De Vlaamse Gids. Jaargang 40
(1956)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 120]
| |
De studie van het Nederlands in Australie
| |
[pagina 121]
| |
Ter illustratie het volgende: bij het begin van het jaar heb ik een ‘test’ voor eerstejaars-studenten gehouden, om eens een idee te krijgen van wat zij over Nederland weten, wanneer zij naar de universiteit komen. Daarbij kwamen soms de wonderlijkste voorstellingen voor de dag: de grenzen van Nederland werden af en toe verlegd naar Polen, naar Zweden, naar de Baltische Zee en heel vaak naar Frankrijk; als hoofdstad werden Antwerpen, Rotterdam en Kopenhagen opgegeven; het aantal inwoners steeg in verschillende gevallen tot vijftig millioen; het verschil tussen Nederland en België was vele studenten niet erg duidelijk, terwijl ze met Vlaanderen helemaal geen raad wisten en Benelux een totaal onbekende grootheid bleek te zijn. Voordat we, naar aanleiding hiervan, over de Australische saholen vonnis wijzen, zouden we echter eerst eens moeten nagaan wat eerstejaars-studenten in Nederland en België van een soortgelijke ‘test’ over Australië zouden maken. Misschien zou het lachen ons dan vergaan. Dergelijke gebreken in kennis mogen spectaculair zijn, ze zijn vrij eenvoudig te verhelpen; het voornaamste is dat er hier tegenwoordig een levendige belangstelling voor Nederland bestaat. Ook onder de studenten bestaat die belangstelling, en men ziet de weerspiegeling ervan in het gedurig toenemende aantal studenten die Nederlands studeren. De mogelijkheid om Nederlands te studeren wordt op het ogenblik alleen nog geboden door de universiteit van Melbourne, waar al verscheiden jaren een cursus in de Nederlandse taal- en letterkunde bestaat. Het ontstaan daarvan is voornamelijk te danken aan de energie en het taaie doorzettingsvermogen van Prof. A. Lodewijckx, die tot 1946 als Associate-Professor in het Duits aan deze universiteit was verbonden. Prof. Lodewijckx, nu emeritus, is een Vlaming, en heeft vanaf zijn benoeming in de twintiger jaren er zonder ophouden naar gestreefd om het Nederlands als universitair studievak erkend te krijgen. Eerst werd het Nederlands aanvaard als vak voor de ‘post-graduate’ studie; het zou echter nog geruime tijd duren voor de universiteit het op voet van gelijkheid met andere talen zou accepteren voor de ‘undergraduate’ studie. De gelegenheid kwam in 1942, toen er voldoende belangstelling voor de Nederlandse cursus bleek te bestaan en de tijd rijp scheen voor een volledige erkenning van het Nederlands als studievak, ook al door het nauwe contact dat er, tijdens de oorlog, tussen Nederland en Australië was. In dat jaar werd het Nederlands officieel opgenomen in de Arts-Course en heeft sindsdien een volkomen gelijkberechtigde positie naast de andere talen, die hier onderwezen worden. Nederlands werd een studievak in het Department of Germanic Languages, waar, behalve het Nederlands en het Duits, ook het Gotisch en het Uslands een plaats hebben. Het onderwijs in het Nederlands wordt op het ogenblik gegeven door Dr. J. Smit als senior-lecturer, mezelf als lecturer, en nog twee Australische tutors. | |
[pagina 122]
| |
Wie het Engelse universitaire systeem kent, weet dat dit geheel anders is opgevat, dan het Nederlandse of Belgische. Een volledige uiteenzetting ervan zou het bestek van dit artikel ver te buiten gaan. In het kort komt het hierop neer, dat men niet zozeer een vak studeert, maar een course doet, bijvoorbeeld een Arts-course. In de Arts-course kan men twee graden behalen, een Bachelor of Arts Ordinary (of Pass) degree, een studie van drie jaar, of een B.A. Honours, van vier jaar. Zo hebben wij dus voor het Nederlands eerste-, tweede-, derde- en vierdejaars-studenten, terwijl de zgn. Honours-studenten hun studie dan nog kunnen voltooien door het behalen van de graad van Master of Arts. Het aantal eerstejaars-studenten voor Nederlands is de laatste jaren steeds boven de vijftig. Voor de andere jaren is dat veel lager: wij hebben gemiddeld vijftien tweedejaars, vier of vijf derdejaars en een of twee vierdejaars. Drie studenten werken op het ogenblik aan een M.A.-thesis, één over de poëzie van Slauerhoff, één over de Lei cester-cyclus van Bosboom-Toussaint, en de derde over Nederlandse Shakespeare-vertalingen. Men vraagt zich wellicht af hoe het komt, dat er elk jaar een niet onaanzienlijk aantal studenten Nederlands gaat studeren De. reden hiervan ligt voor een deel in de inrichting van de Arts-course, waarbij elk student verplicht is om tenminste één jaar een vreemde taal te studeren. De keus valt dan vaak op het Nederlands, als naast verwant aan het Engels. Dit verklaart ook het grote aantal eerstejaars tegenover de andere jaren. Ook is Nederlands een verplicht vak voor studenten, die de Honours-course in Germanic languages gekozen hebben. Wanneer zij Duits als hoofdvak nemen (d.i. vier jaar Duits studeren), moeten zij twee jaar aan Nederlands doen, en omgekeerd; vier jaar Nederlands brengt twee jaar Duits mee. Tenslotte zijn er altijd enkele studenten die, om zuiver persoonlijke redenen, Nederlands studeren; ze zijn van Nederlandse afkomst, zijn met een Nederlandse verloofd, zijn in Nederland geweest, of willen er naartoe. Het percentage werkstudenten is hier hoog: ongeveer een derde van het totale aantal studenten heeft een baan voor hele of halve dagen, en voor de studenten in het Nederlands ligt dit percentage waarschijnlijk nog hoger. Velen van hen zijn onderwijzers, die toelatingsexamen voor de universiteit hebben gedaan, en nu een academische graad willen halen. Zij hebben in hun schoolpraktijk nog wel eens plezier van hun Nederlands, omdat ze vaak pas gearriveerde kinderen van Nederlandse emigranten in hun klas krijgen, die ze dan, tot grote verbazing van de kinderen zelf, in hun eigen taal op hun gemak kunnen stellen. Gelegenheid voor conversatie met Nederlanders buiten de universiteit is er tegenwoordig te over; bijna iedereen heeft in zijn omgeving wel een Nederlander wonen die, in ruil voor Engelse conversatie, bereid is met hem in het Nederlands te praten. Door deze ruime mogelijkheid om het Nederlands practisch te gebruiken heeft het Nederlands tegenwoordig voor sommige studenten meer aantrek- | |
[pagina 123]
| |
kingskracht dan het Frans, dat hier vanouds de meest bestudeerde vreemde taal is. Het eerste jaar van onze cursus wordt voornamelijk besteed aan het leren van de taal, daar de meeste studenten geen vooropleiding in het Nederlands gehad hebben, wanneer zij naar de universiteit komen. Er is weliswaar altijd een kleine groep eerstejaars die bij een van de schoolexamens (Intermediate of Leaving) of bij het matriculatie-examen Nederlands als vak gekozen hebben, maar hun aantal is nog kleinGa naar eind1). Om de kloof tussen deze studenten en de anderen enigszins te overbruggen, geven wij in de laatste maand van de zomervacantie (d.i. Februari) een vacantiecursus. In het eerste jaar dan krijgen de studenten oefening in het lezen, vertalen en conversatie, en een college over Nederlandse geschiedenis. In de latere jaren komen daarbij taal- en litteratuurgeschiedenis, Middelnederlands (Beatrijs voor de Pass-studenten, de Reinaert voor de Honours), en voor de vierdejaars een speciaal college over Hooft, en een over moderne poëzie. Het spreekt vanzelf dat de colleges in het eerste jaar in het Engels moeten worden gegeven; pas in de latere jaren kunnen we in verschillende colleges op het Nederlands overgaan. Een van onze voornaamste zorgen is het opbouwen van een bibliotheek, die wetenschappelijk werk op taalkundig en letterkundig gebied mogelijk maakt. Onze tegenwoordige bibliotheek, die een vijftienhonderd boeken groot is, vertoont nog ernstige gapingen, vooral op het gebied van oudere taal- en letterkundige tijdschriften, die, wanneer ze tweedehands worden aangeboden, vaak zo duur zijn dat ze onze begroting ver te buiten gaan. Ik wil hier graag vermelden dat wij, bij de opbouw van de bibliotheek, grote steun ondervinden van de Nederlandse en Belgische regering, van de eerste door een aanzienlijke subsidie, van laatstgenoemde door royale boekenzendingen. Ook de Koninklijke Vlaamse Academie zendt ons geregeld boeken, terwijl wij De Vlaamse Gids, het Nieuw Vlaams Tijdschrift, Dietsche Warande en Belfort, Oud-Holland en de overzeese weekeditie van de N.R.C., regelmatig toegezonden krijgen. Het Prins Bernhard-Fonds, dat ons tweemaal een subsidie voor boeken toekende, mag hier zeker niet vergeten worden. Tenslotte zijn het Nederlands lnformatie-Bureau en het Nederlandse en Belgische Consulaat ons vaak van grote dienst, o.a. door het verschaffen van materiaal voor tentoonstellingen, films en dergelijke. Een belangrijke stap op de weg naar contact tussen de studenten van de twee landen werd verleden jaar door de Nederlandse regering gedaan, toen | |
[pagina 124]
| |
zij een jaarlijkse studiebeurs instelde voor een Australische student. In December 1954 vertrok een oud-student van onze cursus als eerste ‘scholar’ naar Nederland. waar hij nu aan de universiteit te Leiden colleges in de Nederlandse taal- en letterkunde volgt. Extra-curriculaire activiteiten nemen aan de Australische universiteiten een veel grotere plaats in dan aan de Nederlandse of Belgische, en het Nederlandse lectoraat besteedt hieraan ook de nodige aandacht door het uitnodigen van een Nederlandse spreker, het organiseren van een filmavond, of door het opvoeren van een Nederlands toneelstuk. Zo hebben we onlangs, ter gelegenheid van een zgn. Open Day, waarbij de Arts-faculteit voor het publiek opengesteld werd, een kleine overzichtelijke tentoonstelling gehouden van Vlaamse en Nederlandse schilderkunst in reproducties en een film vertoond van het droogleggen der Zuiderzee, waarvoor hier altijd een enorme belangstelling bestaat. Onze meest ambitieuze onderneming op toneelgebied is een opvoering van Mariken van Nimweghen geweest, in de schouwburg van de universiteit, waarbij de hoofdrol gespeeld werd door een meisje dat, een half jaar voor de opvoering, haar eerste woord Nederlands gehoord had. Niet alleen was haar spel voortreffelijk, haar Nederlands was dat ook, vrijwel accentloos. Maar zo iets, moet ik zeggen, is zeldzaam. Het aantal Nederlanders, die de colleges volgen, is nog gering. Dit jaar zijn het er vier in totaal; alle anderen zijn Australiërs. Er is echter grote kans dat, in de loop van de tijd, een aantal kinderen van emigranten zich weer tot de ‘oude’ taal aangetrokken zal voelen, en contact met het Nederlands zal gaan zoeken; ook voor hen is het van grote betekenis, dat er hier een rijk gedocumenteerd Nederlands studiecentrum is.
Melbourne |
|