaal niet zonder Duits stellen.
Als je niet van Duits houdt moet je 't van Annie juist waarderen, dat ze dit zaakje voor jou en alle andere docenten in 't Engels, 't Frans en 't Nederlands opknapt...
- Ook een lezing! Die vrouw verbeeldt zich dat ik haar dwars wil zitten. Ik denk nooit aan dit oud geworden wicht... ik heb wel belangrijker dingen aan m'n hoofd!
- Je bent om ik weet niet welke reden boos op Annie, Truus, en nu ga je haar in een heel andere vrouw veranderen dan die je kent. Je maakt er je zelf mee overstuur.
- 't Kan wel zijn, maar ze hangt me tegenwoordig met 'r aanstellerij oprecht de keel uit... Vroeger heb ik 't niet zo gezien. Misschien was 't toen zo erg niet, maar nu ze ouder wordt is 't bar... 't Is mijn schuld toch niet, dat ze geen man heeft... Ik gun er haar graag een.
- Zo simpel zal 't wel niet zijn, Truus. Als een vrouw wat van stuur is wordt er zo gauw gezegd, dat 't komt omdat ze geen man heeft, en als een vrijgezel als ik een boze bui heeft, zeggen de mensen... ‘hij moest maar eens naar de vrouwen’, altijd in 't meervoud, let wel... Maar 't is wat simplistisch.
- Het eenvoudige is daarom niet minder waar, Benedix.
Wie zal zeggen of Dr. Rijnders een goede keus deed, toen hij tenslotte Willem Speelman een Engelse taak opdroeg! Hij vond het rationeel... De jongen was in beide talen even achter en in onze moderne tijd kwam inderdaad Duits na Engels. Engels moest nu eenmaal iedere Nederlandse jongen in de eerste plaats goed kennen. Het is mogelijk, dat de rationalistische rechtvaardigheid, die onze zelf wel eens getElsterde rector in deze aangelegenheid betrachtte, er toe heeft bijgedragen Annie van der Heyde nog verder in de war te brengen. Toen echter bleek daar nog niets van.
Ik heb Annie van der Heyde schuchter genoemd. In de loop der jaren maakte mijn Duitse collega hoe langer hoe meer indruk ‘eingeschüchtert’ te zijn. Dit woord uit de taal die ze doceerde drukte haar gemoedstoestand het beste uit. Ze had altijd wat zacht gesproken, nu werd het fluisteren en oudere leraren, wier gehoor niet sterk meer was, hadden moeite haar te verstaan. Als reactie tegen de ‘zieligheid’ van de bekwame lerares werden wij steeds vriendelijker en voorkomender voor haar. Dit ergerde Truus Bos, die meende, dat Annie haar de genegenheid der collega's ontfutselde en dat zij steeds meer op de achtergrond werd gedrongen. Zij beschuldigde haar
| |
| |
Duitse collega van opzettelijke aanstellerij en van een bewust streven haar uit de vriendschap van de leraren en zelfs van leerlingen te verdringen.
Eens toen de rector twee kaarten voor een theatervoorstelling tot zijn beschikking had en hij deze galant aan de twee leraressen in de moderne talen ter hand wilde stellen, zei Annie zacht tot Mevrouw Van Schalk-Dennebos, een geschiedenislerares:
- Ga jij maar liever.
- Waarom?... gilde Truus... Wil je weer de opofferende kameraad spelen? Ik neem 't in ieder geval graag aan, mijnheer Rijnders... dank U wel.
Annie's gezicht betrok en men zag, dat ze moeite deed een huilbui te bedwingen. Er volgde een pijnlijke stilte en het speet me voor Truus, die zich veel ruwer en harder voordeed dan ze was en nu de afkeurende blikken en het zwijgen van haar collega's-rechters moest ondergaan.
Wat er in Annie omging was niet vast te stellen. Haar behoefte aan tederheid, vertrouwelijkheid en aan de hartelijkheid van de omgeving zal wel heel groot zijn geweest. Of zij in haar jeugd veel van iemand heeft gehouden, die het niet of niet genoeg van haar deed, is me onbekend. Een gevoel van minderwaardigheid leek ze mee te dragen, hoe ongegrond dit op vakgebied ook was. Dat ze het toen reeds velen een zekere tegenzin inboezemende Duits doceerde, kan dit gevoel van angst en ontevredenheid met zichzelf vergroot hebben. Annie deed aan een muis denken, die in een open kamer aan onveiligheid is overgeleverd nadat men de ingang van haar hol heeft dichtgestopt.
***
Op een avond was ik haar gast. We spraken samen over een paar collega's en enkele leerlingen. Ik trachtte het gesprek van de school naar een neutraler onderwerp te leiden en bracht het op het toen laatste werk van Stefan Zweig, zijn ‘Erasmus’. Annie ging er niet op in. Ze vroeg of ik nog thee wenste, schonk mijn kopje weer vol en ging zwijgend tegenover mij zitten. Zij legde haar handen gevouwen op haar schoot. Ze boog haar blond gekruld hoofd, het gezicht met de ontragische poppigdikke wangen. Het leek wel, of ze op een veroordeling wachtte.
Plotseling echter begon ze over haar lot als Duitse lerares te spreken:
- Ik kan er toch niets aan doen, dat m'n vader dit vak voor me heeft gekozen!... Ik had misschien liever Nederlands gestudeerd. Ik ben het ook niet eens met wat daar gebeurt. Maar de taal is soms bijzonder mooi en hun grote schrijvers zijn er toch ook niet minder om. Het lijkt wel of ze mij op school de Duitse politiek verwijten. Toen ik gisteren langs één B kwam hebben een paar kinderen, die voor de deur stonden, naar binnen geroepen: ‘daar heb je de moffin’... Ik schaamde me voor die kinderen en voor mijzelf. Ik weet wel, dat ze dit van Truus Bos leren. Ik heb die vrouw nooit iets kwaads gedaan. Jarenlang zijn we goede vriendinnen geweest. Ik zal me hierin wel vergist hebben, maar wat voor kwaad heb ik
| |
| |
haar toch in godsnaam gedaan?... Daar moet ik steeds over denken... dat houdt me soms dag en nacht bezig. Ze denkt dat ik haar verdringen wil, geloof ik... Waar en bij wie?... Bij de leerlingen misschien? Ze doet 't mij meer dan ik 't haar doe... Zou ze me niet gunnen, dat sommige kinderen van de lagere klassen aan me hangen omdat ze voelen dat ze veel voor me betekenen?
Annie, die ik nooit over persoonlijke aangelegenheden had horen spreken, begon weer te huilen en ik hoorde haar mompelen... ‘veel meer heb ik toch ook niet’. Achter haar zag ik haar vijandin Truus Bos oprijzen, die met uitgestrekte arm riep, dat Annie een aanstelster was en dat zij geen tranen bij de hand had, om het hart van mannen te vertederen.
Onwillekeurig prevelde ik ‘broodnijd’ en waarachtig, een soort broodnijd verdeelde de arme vrouwen, maar het brood was de liefde, de kruimels der liefde.
Wat die jonge Van Driessen in het leven der beide vrouwen heeft betekend, welke ‘ersatz’ de vriendschap van de jonge man voor ze was, of ze met hem dweepten, hem alleen als een vriend beschouwden, of dat hij misschien hun denkbeeldige partner in de eenzaamheid van het bed was, zou ik als man nooit weten. Beide vrouwen sloten haar gevoelsleven in zich op, en natuurlijk haar zinneleven. Hoe kon een ander, en dan nog wel een man, er het bestaan of de intensiteit van bepalen? Vooral bij een zo kuise, gesloten vrouw als Annie, en zulk een opzettelijk luchtig-doende, schutterige juffrouw als Truus Bos.
Misschien hebben beiden in de aanvang een zekere tederheid voor de vriendelijke, belangstellende jonge leraar gevoeld, maar ik denk dat dit gevoel daarna verziekte en hij tot een abstracte inzet werd, waar zij om vochten. De genegenheid van de jongere collega werd haar tot krachtmeter. Ze maten er aan in hoeverre het leven nog bereid was haar iets te geven en voor wie der twee het nog wat inschikkelijker wilde zijn. Driessen's bruiloft was al vastgesteld. En toen gebeurde er in haar wereld der tweede-hands-gevoelens iets ontzettends.
Annie van der Heyde werd op het bruiloftsdiner, dat in de stad, nabij onze villa-plaats zou worden gegeven, uitgenodigd en Truus niet. Ik houd Dr. August van Driessen, al doceerde hij dan Nederlandse letterkunde, voor te hemelblauw van ziel om het onheil dat hij hierdoor stichtte, te overzien. Hij was een inschikkelijke verliefde bruidegom. Zijn toekomstige vrouw had sinds de eerste kennismaking meer op met de stille Duitse lerares dan met de drukke, studentikoze Truus. Annie was het, die Gerda als enige collega van haar man had aangewezen, om op het familiediner hun gast te zijn. Annie zou dus getuige mogen zijn van ‘het geluk’ van de jonge vriend.
Truus zweeg enige dagen, maar was onthutst over de belediging haar aangedaan door de jonge kameraad, met wie ze eens veel had gefietst en menige avond had doorgebracht. Ze voelde zich zo gegriefd, dat zij niet de
| |
| |
burgerlijke en kerkelijke huwelijksinzegening van Van Driessen wilde bijwonen. Bijna geheel het onderwijzend personeel van ons Lyceum was in de kerk aanwezig. Omdat men wist, dat Truus tot de vriendinnen van Van Driessen behoorde, viel haar afwezigheid op en werd er over gesproken. Een week later, toen we het over de onderlinge verhouding op onze school hadden, viel de Engelse lerares plotseling uit en beweerde, dat ook leraren, al waren ze dan intellectuelen, lammelingen konden zijn, bereid om als het hun niet deerde, ieder onrecht te laten geschieden.
- Wie van jullie heeft 't ooit, als 't lastig was, voor een collega opgenomen? Geef mij maar eenvoudige mensen. Ik praat liever met de familie van m'n hospita. Ik haat al dat ‘high-brow’ gedoe... riep ze hartstochtelijk uit, haar eigen aard, verleden en voorkeur wegsmijtend.
Want Truus hield van mensen, die een ‘behoorlijk gesprek’ konden voeren en haar studiejaren waren in haar geest steeds tegenwoordig als de aangenaam verlichte salons van de wat stugge vertrekkenreeks van haar leven. Met de jaloezie van een minnares zag ze de tonelen van Van Driessen's trouwdag voor zich. Niet op de bruid was ze jaloers. Haar jaloezie gold de rivale in een wedloop om niets, een wedloop zonder doel, een wedloop naar dwaallichtjes. In haar verbeelding zag de heftige, beledigde vrouw de ‘huilerige’ Duitse lerares voor zich met haar eeuwig ingehouden, maar merkbare gedachten. Annie troonde aan de feestdis naast de bruidegom. Zij vertegenwoordigde de school. Van Driessen klonk op haar als op de beste vriendin onder zijn collega's. Gerdie, zijn jonge vrouw, was voor Annie allerhartelijkst en in haar bedank-speech sprak ze de hoop uit, dat Annie hun huis als het hare zou beschouwen. Ze prees zich gelukkig, dat ze in de Duitse lerares zulk een goede vriendin had gevonden.
Truus Bos zag deze tonelen voor zich; voelde zich een uitgestotene, een bedrogene, trapte een voetbankje weg en huilde, huilde, ver weg van haar jeugd, van allerlei dode mensen, o.a. een moeder, een vader, een zus, en zonder iemand aan wie zij zich kon vastklampen, om haar trots en haar tederheid staande te houden.
(Wordt voortgezet)
|
|