De Vlaamse Gids. Jaargang 40
(1956)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stefan Zweig als biograaf, inzonderheid met betrekking tot zijn ‘Joseph Fouche’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rusland, ter gelegenheid van het Tolstoi-eeuwfeest, wel de diepste indruk op hem maakte. In 1936 bezocht hij, bij gelegenheid van een P.E.N.-congres, voor het eerst het land, dat hem later in zijn aarde zou ontvangen. Als Oostenrijker beleefde Zweig te Salzburg zijn gelukkigste tijd. Maar het is bekend hoe de politieke gebeurtenissen tussen de twee wereldoorlogen hem - als Jood - maar al te zeer in zijn toenemend pessimisme gelijk gaven. Na 1933 is het met Zweigs rust gedaan. Hij ruilde Oostenrijk voor Engeland en nadien Europa voor Amerika, om in het rijk der Braganza's - te vroeg - het tijdelijke met het eeuwige te verwisselenGa naar eind1).
* * *
Voor de arcering der voorafgaande schets moet gebruik gemaakt worden van Zweigs autobiografie, die onder de titel Die Welt von Gestern - Erinnerungen eines Europäers eer het boek van een generatie dan van een individu wil zijnGa naar eind2). Vrij van alle litteraire ijdelheid, blijkt met name uit dit werk hoe Zweig voor alles Europeaan wilde zijn. Reeds vroeg het Weens-Oostenrijkse milieu zijner jeugd ontgroeid en kennis dragend van het leven in de voornaamste landen van Europa, streefde hij al sedert de eerste wereldoorlog naar een élite-internationaliteit, die het verscheurde Europa ten goede moest komen en het ook ten goede ware gekomen, zo duistere machten niet de catastrofe van 1939 hadden voorbereid. Zweig is daarbij geen laudator temporis acti, al valt moeilijk aan te nemen, dat hij er zichzelf gelukkig om heeft geprezen, te behoren tot een volk en generatie, die, in één mensenleeftijd, meer te torsen hebben gekregen dan vele voorafgaande geslachten samen. In zijn leven toch verdween de grote Oostenrijkse monarchie en werd haar metropool tot een Duitse provinciestad gedegradeerd. In hetzelfde land waar zijn boeken millioenen lezers hadden gevonden, verbrandde men zijn litterair werk op straat. Humanist en pacifist, maakte hij de triomf van het beest mede in twee wereldoorlogen, waarvan hij de ene aan het Duitse en de andere aan het geallieerde front beleefde. Vóór 1914 kende hij het hoogtepunt der persoonlijke vrijheid, maar daarna was hij tevens getuige van haar diepste vernedering. Zoals hij het zelf uitdrukte: de ruiters der Apocalyps stormden door zijn leven heen en deden hem kennis maken met omwenteling en hongersnood, inflatie en terreur, epidemieën en emigratieGa naar eind3). Als het verschrikkelijkste ervoer hij daarbij de overwinning van een stelselmatig doorgevoerde antihumaniteit met haar nasleep van een barbaarsheid, gelijk Europa sedert lang niet meer gekend had. Verbaast het dan Zweig in latere jaren als een onrustige, ongeduldige steeds weer opgejaagd te zien? Op den duur nergens thuis, voelde hij zich overal vreemdeling of hoogstens gast; vooral toen hij zelfs Europa voor Amerika moest verlaten. Er is dus weinig verklaring voor nodig, dat hij zich in zijn herinneringen verdiepte en zich tot het schrijven daarvan neerzette, ook zonder over één aantekening | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te beschikken, ja zelfs zonder één van zijn eigen gedrukte werken bij de hand te hebben.
* * *
Aldus rijst Stefan Zweig uit heel zijn werk, maar vooral uit zijn autobiografie voor ons op. Een man van formaat en een nobel mens. Een schepper en een herschepper. Kenner van het terrein der wereldlitteratuur, dat zijn geestelijke vaderland was. Vrijwel elke bijdrage van zijn hand doet ons kennismaken met zijn onvergelijkelijk enthousiasme om de verschijnselen van wereld en kunst in zich op te nemen, met zijn voorbeeldige bereidwilligheid anderen te dienen, met zijn sterke wil om trouw en vol deemoed zich te wijden aan zijn humanistisch ideaal van wederzijds begrip tussen mensen en richtingen, beschavingen en volkeren. Zweig is daarbij een beheerst schrijver. Maar hij is bovendien een Europeaan die de elegantie prijst en bewust geen afstand wil doen van het voorname, dat aan een vorig tijdperk eigen was en thans bespot wordt door hen die de historie versmijten zonder haar te kennen. Hij schreeuwt niet, maar murmelt evenmin; hij zegt alles op de juiste toonhoogte en weet dat het de klank is die de muziek maakt. Het is daarbij onmogelijk hem te verrassen, omdat hij het intiemste zijner individualiteit niet prijs geeft. Hij blijft op een afstand, hoe gemakkelijk het hem ook als geboren Wener valt met iedereen, overal en altijd charmant te verkeren. Zo kennen wij Zweig. Maar er is er een die hem nader gekend heeft, omdat zij haar leven met hem deelde. Het is Friderike M. Zweig, die in haar Stefan Zweig - wie ich ihn erlebteGa naar eind4) vele persoonlijke belevenissen verhaald heeft, welke op de figuur van Zweig verhelderend licht werpen. Men kan talrijke bezwaren tegen haar boek koesteren, maar daartegenover staat dat zij toch tal van bijzonderheden mededeelt, die ons Zweigs persoon en werk beter doen begrijpen. In grote trekken bevestigt haar werk het bekende. Maar indien men het leest in verband met Die Welt von Gestern, dan erkent men hoe Friderike M. Zweig er wel aan deed te wijzen op het parallelisme tussen jeugd en later leven van haar man. Ook kan men uit haar relaas afleiden, dat het rijpingsproces zijner werken zich vaak uitermate langzaam voltrok, hetgeen in verband staat met de vele en omvangrijke voorstudies die hij meestal maakte. Daarbij uitte zich zijn zucht naar beknoptheid en strakke opbouw in een aan Balzac herinnerend omwerken en verwerken. De schrijfster bevestigt ook zijn voorkeur voor het Latijnse, en laat niet na op bepaalde geestelijke verwantschappen te wijzen die Zweigs voorliefdes verduidelijken. Kortom, het boek van Friderike M. Zweig stelt ons in staat de overledene ook in zijn intieme omstandigheden te leren kennen. Wij vergeten er de auteur omwille van de man, maar zien tevens hoe zij beiden de mens vormen die voor de wereld en haar beschaving zo veel betekende. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Indien men Zweigs gehele biografische arbeid overziet vertoont deze de volgende architectonische opbouw:
dit alles bekroond door het posthuum (1946) verschenen ‘Balzac’ door Zweig zelf zijn ‘magnum opus’ genoemd.
* * *
Het spreekt vanzelf dat dit schema om nadere toelichting vraagt. Begonnen als lyrisch kunstenaar kwam Zweig door bewondering tot het schrijven van een boek over zijn vriend VerhaerenGa naar eind5), waarmede hij tevens trachtte bij zijn land- en taalgenoten waardering te wekken voor het oeuvre van de grote Belgische dichter. Nu is bewondering zeker een loffelijke eigenschap in een biograaf, maar men kan bij RomeinGa naar eind6) lezen, hoe zij slechts één facet is van het complex dat de biograaf bezitten moet, wil hij behoren tot de kleine kring van werkelijk geroepenen. Uit dezelfde sfeer stammen ook de werken over Marceline Desbordes-ValmoreGa naar eind7) en RollandGa naar eind8). Deze boeken van Zweig zijn meer bekentenissen, ja getuigenissen dan levensbeschrijvingen en over het karakter van het door hem geschrevene spreekt hij zich nergens nadrukkelijk uit. Bij Die Baumeister der Welt is dat echter geheel anders. Reeds het eerste deel, Drei MeisterGa naar eind9), toont aan dat Zweig zich op zijn taak bezonnen heeft. En nog sterker treedt dit aan de dag in de eerste twee bladzijden van de inleiding tot het middendeel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Der Kampf mit dem DämonGa naar eind10), die van grote betekenis zijn voor de erin vervatte uiteenzettingen over doel en methode. Het is dus begrijpelijk, dat Romein Stefan Zweig tot het quartet der moderne, grote biografen kan rekenen. Laat het dan al zijn dat hij zich niet in oppositie wist met zijn voorgangers, zo iemand dan bezat hij toch voldoende onbevangenheid en bovenal zielkundig doordringingsvermogen, die hem in staat stelden tot een geprezen weergave der verwikkeldheid van het psychologische beeld. Tevens blijkt, dat hij ten opzichte van de beschrevene de juiste houding tracht aan te nemen, die bestaan moet in een onverbrekelijke vermenging van koelheid, sympathie en antipathie, welke het beste van en tot de mensen voert. Men houde daarbij echter in het oog, dat Zweig in zijn Baumeister de nadruk legt op het ‘literarisch-charakterologische’ en deze trilogieën dus niet tot grote biografieën heeft doen uitdijen. Vandaar dat hij zijn keuze tot het rijk der letteren beperkt en bovendien, met uitzondering van Casanova, slechts negentiende-eeuwers schildert. Zweigs Baumeister is daarbij naar inhoud, stijl en voorstelling het werk van een artist over artisten, waarbij hij zich niet altijd bewust is geweest van de spanning tussen historie en legende, hetgeen ongetwijfeld ook voor vele der door hem behandelde figuren geldt.
* * *
Zo Zweig in zijn Baumeister het genre der biografie ontdekte, dan besefte hij tevens hoe dit gebied zijn eigenlijke terrein was. Met FouchéGa naar eind11) waagde hij dan ook de sprong naar de grote levensbeschrijving en ontwikkelde daarmede het type van de psychologische biografie, waarmede hij de wereld veroverde. Het was een de auteur zelf verrassend succes, na het intermezzo van Die Heilung durch den GeistGa naar eind12), opgevolgd door Marie AntoinetteGa naar eind13). Nadien ontwikkelt Zweig een verbazingwekkende biografische werkzaamheid. Triumph und Tragik des Erasmus von RotterdamGa naar eind14) verschijnt kort voor het Erasmusjaar 1936 en heeft de naam van de grote Rotterdammer voor velen tot een begrip gemaakt. In Maria StuartGa naar eind15) tracht de auteur als buitenstaander het maximum aan waarschijnlijkheid bij deze omstreden historische figuur te bereiken. In Castellio gegen CalvinGa naar eind16) stelt hij een geweten tegenover het geweld, daarbij kennelijk zinspelend op eigen tijdsomstandigheden. Vlak voor de oorlog verschijnt dan nog MagellanGa naar eind17), in wiens schaduw AmerigoGa naar eind18) gezet mag worden. Het uitbreken van de tweede wereldoorlog heeft deze werkkracht verlamd. Nadien heeft Zweig alleen nog maar aan BalzacGa naar eind19) gewerkt maar het niet voltooid. Niettegenstaande de daaruit voortvloeiende onvolmaaktheden is ook deze laatste grote Zweig-biografie een model van het genre geworden. Dit vooral omdat hij er voor een groot deel in geslaagd is, de structuur van zijn biografie gelijk te doen zijn aan de structuur van de beschreven figuur. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Stefan Zweigs Balzac ware dus een meesterwerk geworden, indien zijn auteur het helemaal had kunnen voltooien. Nu hij de ‘finishing touch’ niet heeft kunnen aanbrengen, houdt men de indruk van een torso over. Een beeld dat voor Zweigs hele oeuvre gelden mag, omdat zijn te vroege dood hem blijkbaar verhinderd heeft de kroon op eigen werk te zetten.
* * *
De waardering die Jan Romein in zijn De Biografie voor Stefan Zweig aan de dag legt is geen geringe. Hij prijst vooral Fouché als staal van psychologisch doordringingsvermogen, en merkt naar aanleiding van Erasmus op, hoe een biografie het beste slaagt, als er een zekere graad van zielsverwantschap bestaat tussen de auteur en zijn sujet, en zij niet gebukt gaat onder die veelheid van kennis, welke eerder vertroebelend op de voorstelling werkt dan omgekeerdGa naar eind20). Dit is wel een heel andere toon dan die welke men in het volgende citaat kan beluisteren. Seit einigen Jahren ist es Mode geworden, dasz geschichtliche Vorgänge von Leuten geschildert werden, die der Materie fernstehen und nicht einmal die nötigen wissenschaftlichen Vorkenntnisse besitzen. Mit Hilfe einer gewandten Feder und bei nur oberflächlicher Kenntnis des Gegenstandes verfassen phantasiebegabte Schriftsteller, die sich über die Schwierigkeiten der Forschung hinwegsetzen und keinerlei Hemmungen kennen, Bücher, die zwar sehr spannend zu lesen sind - und deshalb eine riesige Verbreitung finden -, die aber ein durchaus falsches, vorteilhaft over nachteilig verzerrtes Bild des Gegenstandes geben, den sie darzustellen beabsichtigen. Ook zonder dat hier namen genoemd worden is het duidelijk dat deze uitval zich richt tegen Zweig en - vooral -Emil Ludwig, die als - bovendien Joodse - vernieuwers van het biografische genre fel bestreden werden door de Duitse vakgeleerdenGa naar eind22). Vanzelfsprekend beriepen de laatsten zich daarbij herhaaldelijk op de ‘unerschütterliche Objektivität’, welker onwankelbaarheid wij inmiddels anders hebben leren zienGa naar eind23). Hoezeer zich de inzichten sindsdien gewijzigd hebben kan men uit Romeins De Biografie afleiden. Hij toont aan, dat de nieuwe biografie in samenhang met de crisis der geesten in en na de vorige wereldoorlog ontstaan is. Vormt het genre tegelijkertijd het fundament en de kroon der geschiedenis, dan moet daarbij in het oog gehouden worden, dat tegenover het verlies van het negentiende-eeuwse wetenschappelijke karakter de winst | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van de vrije grondtoon opweegt, die ook de achttiende-eeuwse biografie eigen was. De opkomst en verbreiding der psychologie heeft daarbij deze onbevangenheid in de hand gewerkt, terwijl de verwikkeldheid van het zielkundige beeld te beter werd weergegeven naarmate het psychologisch doordringingsvermogen in scherpte toenam. Zo ontstond het streven der moderne biografie om uitgaande van het feit dat alle mensen gewoon, klein en knoeiend zijn, te laten zien dat een enkele hunner, een enkele keer, onder bijzondere omstandigheden tóch buitengewoon, groot en rechtuit kan zijn. De moderne biografie is daarbij als de moderne mens, die, gelijk Persephone, aan twee werelden, die van het licht en die der duisternis behoort. Het is een genre sui generis welks verhouding ten opzichte van de geschiedenis een probleem op zichzelf is, dat nog steeds om oplossing vraagt.
* * *
Erkent men dat Zweig met zijn Baumeister de weg naar de nieuwe biografie insloeg en met Fouché het terrein bereikte, dan loont het alleszins de moeite dit ‘Bildnis eines politischen Menschen’ nader te beschouwen, op zijn historische mérites te onderzoeken en - vooral - na te gaan op wie en waarop de auteur bij zijn arbeid gesteund heeft. Voor zover dit laatste een vraag vormt is het antwoord daarop gemakkelijk gegeven. Over Fouché bestaat een grote, in 1900 voor het eerst verschenen, tweedelige studie van Louis Madelin, een werk waarmede de auteur veel eer inlegde en dat bij herhaling herdrukt isGa naar eind24). Madelin onderscheidt daarin nadrukkelijk ‘la légende’ van ‘la physionomie vraie’, ja hij verdeelt de legende in twee types; dat van het ‘génie ténébreux, profond, extraordinaire’ - terug te vinden bij Balzac -, en dat van het blijspel, of zoals hij het uitdrukt ‘ce valet de comédie’. Ook brengt Madelin het probleem van de objectiviteit der geschiedschrijving ter sprake. Hij zet daarbij uiteen hoe belangrijk de rol der scheppende verbeelding in dezen is, terwijl hij ook aan de betekenis der psychologie voor zijn biografie niet voorbijgaat. Op deze wijze is een enorm werk tot stand gekomen, dat mede door het grote aantal der geraadpleegde bronnen de lezer in staat stelt Fouché als het ware op de voet te volgen. Men begrijpt hoe Zweig hierin te gast is gegaan, al schijnt merkwaardigerwijze zijn éérste Fouché-figuur eer aan de legende dan aan de historie ontleend te zijn! Wij doelen hier op zijn Napoleon-stuk Das Lamm des ArmenGa naar eind25). Hij noemde het een ‘Tragikomödie’, waarbij het accent op het eerste lid der samenstelling vallen moet. Daterend uit 1929, toen in Duitsland het fascisme meer en meer de kop begon op te steken, geeft het een beeld van het vertrappen der volksvrijheid, wanneer een dictator aan de macht komt. De schrijver heeft daarvoor gebruik gemaakt van de geschiedenis van Mme Fourès, door J. Presser in zijn Napoleon zo geestig samengevatGa naar eind26). De Nederlandse historicus gebruikt daar het woord ‘blijspel’, maar bij Zweig kan daarvan geen sprake zijn. Dientengevolge is ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de hier in het laatste bedrijf optredende Fouché allesbehalve een ‘valet de comédie’. Das Lamm des Armen is overigens zeker niet Zweigs beste drama; maar toch zo al geen strijdstuk, wel een tijdstuk. Het kon het spook der dictatuur niet verjagen, maar was andermaal een waarschuwing van een groot Europeaan, die datgene vooruitzag waaraan anderen niet wilden geloven. Men kan bij Friderike M. Zweig lezen, dat Das Lamm des Armen enige tijd vóór de biografie ontstaan isGa naar eind27). Dat wij dus zeggen in die periode waarin Zweig, zijn gewoonte getrouw, omvattende voorstudies ondernam. Door Balzac op Fouché opmerkzaam gemaakt, is de minister van politie het eerst als ‘génie ténébreux, profond, extraordinaire’ binnen zijn gezichtskring getreden. Toen, op zoek naar litteratuur, is Zweig natuurlijk onmiddellijk op Madelin gestoten, wiens werk dan ook herhaaldelijk door hem genoemd en geroemd wordt. Door hem is hij vanzelfsprekend ook tot oudere litteratuur gekomen en Zweig heeft van een en ander in zijn ‘Vorwort’ op heldere wijze verantwoording afgelegd. Hij merkt daarin op, hoe Fouché van zijn tijdgenoten weinig liefde en van het nageslacht weinig rechtvaardigheid heeft ondervonden. Napoleon, Robespierre, Carnot, Barras en Talleyrand, doen weinig anders dan hem door het slijk halen. En de negentiende-eeuwse Franse geschiedschrijvers, of zij nu royalistisch (Lamartine), republikeins (Michelet) of bonapartistisch (Blanc) zijn, hebben weinig gedaan om daar verandering in te brengen. Vandaar dat Madelins grote werk het eerste is dat aan zijn persoonlijkheid recht doet wedervaren. Zweig erkent dan ook dat hij het overgrote deel van zijn feitenmateriaal aan deze ‘monumentale Biographie’ dankt. Madelin overtreft dus, naar Zweigs oordeel, de zo juist genoemde tijdgenoten en nakomelingen, en dat wel vooral daarom, omdat zijn arbeid het eerst duidelijk heeft doen uitkomen hoe de bijzonderheid van Fouché's karakter gelegen is in een volkomen karakterloosheid. Als vervuller van een rol op de achtergrond is hij nog niet de man voor een onbetekenend bij-rolletje en als zodanig geenszins te verwarren met een figurant. Dat Balzac hem ‘groot’ zag was voor een Zweig een ‘hint’, want de Fransman was voor de Oostenrijker meer dan een leermeester. In navolging van de romancier trachtte de biograaf deze anonieme figuur op de achtergrond als een Machiavelli van de nieuwe tijd te beelden, om aldus te komen tot een ‘Biologie des Diplomaten’Ga naar eind28). - Men zal de belangrijkheid dezer uitingen niet onderschatten en het voorwoord nog meer waarderen als men ziet dat het een merkwaardige pagina over de biografie in het algemeen bevat, waarin ook al geraakt wordt aan het probleem van de macht en de intellectuelen, dat later door Menno ter Braak op zo scherpe wijze geformuleerd zou wordenGa naar eind29) Doch genoeg hiervan. Stellen wij eerder vast hoe bij een nauwkeurig en gedetailleerd onderzoek blijkt, dat Zweigs ‘Typologie des politischen Menschen’ in samenstelling en uitwerking geheel op Madelins grote werk gebouwd is.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In grote trekken komt dat neer op de hieronder volgende schematische vergelijking. Men houde daarbij in het oog dat Zweig zijn stof in negen hoofdstukken heeft samengevat, terwijl Madelins boek achtentwintig capita telt. De Franse historicus heeft daarbij een driedeling aangebracht in I Fouché de Nantes (1759-1799), II Le ministre Fouché (1799-1810) en III Le duc d'Otrante, die in het overzicht met de Romeinse cijfers wordt aangeduid.
Uit dit schema valt af te leiden, dat Zweig Madelin als grondslag genomen en gevolgd heeft, terwijl het tevens aantoont dat de opbouw hunner werken verschilt. Bij Madelin wordt de compositie beheerst door de geschiedkundige ontwikkelingsgang, terwijl die van Zweig de structuur van de beschrevene weerspiegelt. Dit wezenlijke onderscheid bepaalt het karakter hunner werken. Madelins boek is een studiewerk vàn en vóór de historicus, Zweigs werk een voor brede kring bedoelde biografie van het moderne type.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uiteraard is het voor een biografie als de onderhavige noodzakelijk het materiaal in de eerste plaats aan studiewerk te ontlenen, en Stefan Zweig zou de laatste geweest zijn om dit te ontkennen. Nadere vergelijking toont dan ook aan, dat Zweig zich het door Madelin bijeengebrachte wel zeer goed eigen gemaakt heeft. Enkele voorbeelden zullen dit duidelijk maken. Friderike M. Zweig heeft erop gewezen, dat in bijna alle biografische werken van Stefan Zweig een hoofdstuk voorkomt dat gewoonlijk ‘Bildnis’ genoemd wordtGa naar eind30). Ook in Fouché ontbreekt het niet, al is er hier geen afzonderlijk caput aan gewijd. Men treft het reeds vroeg in het begin aan en wordt dan geboeid door het daarbij aan de dag tredend doordringingsvermogen van de auteur. In dit portret is de harmonie bereikt door lichaam en geest in hun wisselwerkingen te belichten, en zo Fouché psychisch en physiologisch te duiden als deel uitmakend van het ras der ‘Kaltblütler’Ga naar eind31). De karakteristiek is treffend, maar men is geneigd zich af te vragen waarop zij berust, temeer omdat geschilderde afbeeldingen uit die tijd van ‘Aufstieg’ ontbreken. Voor een antwoord op de vraag kan men bij Madelin terecht, die in zijn zesde hoofdstuk Fouché eveneens als een ‘sang-froid’ tekentGa naar eind32). Bij de lectuur daarvan zal men trouwens zien, dat dit gehele zesde hoofdstuk, tot in de details toe, door Zweig voor zijn biografie gebruikt is. In Zweigs eerste hoofdstuk wordt men ook getroffen door de schildering van de plaatsen door de verschillende partijen in de vergaderzaal der conventie van 1792 ingenomen. Met onmiskenbare verve wordt de bergpartij der radicalen, met Marat, Danton en Robespierre, erin gesteld tegenover de beneden zittende gematigde Girondijnen, waaronder Condorcet en Roland. Velen hebben deze bladzijden geprezen, en ook Friderike M. Zweig laat niet na op dit: ‘Stück Anschauungsunterricht der französischen Revolution’ met trots te wijzenGa naar eind33). Nochtans hoe fraai het schilderij ook geworden is, het carton is van Madelin, waar men het in het tweede hoofdstuk - ‘De la Gironde à la Montagne’ - aangeduid vindtGa naar eind34). ‘Der “Mitrailleur de Lyon”’ vertoont hetzelfde beeld. De structuur zijner tweede bladzijde is kenmerkend voor het hele boek, waar zij Chalier als volger van Rousseau tekent, en in enkele regels toont hoe moeilijk het was in zijn positie het evenwicht tussen humaniteit en fantasie te bewaren. Andermaal: de karakteristiek is voortreffelijk, maar de bijzonderheden vindt men alle terug in het bijna gelijknamige hoofdstuk van MadelinGa naar eind35). Laat deze historicus daarbij het licht vallen op Fouché's dubbelzinnigheid, dan is dat voor de latere biograaf aanleiding om een en ander in een vergelijking te vatten, waar hij schrijft, dat Robespierre's optreden veroorzaakte, dat Fouché van een revolutionaire Saulus een humane Paulus werdGa naar eind36). Nochtans, men weet het, Lyon had Fouché onder de guillotine gebracht zo hij er niet in geslaagd was zijn tegenstander Robespierre zelf te doen vallen. Zijn strijd met ‘l'Incorruptible’ behoort dan ook tot de boeiendste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bladzijden, die Madelin èn Zweig te bieden hebben. Er is boven al op gewezen, dat men het hoofdstuk ‘Thermidor’ van de eerste geheel bij de laatste terugvindt. Met het daarop volgende ‘Le lendemain de Thermidor’ biedt het de gegevens waaruit Zweig voor zijn ‘Der Kampf mit Robespierre’ geput heeftGa naar eind37). Men kan er daarbij niet aan twijfelen, dat hij de oorspronkelijke stukken, zoals het manuscript der grote redevoering van Robespierre, wel zelf onder ogen gehad zal hebben, want men hoeft er Die Welt von Gestern maar op na te slaan, om te zien dat de Parijse archieven en bibliotheken allesbehalve terra incognita voor hem waren. Voortreffelijk zet hij de vroegere vrienden, nu vijanden, tegenover elkaar, en al is het ook hier weer mogelijk, aan de hand van het door Madelin bijeengebrachte materiaal, pagina voor pagina na te gaan hoe de biograaf aan zijn voorstelling gekomen is, men moet toch een Zweig zijn om de verhouding Robespierre: Fouché als die tussen jager en hert te tekenen, en daar later nog aan toe te voegen, dat de vroegere leraar in de physica als een mol tegen zijn oud-stadgenoot en jurist vocht! Nochtans is lang niet alles daaromtrent bekend en waar Madelin zo oprecht toegeeft het niet te weten vallen de vraagtekens van Zweig te waarderen. Wel kan men uit een en ander afleiden, dat de toestand voor Fouché gevaarlijk blééf. Ook na de val van Robespierre heeft hij voor zijn leven moeten blijven vechten en toen de vergadering van 1796 hem niet herkoos, verdween hij voor enkele jaren van het politieke toneel om zich in duisternis schuil te houden. Dit schuilhouden is de geniale politieman zo uitstekend gelukt, dat historicus noch biograaf erin geslaagd zijn vast te stellen hoe hij in die tijden rondgekomen is. Madelin heeft daarbij zeker hardnekkiger gespeurd dan Zweig, maar aan de ‘schöpferische Seelenkunde’ van de laatste dankt men een ‘Hymnus des Exils’Ga naar eind38), die duidelijk maakt hoe de teruggekeerde Fouché te Nantes in de moeilijkste dagen van het Directoire de juiste man op de juiste plaats kon schijnen. Met zijn zuiverder gevoel voor verhoudingen is de Oostenrijker hier veel beknopter dan de Fransman, want het caput van de biograaf vat niet minder dan vijf hoofdstukken van de historicus samenGa naar eind39). De overgang van diplomaat naar minister voltrekt zich in Zweigs voorstelling gelijkmatiger dan bij Madelin. Tegenover de volledigheid van de laatste stelt de eerste een keuze, die behalve haar winst in beknoptheid ook nog ten gevolge heeft, dat zij de beschrevene psychologisch beter doet verstaan. Dit komt ook tot uiting in het tegenover elkaar stellen van de grote tegenspelers Fouché en Napoleon. Beide gunstelingen van Barras ontmoetten elkaar voor het eerst als minister van politie en generaal. Maar terwijl de Corsicaan tot keizer zal opklimmen en over heel Europa zal gebieden, blijft Fouché, ook als Hertog van Otranto, wat hij in de dagen van het consulaat geweest is. Beide mannen hebben elkaar vanaf het eerste ogenblik doorzien, gevoeld dat zij tegenspelers waren, maar juist daardoor tevens beseft niet zonder elkaar te kunnen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zweigs ‘Minister des Kaisers’ maakt dit alles duidelijk en doet vooral zien hoe Napoleon geen aangenaam heer, maar Fouché evenmin een aangenaam dienaar was. Andermaal baseert zich ook dit caput van de biograaf op vijf hoofdstukken uit het boek van de Franse historicusGa naar eind40). Diens meer politieke uiteenzettingen komen bij Zweig op de tweede plaats, al heeft hij er toch zijn voordeel mede gedaan. Meer aandacht schonk hij aan de capita ‘La révolution dans l'empire’, ‘Les premières intrigues’ en ‘1809’. En dat is wel begrijpelijk! Hij vond hier prachtig materiaal om Fouché en Talleyrand naast en tegenover Napoleon te stellen, en tegelijk de eersten als leerlingen van Machiavelli samen te doen gaan. Hij tekent daarbij de cirkelgang van chaos over orde tot chaos, en maakt duidelijk hoe de Hertog van Otranto de vroegere Fouché moest doen vergeten. De datum van deze verheffing in de adelstand, 15 Augustus 1809, is een keerpunt in het leven van de man uit Nantes. Madelin en Zweig hebben dat beiden gevoeld en hier dan ook een halt gemaakt. De Fransman begint er het derde deel van zijn lijvig werk mede, de Oostenrijker gaat over tot zijn laatste hoofdstukken die feitelijk alle de titel van zijn zesde - ‘Der Kampf gegen Kaiser’ - zouden kunnen dragen. Ook hier weer hetzelfde beeld van de verhouding tussen biograaf en historicus: de eerste heeft de laatste trouw gevolgd. Madelin heeft alle gebeurtenissen breedvoerig geschilderd, Zweig heeft de door hem gekozene vluchtiger nageschetst. Tot hoever deze overeenkomst gaat, kan blijken uit beider waardering voor de ontvluchting van Fouché bij diens arrestatie. De Fransman noemt het een ‘vaudeville en plein drame’Ga naar eind41); de Oostenrijker, moderner, spreekt van een komische filmscèneGa naar eind42). De biograaf bereikt daarbij zijn hoogtepunt in zijn behandeling van de befaamde honderd dagen in ‘Der Endkampf mit Napoleon’. Ook Fouché staat hier op zijn toppunt. Eindelijk ziet hij zijn dag gekomen. Als de getrouwste zijner vijanden heeft hij zich, onmiddellijk na Napoleons terugkeer, ter beschikking gesteld, maar in de nieuwe verhouding is de Corsicaan van begin af aan de zwakkere. Napoleon blijkt de schijn-keizer terwijl Fouché de ware heerser is, die - mirabile dictu - door alle partijen vertrouwd wordt. Zij strijden met elkaar, en Napoleon is er zich wel van bewust dat het om leven of dood gaat. Maar hij kan deze mephistofische Proteus niet in handen krijgen. Fouché herinnert zich Robespierre en hij vecht met gelijke volharding, doch gesteund door een honderdmaal zo grote ervaring. Daarbij voltooit hij nog andere arbeid welke algemeen gewaardeerd is, en die hem - de régiçide - uiteindelijk tot minister van Lodewijk XVIII gemaakt heeft. Deze ‘Aufstieg’ lijkt als adelaarsvlucht te zeer op hoog-vliegerij om niet in een tuimelende val te eindigen. ‘Sturz und Vergängnis’ - Zweigs laatste hoofdstuk - is dan ook als het ware een da capo, waarin Madelins slotcapita weerklinken. Wat zegt men van een régiçide, die Lodewijk XVIII na zijn tweede terugkeer in de Tuilerieën ontvangt? En wat zegt men van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
deze koning als getuige bij het tweede huwelijk van zijn minister van politie? Waarlijk, men zal bij Madelin niet tevergeefs zoeken wat men bij Zweig vindt, maar het is andermaal het onderscheid tussen carton en schilderij, dat voor de laatste pleit. De Hertog van Otranto wordt weer Fouché en na eerst door Talleyrand ‘ontslagen’ te zijn, leert hij op zijn martelgang van Dresden over Praag naar Linz en Triëst, hoe Fortuna met de machtigen der aarde speelt. Nimmer gehéél bukkend leert hij zich op den duur beheersen en keert zelfs terug tot datgene wat hij vroeger vertrapte. Zo heeft hem het rad der fortuin als het ware rondgewenteld en hem, aan het einde zijner dagen, doen geloven dat hij het ware niet hier maar elders te wachten had.
* * *
Het zou een ongewenste en bovendien verkeerde gevolgtrekking zijn, indien men na de voorafgaande brede vergelijking tot de uitspraak kwam, dat Zweig Madelin geëxcerpeerd heeft. Men behoeft Ter Braaks voorstelling van ‘wetenschappelijke leveranties’Ga naar eind43) immers niet te aanvaarden om toch Romein te volgen, waar hij - in navolging van Strachey - levende kennis boven dode steltGa naar eind44). Bij de biograaf komt het vooral daar op aan en zo heeft Zweig, als een beeldhouwer, Madelins materiaal dan ook gebruikt. Deze vergelijking gaat enerzijds mank, maar is andererzijds doeltreffend, omdat de biograaf zich zelf een ‘Bildnis’ voor ogen stelde en de historicus streefde naar het eerste, samenvattende werk over de behandelde. In deze onderscheiden doelstelling ligt het afwijkende van hun arbeid. En om dit nogmaals in een vergelijking uit te drukken: Madelin trachtte een volledig foto-album te geven, terwijl Zweig al zijn krachten concentreerde op een geschreven portret. Dat de laatste de eerste gevolgd heeft pleit daarbij voor de historische betrouwbaarheid der gebruikte gegevens. Maar het is zaak daarbij aan te tonen, waarom en hoe zijn tekening van de foto's verschilt. Om met het opvallendste onderscheid te beginnen: Zweig heeft vooral oog voor de mens Fouché, Madelin voor de documenten vàn en óver hem. Ontbreekt het deze niet aan het inzicht dat kloosterorde, kerk, familie en docentschap veel invloed op de latere staatsman uitgeoefend hebben; gene formuleert dat alles in één aan het leven ontleende zin, dat Fouché juist als leraar leerling geweest is. Kenschetst hij hem daarbij als discipel van Loyola, dan laat hij niet na op te merken dat zijn roeping geenszins de religie maar de politiek gold, die politiek welke hem ook van hogere wijdingen af deed zien en hem de kap aan de haak deed hangen, teneinde vrijer naar de hand van Robespierre's zuster te dingen. Dit alles is ook bij Madelin te vinden, doch wat men daar moet zoeken vormt hier een kunstig geheel. Vanaf de eerste bladzijden is het karakterkameleon Fouché bij Zweig de dienaar van elke macht, en zo geportretteerd staat hij als een levende voor ons, terwijl hij bij Madelin dood is en dood blijft. Gedachtig het feit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat de uitersten elkaar aantrekken, heeft men daarbij de indruk dat de geduldige Fouché voor de ongeduldige Zweig wel een zeer attractieve figuur geweest is. Deze opportunistische Odysseus die het avontuur beminde om de intrigue, was, in tegenstelling met zijn biograaf, geen volger van de idee maar van de tijd. Hij zwaaide om met het gemak van een draaideur, behoorde altijd tot de overwinnaars en koesterde een verachting voor de mensen, welke de humanist Zweig wel geobsedeerd moet hebben. Als voorzichtig zeemanskind zocht hij het gevaar niet doch vermeed het evenmin, en vóór alles realist was hij wars van alle irrealiteit. Hij was een man die de beweging van zijn tijd begreep en daarvan ten volle profiteerde. Deze karakteristiek is gebouwd op Zweigs eerste hoofdstuk, dat dus de beschrevene ten voeten uit schetst. Nog zijn het slechts contouren die naderhand doorwerkt worden, maar de figuur is aanwezig en de gelijkenis getroffen. Madelin werkt anders: langzamer en bij gedeelten, kortom succesievelijk; Zweig daarentegen streeft van den beginne naar het geheel en is meer intuïtief. Hij verbindt bovendien gaarne het verleden met het heden. Zo vergelijkt hij de rebellie te Lyon, als hoogtepunt der Franse revolutie, met de Russische omwentelingGa naar eind45); zo stelt hij Fouché en de rechter van instructie uit Dostojewsky's Raskolnikov naast elkaar46) Stefan Zweig, Joseph Fouché, blz. 149.. Het onderscheid in doelstelling tussen historicus en biograaf valt eveneens af te leiden uit het vermelden der details. Madelin is door de opstapeling daarvan vermoeiend, maar bij Zweig prijst men de keuze omwille der bereikte effecten. Zo waar hij in drie regels het Parijs van 1799 schetst: ‘mit seinen eintausendfünfhundert Tanzlokalen, seinen blendenden Läden, seiner Jeunesse dorée’Ga naar eind47). Zo waar hij terloops vermeldt, dat Fouche's landgoed Ferrières later de residentie der Rothschilds worden zouGa naar eind48). Zo waar hij aantekent dat Napoleon, als schoonzoon van Zijne Apostolische Majesteit, weer vroom geworden was en de mis bijwoondeGa naar eind49). Een soortgelijk verschil bestaat er ten aanzien der citaten. Zo overvloedig als de historicus daarin is, zo zuinig blijkt de biograaf. Doch waar de laatste dan ook een aanhaling plaatst werkt zij als een vuurpijl. Om ons tot één voorbeeld te beperken: kan men zich een mooier citaat denken dan de volgende woorden van Proteus-Fouché: ‘Il n'est pas dans mon caractère de changer’?!Ga naar eind50). Men ziet het: streeft Madelin naar volledigheid; Zweig gaat het om de keuze. Maar dan een keuze die doeltreffend is, en - aan de volledigheid van de historicus ontleend - betrouwbaar. Bij herhaling: dit voert niet tot imitatie, omdat de belichting anders is. Slechts in één opzicht wijkt Zweig definitief van Madelin af, en dat wel ten aanzien van Fouché's Mémoires. De biograaf staat al in het algemeen afwijzend tegenover deze soort van litteratuur - die men, naar hij zegt, alle met de loupe moet lezenGa naar eind51) - terwijl hij over die van Fouché helemaal de staf breekt, zich daarbij beroepend op: ‘Heinrich Heines heiteres Wort, der von dem ‘bekannt falschen Mann’ Fouché schrieb, er habe ‘die Falschheit so weit getrieben, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
noch nach seinem Tode falsche Memoiren zu veröffentlichen’.Ga naar eind52). Men kan zich voorstellen, dat Madelin voor de beoordeling dezer geschriften zich liever op andere autoriteiten beriep, en daarin aanleiding vond er een bescheiden gebruik van te maken. Ik houd het er bovendien voor, dat de historicus reeds toen nauwelijks aan de authenticiteit dezer Memoires getwijfeld heeft, dit te meer omdat hij er voor enkele jaren een nieuwe uitgave van bezorgdeGa naar eind53). Hij heeft in een inleiding daarop de kwestie van Fouché's auteurschap opnieuw onderzocht en daarbij als zijn mening te kennen gegeven, dat de Hertog van Otranto de werkelijke schrijver geweest is. Nochtans is dit onderscheid tussen Zweig en Madelin niet van beslissende betekenis voor de beoordeling van de psychologische biografie van eerstgenoemde. Naar aangetoond werd is zij opgebouwd met goed en betrouwbaar materiaal, terwijl haar schrijver als kunstenaar een geroepene was. Fouché is een keerpunt in Zweigs leven; het is een keerpunt ook in de ontwikkeling der moderne biografie. Men kan zich niet aan de indruk onttrekken, dat het verrassende succes Zweig op deze nieuwe weg heeft voortgedreven, maar helaas heeft de onrust van na 1933 hem verhinderd nog een zo gaaf werk te leveren. Marie Antoinette, Erasmus, Maria Stuart; het zijn alle lofwaardige pogingen, die echter steeds met een gedeeltelijk en niet met een volledig slagen bekroond werden. Slechts Balzac herinnerde aan Fouché, maar helaas bleef het een torso.
Het is opmerkelijk dat velen geneigd zijn biografieën als die van Ludwig, Maurois en Zweig te veroordelen op grond van de overweging, dat zij - niet door vakhistorici geschreven - te kort zouden schieten in de weergave van het historische beeld. Meestal verliezen zij daarbij uit het oog, dat ook dit ‘beeld’ minder vast staat dan nog algemeen wordt aangenomen, maar bovendien onderscheiden zij te weinig tussen het genre der vie romancée en dat der biografie. Zweig was zich daarvan wel bewust en liet niet na daarop, bij herhaling, de aandacht te vestigen. Het bleek trouwens uit het voorafgaande, hoe hij - met al zijn voorliefde voor de ‘schöpferische Seelenkunde’ - de historie niet verwaarloosde en er vooral naar streefde zijn visie meer levensbeschrijving dan roman te doen zijn. Kunstenaar en geen speurder zette hij daarbij alles op alles, om de beschrevene, die zo graag in donkerte verwijlde, in het volle licht te plaatsen. Dat hij hem daarbij als vertegenwoordiger zijner soort wilde beelden, hing samen met zijn streven naar een typologie des geestes, die het hem mogelijk moest maken ideeën door persoonlijkheden weer te geven. Het is de vraag of hem dat altijd gelukt is; het is zelfs de vraag of Fouché gezien kan worden als dé vertegenwoordiger van het genus der diplomaten. Maar hoe het antwoord op deze twee vragen ook moge luiden; er kan geen twijfel over bestaan dat Zweig in deze biografie aan de historie volkomen recht heeft doen wedervaren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deze conclusie is verheugend en tevens doorslaggevend voor de waardering van dit boek, dat men - mede daarom - een goede bestseller zou kunnen noemen. Het is van zijn hele biografische oeuvre het best geslaagde, wat niet in tegenspraak is met de omstandigheid dat het ook het snelst gerijpte isGa naar eind54). Ongetwijfeld hangt dat samen met Zweigs reeds aangestipte Latijnse voorkeur, die hem - ongeacht zijn cosmopolitisme - toch nimmer vergeten deed, hoeveel hij aan Frankrijk in het algemeen en aan Parijs in het bijzonder dankte, al moet men natuurlijk tevens in het oog houden, dat Fouché, in tegenstelling met zijn latere werken, in rust ontstond. In overeenstemming met de Baumeister der Welt, kenmerkte het zich door de, ook daarin aan den dag tredende, ietwat Engels aandoende terughoudendheid, welke hem evenzeer hier ervan weerhield het intiemste zijner individualiteit prijs te geven. Dat hij als ‘Psychologe aus Leidenschaft’Ga naar eind55) zich andermaal door grote mensenkennis onderscheidde behoeft daar nauwelijks aan toegevoegd, terwijl juist door de vergelijking met Madelins ietwat logge geheel Zweigs voorliefde voor het korte en architectonische wel zeer in het oog springt. Romain Rolland heeft Zweig eens met een Vliegende Hollander vergeleken, daarbij doelend op de vele door hem gemaakte reizenGa naar eind56). Kwalijk vermoedde de grote Fransman, dat zijn beeldspraak met betrekking tot de latere Zweig nog doeltreffender zou zijn, omdat toen het reizen naar vrije verkiezing plaats maakte voor het trekken uit dwang. Deze ommekeer heeft een metamorfoze bij Zweig veroorzaakt, welke hem nadien nimmermeer aan zijn vroeger wezen gelijk deed zijn. Enerzijds bracht hem dat op het mondiale plan, maar anderzijds rukte het hem ook los uit een milieu waar hij niet buiten kon. Van het kamp der Duitse litteratuur stapte hij over in dat wat tegen het verlatene gericht was, en al viel het hem niet moeilijk deel uit te maken van dit humanistische frontGa naar eind57), toch begreep hij dat de breuk door deze wisseling niet geheeld werd. Toen zij onherstelbaar bleek, leed hij eronder en zijn werk niet minder. Dit verklaart waarom Fouché behalve zijn beste ook zijn gaafste werk is. Nochtans wil de vorige alinea niet te kort doen aan Zweigs persoonlijkheid en arbeid, ook na het rampjaar 1933. Zijn deel uitmaken van de redactie der Forum-Bücher - waaraan ook de Nederlandse uitgeverij een zo belangrijk aandeel nam - was van betekenis voor het handhaven der ware Duitse traditie. Als bestuurslid van de Londense Freier Deutscher Kulturbund verdedigde hij dezelfde geestelijke waarden. Daarnaast valt tevens te vermelden, dat hij mede-oprichter was van de Internationale Thomas Mann-Gesellschaft. - In zekere zin is dit alles nog aan het uiterlijke gebonden. Het innerlijke bleef zijn werk, waarbij niet herhaald behoeft te worden dat Zweig ook na 1933 hard heeft gearbeid. De lijst zijner uitgaven is indrukwekkend en indien men bedenkt dat daaraan nog talrijke vertalingen moeten worden toegevoegd, dan begrijpt men hoe deze onrustige ongeduldige zich ook in de latere jaren niet spaarde. Hij had daarvoor een te verheven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
opvatting van de plichten des schrijvers en vooral van de problematiek der verhouding van kunst en politiek. Evenwel kan men zich niet aan de indruk onttrekken, dat hij in diepste wezen van de strijd afkerig was. Hoe overtuigd ook van de noodzakelijkheid der solidariteit, bleef hij in de eerste plaats individu en het is hem nimmer gelukt tussen beide polen het juiste midden te vinden. Gemeenschap en afzijdigheid, actie en concentratie stonden voor hem in te schrille tegenstelling dan dat hij ze had kunnen verbinden, en per slot van rekening ging hem de onpartijdigheid dan ook boven alles. Men ziet daaruit hoe hij deze problemen niet, of nauwelijks tot een oplossing kon brengen. Valt het ook daaruit te verklaren dat hij afkerig was van zijn eigen tijd en in de negentiende eeuw zocht wat de twintigste hem onthield? Het is moeilijk daarop een volledig bevestigend antwoord te geven, maar de wijze waarop Zweig zich zijn hele leven aan Balzac vastklampte is in dezen toch wel veelbetekenend. Reeds in de jaren dat Zweig voor alles als bemiddelaar der Franse litteraire kunst op de voorgrond trad heeft hij op verschillende wijzen het thema Balzac benaderd. Vooreerst gaf hij een Balzac-bloemlezing met een inleiding uit. Verder schreef hij verschillende opstellen over hem, bekroond door het grote essay Balzac, dat met Dostojewski en Dickens tezamen het boek der Drei Meister vormde en de Baumeister der Welt inleidde. Ook nadien heeft hij hem nimmer losgelaten en in de compositie van de ‘Roman seines Lebens’ zijn magnum opus gezien, dat zijn levenswerk op waardige wijze moest afsluiten. Deze trouw is door meer dan persoonlijke voorkeur gevoed. Tegenover de gespletenheid zijner eigen dagen zag Zweig hier bewonderend op tegen een machtige synthese; een ware sociografie van de Franse maatschappij tijdens het keizerrijk, de restauratie en vooral het burgerkoningschap van Louis-Philippe. Het eruit sprekende pessimisme zag hij bovendien maar al te zeer bewaarheid, en nauwelijks kon hij, met de gruwelen onzer dagen voor ogen, geloven dat verbetering en redding mogelijk waren. In deze wereld van meer dan twee duizend wezens (‘tout un peuple de douleurs’ zoals Balzac zelf zegt) ontmoette hij als enige historische figuur de raadselachtige Fouché. Deze werkelijkheid in de verbeelding heeft hem tot herschepping gevoerd, maar - merkwaardigerwijze - niet in de romanvorm van de meester, die hij zelf zo gelukkig in Ungeduld des Herzens beoefende, doch in de nieuwe vorm die hij ook zelf met zijn essay-trilogie geschapen had. De proef werd tot een meesterwerk omdat ook zij een synthese inhield, nl. die van kunst en wetenschap. |
|