op zijn omgeving en met zijn gedachten meestal bij zijn dossiers. Aldus ook op deze namiddag. Hij had nooit oog getoond voor het jonge groen, tenzij mevrouw Kars hem attent maakte. Ze wist van zijn lichte verstrooidheid en maande hem herhaaldelijk tot voorzichtigheid in het verkeer. Daartegenover beriep hij zich op het dierlijk instinct tot zelfbehoud, maar, voelende dat deze geruststelling niet gans toereikte, voegde hij erbij dat hij ook nog goed uit zijn ogen keek.
De route van meneer Kars leidde altijd, en dus ook thans, over een ingewikkeld kruispunt. Hij moest ergens, dicht bij zijn huis een grote verkeersweg oversteken die uit verscheiden banen bestond: een wandelpad van klein grind, een fietspad van asfalt, een rijweg van klinkerkeien, twee trambanen met tussengewoekerd gras, een fietspad van asfalt, een wandelpad van klein grind. Al deze banen werden onderling gescheiden door enkelvoudige rijen dikke bomen die aan de allee een grote bekoring verleenden, maar ook het uitzicht belemmerden, zodat een overstekend wandelaar niet kon volstaan met beurtelings de ene kant uit te zien en de andere, maar bepaald ook nog om de stammen moest heengluren. En dan vertoonde de verkeersweg ten plaatse waar meneer Kars er zich van bediende nog iets, dat hem maakte tot een knooppunt: hij werd door een andere dubbele trambaan benut voor oversteken in S-vorm.
Toen meneer Kars die namiddag van zijn werk gekomen, om ongeveer kwart over vijf de laan overstak die in beide richtingen druk bereden werd, kreeg hij daar ergens de merkwaardigste gewaarwording van zijn leven. Ze viel niet te verwoorden, in geen enkele taal, ze was evenmin te verklanken, te verbeelden of in gebaren uit te drukken. Ze lag buiten het gebied van zintuiglijke waarneming. Maar het vreemdste was dat hij haar ogenblikkelijk vergat.
Hij liep verder. Hij was de laan overgestoken. Daar voor hem lag de bochtige dwarsstraat waardoorheen het andere dubbele paar tramrails slingerde. Hij zou nu ook verder zijn oude vertrouwde route volgen: eerst deze straat haaks over, dan een klein voetpad met een heuvel en hekwerk aan begin en eind om fietsers te weren, dan het villapark waar hij met zijn gezin zijn intrek had in een paar kamers, en vast en zeker in vijf minuten thuis.
Toen hij echter de tweede straatweg had gesneden en veilig stond op het andere trottoir werd hij door een onverklaarbare kracht gedwongen tot omkijken, en het eerste wat hem opviel was tussen de bomenrijen van de grote laan een stilstaande motorwagen, waar zich aan de kop reeds een groep kijkers had gevormd. De kop werd dikker, en meneer Kars, die hier volmaakt veilig stond, met de ingang van het heuvelend voetpad in zijn rug, zag hoe al meer nieuwsgierigen kwamen aanhollen, hoe fietsers en bromfietsers afstapten en auto's stilhielden. Hij zag het van deze korte afstand duidelijk en tegelijk met een zekere gedesinteresseerdheid. Naar zijn aard was hij niet iemand om met de neus te willen liggen boven op een verkeers-