| |
| |
| |
Charley Toorop (1891-1955)
door Andre de Ridder
MIJN kennismaking met Charley Toorop dagtekent van het jaar 1915, kort nadat de onscheidbare Gentse vrienden Gustaaf de Smet en Frits van den Berghe en als derde ikzelf - met nog een paar andere Belgische makkers, onder dewelke de architecten Louis van der Swaelmen en Huib Hoste niet verzwegen mogen worden - in Amsterdam hun ontdekkingsreis door de moderne schilder- en beeldhouwkunst (voor de laatstgenoemden ook door de moderne architectuur) begonnen waren. Heel vlug hadden we vriendschapsbetrekkingen met de Franse schilder Le Fauconnier en dezes vrouw, de Russische schilderes Maroussia, trouw en bescheiden aan zijn zijde, aangeknoopt, beiden reeds in de Nederlandse kunstmiddens ingeburgerd, zodat zij in de gelegenheid waren bij onze tochten wel eens als gids of bemiddelaar op te treden. Een niet minder gul onthaal was ons te beurt gevallen bij de Amsterdamse schilders en beeldhouwers, wanneer we deze op de een of andere tentoonstelling ontmoetten of op een bezoek aan hun atelier uitgenodigd werden. We gingen te rade, zowel bij de Nederlandse kunstenaars, de onze een heel eind vooruit op de weg van de ontvoogding, als bij de buitenlandse, van dat ogenblik af ruimschoots in de Nederlandse verzamelingen vertegenwoordigd, zodat we spoedig werken van schilders als Marc Chagall, Frans Marc, Kandinsky, Picasso e.a., voor ons grotendeels onbekenden, onder onze gretige en enigszins verraste ogen hadden gekregen.
De thans in het Haagse gemeentemuseum aan de gang zijnde tentoonstelling ‘Nederlandse schilderkunst om 1910’ laat een terugblik op dit reeds tot een ver verleden behorend stuk kunstgeschiedenis toe. Wat worden wij nog steeds getroffen door de levendigheid en de stoutmoedigheid van al die schilders, die met zoveel élan de meest bewogen periode van de kunstvernieuwing inzetten! Bij deze ontvoogding speelden Jan Toorop en Thorn Prikker een heel voorname rol, zodra de jongeren er zich voor ingespannen hadden om de kunst van hun land te onttrekken aan de beperkende grenzen van de realiteit - ‘de copieerlust des dagelijksen levens’ - en van het ‘eigen nationaal karakter’. Tot de voorvechters behoorden verder Piet Mondriaan, Jan Sluyters, Leo Gestel, Jacoba van Heemskerck, Schelfhout, Kees van Dongen. Nog vóór de wereldoorlog I hadden ze zich in de ‘Moderne Kunstkring’ verenigd, waar hun nog verwarde pogingen zich
| |
| |
baan braken, heen en weer geslingerd als ze waren tussen neo-impressionisme en divisionisme, cubisme en fauvisme en andere richtingen, vaak met elkaar in botsing. Het expressionisme echter is eerst gedurende de oorlogsjaren in Nederland doorgedrongen. Dan zijn kunstkringen als ‘Het Sinjaal’ in Amsterdam en ‘De Ploeg’ in Groningen, vooral de ‘Hollandse Kunstenaarsvereniging’ krachtig en met veel eensgezindheid, voor de nieuwe kunst in het strijdperk getreden.
Voor zover ik het mij herinneren kan (nu ik voor het schrijven van dit artikeltje geen tijd heb gevonden om mijn uit Nederland overgebracht ‘archief’ te raadplegen), is 't op een tentoonstelling van ‘Het Sinjaal’ dat ik met Charley Toorop kennis mocht aanknopen. Ze was toen een mooie en frisse, bevallige en aanminnige jonge vrouw, bij gelegenheid ingetrokken en ietwat schuchter, op andere ogenblikken vrijmoedig en strijdlustig, welke geestelijke eigenschappen haar, tot het einde toe, zijn bijgebleven. Uit haar ogen straalde die heldere en glanzende, nooit ontwijkende blik, welke het haar mogelijk zou maken haar klaar en scherp inzicht op de mensen te verwerven, haar schrandere en doordringende kijk op de personages, de voorwerpen, de landschappen, welke ze in haar oeuvre zou betrekken. Haar warme stem ging op de meest natuurlijke wijze, ongedwongen, van het zachte, bijna fluisterende register tot het hoge, het heftige over. Hoe dikwijls is 't ons gegeven geweest, de oorlog geëindigd, in de Brusselse vriendenkring, bij Gust van Hecke en zijn vrouw, op de Louisalaan, waar Charley vaak te gast was, tijdens discussies, welke wel eens fel oplaaiden, haar stem te horen overslaan van het speelse naar het strijdvaardige en haar tedere, innig vrouwelijke blik te zien harden tot mannelijke ernst en beslistheid, toen ze krijgshaftig voor haar mening opkwam en geen duim van haar standpunt afweek. Eens ontketend wierp ze zich overmoedig in het debat, zowel op artistiek als op sociaal terrein, al haar krachten gebald, met die ernst en die gloed welke ze anders achter een glimlach verborg. Zo is ook Charley's leven, jarenlang, zonder aarzeling één avontuur geweest, van zelfstandigheid en wilskracht, waar ze zich onvervaard in stortte, nochtans niet met een onstuimig geweld, blind voor het gevaar; bewust en met een zekere grootmoedigheid, aanvaardde ze er de risico's van, het wel en het wee. In haar leven kwam de wilskracht
tot uiting van een vrouw, die wist wat ze van het bestaan mocht verwachten, en die zonder aarzeling de weg opging, welke ze bewust had verkozen. Aldus vermocht ze veel af te reageren van wat anders misschien in haar kunst als onrust of onbesuisde hartstocht zou zijn binnengedrongen.
Deze herinneringen hebben geen ander doel dan Charley te tonen zoals ze was, als vrouw en als kunstenares. Immers, ook in haar kunst gaf ze blijk van dezelfde eigenschappen van helder doorzicht, overwogenheid en stille passie, van dezelfde zelfstandigheid en vastberadenheid. Indien Charley Toorop een heel grote kunstenares is geworden, is dit meesterschap niet de vrucht van een spontaan, aangeboren talent, waar ze slechts naar te
| |
| |
grijpen had om er genoeglijk, met niet al te veel inspanning, mede te bereiken wat ze zich had voorgenomen. Haar oeuvre is het resultaat van een moeizame strijd tegen zichzelf, een langzame maar zekere overwinning op zichzelf.
Jan Toorop was een zeer gevoelig schilder en bovendien een zeer veelzijdige, intelligente persoonlijkheid. Op heel jeugdige leeftijd bij haar vader in de leer genomen (ze stelde voor de eerste maal in 1910 tentoon, 19 jaar oud), had Charley Toorop, van meet af aan, iets van dezes rhythmische gevoeligheid geërfd, maar met meer lyrische zwier en met dat vreemd mengsel van nuchterheid en hartstochtelijkheid, van aanminnigheid en drift, dat tot het einde toe het kenmerk van haar wezen en haar kunst is gebleven. Wellicht heeft ze heel veel van hem geleerd; desondanks heeft ze van heel wat van het aldus verworvene geleidelijk afstand moeten doen. De Nederlandse critici schijnen o.m. veel belang te erkennen aan de symbolistische invloed, welke uit haar vaders oeuvre op het hare zou uitgestraald zijn. Mij moet het van het hart, dat ik persoonlijk bij haar nooit de indruk van een literaire inhoud of een esthetische kijk op de wereld heb opgedaan. Wat ze m.i. haar vader wel verschuldigd blijft, is haar drang naar het monumentale, de eenvoud in het grootse, en de bezonnenheid in het intuïtieve.
Voorgelicht door haar nooit volprezen meester Vincent Van Gogh, aangetrokken door de ‘fauves’, maakte ze aanvankelijk gebruik van lichtere, ietwat fellere kleuren, soms vrij schril contrasterend, week in vergelijking met haar later koloriet. De vorm was nog ietwat onbeholpen en gebrekkig, wel eens gewrongen. In mijn geheugen doemen, uit die jeugdjaren, een paar schilderijen van babys en kinderen op, een paar landschappen, o.a. een vuurtoren te midden van de zee en een paar hoeven in de duinen, een paar stillevens, haar thema's van toen en van later, waarin een heel voornaam kleurinstinct, alleszins veel fijngevoeligheid en veel poëtische zin naar voren traden. Een tikje woest naar de vorm, was haar visie vrij rijk aan tederheid en genoeglijkheid, stralend van stille vreugde.
De eerste naoorlogse jaren gingen voor haar gepaard met langere verblijven in Brussel en Parijs. Vanzelfsprekend bracht ze enkele dagen in de Borinage door, Vincent's voetsporen drukkend, en aan de Côte d'Azur, te Saint Paul de Vence, de druiven der vreugde plukkend - gedurende dewelke ze al de ingrijpende veranderingen in de hedendaagse kunstopvatting medemaakte. Waarna ze, het reizen en trekken beu, haar nieuwsgierigheid voldaan, haar stappen weer naar haar huis te Bergen-aan-Zee richtte, waar veilig onder het grote rieten dak te rusten, te mijmeren en langzaam voort te werken. Toen heeft de grote, diepere kentering zich voltrokken; niet zozeer: de vernieuwing van haar kunst, dan wel de vereenvoudiging en de verdieping dezer. Met haar oprecht ontzag afdwingende vitaliteit, haar koppig geduld en haar helder inzicht, neemt ze de strijd op tussen drift en bezinning, hartstochtelijkheid en zelfbedwang, zich geen moeite ontziend, door de spanning van haar stille krachten zich opwerkend
| |
| |
tot die rustig constructieve synthese en die sober pakkende kleurharmonie, welke ze vermocht in haar werken, vooral van de jaren 1930-35 af, te bereiken, nadat ze zich grotendeels aan de tover van het expressionisme had onttrokken en zich van lieverlede op een zakelijker veraanschouwelijking had toegelegd. Het gaat hier ten slotte om karakteristieken, welke de vrouwelijke kunstenaars zelden eigen zijn. Tussen de vaststelling, dat Charley Toorop als schilderes weinig ‘vrouwelijk’ is en het verwijt, dat haar werk hard en stug, soms bar is, is de afstand niet aanzienlijk. Mij komt het voor, dat Charley Toorop's streng constructieve zin en haar aangeboren neiging om groot te zien geenszins de mildheid van haar oeuvre in de weg staan. Beschouwt men haar mijnwerkersvrouwen, haar landarbeiders, haar dijkbouwers enz., dan spreekt uit deze stoere figuren niet enkel grootheid en eenvoud, doch in niet mindere mate de menselijke ontroering, welke ze bij het voorstellen van deze wroeters heeft ondergaan, en welke ze ons onvermengd weet mede te delen, met onvervalste liefde. Daaruit blijkt vooral wat ik haar ‘tederheid’ wens te noemen: de tederheid van een sterke vrouw. Gaat er met haar warm menselijk gevoel geen sentimentalisme gepaard en blijft alle anecdotisme er vreemd aan, zuiver en innig vinden we het in haar werk terug als iets zeer geheimzinnigs, des te ontroerender daar het meestal achter een ruig voorkomen verstoken is.
Hetzelfde kan van haar kleur en licht gezegd. Beweerd wordt wel eens, dat haar koloriet arm en monotoon is, en haar licht koel. Zodra kleur en licht afgestemd zijn op een zo gespannen vorm als de hare, waar alles nauw gebonden is, en sluitend gemaakt, ontstaat er, vanzelf, een rustig evenwicht tussen de componenten van het schilderij. Bewogen naar buiten is deze elementair statische beeldvorm geenszins; noch uitspattend de kleur, noch opdringerig het mengsel van licht en schaduw (opzettelijk weiger ik van het geijkte woord ‘afwisseling’ gebruik te maken, want nooit zijn licht en schaduw gescheiden, haar kleuren ontbonden). En de vormen zijn zoals ze dienen te zijn, beslist in eenklank met het koloriet, stevig, vrij strak, ietwat hoekig. Zoals Dirk Nyland in zijn brief aan Charley, bij gelegenheid van haar zestigste verjaardag, haar techniek omschreef: liever hard dan week, liever star dan slap. Wat niet wegneemt, dat er in haar kleurpartijen voorbeelden van heel fijne coloristische genuanceerdheid aangetroffen worden. Zulks is o.m. het geval, wanneer Charley Toorop eens spontaner schildert, met meer argeloosheid, zoals in enkele heel frisse bloemstukken: bloesemtakken, herfstbladeren of vruchten, in opperste eenvoud weergegeven, waar de natuurlijke kleuren in subtiele schakeringen samenvloeien en ook de natuurlijke vormen ongedwongen elkaar aanvullen. Schriller daarentegen zijn de kleurtegenstellingen in de meeste harer landschappen, bij voorkeur van grote steden, inz. havensteden (Haven te Rotterdam, Leuvenhaven, Amsterdamse gracht), terwijl in deze doorgaans panoramisch geziene landschappen ook de snijpunten der lijnen meer verscheidenheid
| |
[pagina t.o. 4]
[p. t.o. 4] | |
Fam liegroep J. Rädecker, 1938
Medusa in landschap, 1938
Appels en bomen, 1945
Zelfportret 1954-1955
| |
[pagina t.o. 5]
[p. t.o. 5] | |
| |
| |
aan de dag leggen, ietwat grilliger schijnen te zijn, zonder dat de overzichtelijkheid van het beeld daardoor geschaad wordt.
In de voor speciaal ‘austeer’ gehouden kleurcombinaties van haar recente stillevens ligt er een stille glans, welke uit de kern straalt en de omtrekken en vlakken doordringt. Het ‘licht’ (in de dichterlijke zin van het woord: deze waaraan de impressionisten ons gewoon hebben gemaakt door hun oefeningen met rijke tegenstellingen tussen helder en duister, zon en schaduw en door hun spitsvondige schaal van kleuren en schakeringen) wordt hier inderdaad zuinig afgemeten, niet van buiten toegevoegd, maar uit de materie zelf opgeweld. Wat haar niet beletten zal de kleurvlakken vrij scherp tegen elkaar af te zetten, met een duidelijkheid van trek, welke aan haar figuren en stillevens een sculpturaal uitzicht verleent, terwijl het doek zelf als compositie in al zijn delen en onderdelen architectonisch afgewogen is. Wie er op de hoogte van is, dat Charley, in haar vriendenkring, wellicht in ruimere mate dan met schilders zich met beeldhouwers en architecten, en tevens met dichters, heeft omgeven, zal licht de aandacht begrijpen waarmede ze in haar oeuvre aan bekommernissen van geheel andere aard dan louter coloristische het oor heeft geleend. In een kunst als de hare, waar alles functioneel is, d.w.z. terzelfdertijd door plastische en emotionele spanningen bepaald, gaat er zelfs van die donkere kleur een trilling uit, welke soms geheimzinnig aandoet, wel eens tragisch. Tot in haar stillevens toe (mij schiet bv. haar zo eenvoudige voorstelling van drie naast elkaar geplaatste petroleumkannen te binnen, of deze met fles, brood en touw, beide geschilderd omwille van de objecten zelve, met sluitende omtreklijnen en glad gestreken vlakken, stipt in evenwicht gehouden, groot en vrij in de ruimte), ligt er zoveel zakelijkheid, maar tevens zoveel emotie, dat er iets obsederends van uitgaat. Dit is geen louter realisme, noch naar de modellen, noch naar de geest van de schilder, zelfs niet naar dezes trant.
Nog treffender in dit opzicht zijn haar groepsportretten. Men denke o.m. aan de Familie Rädeker, de Kring om Bremmer, de Maaltijd met de vrienden. Zelden is het menselijk hoofd zo vereenvoudigd en gedetailleerd geworden, zo dicht tot bij het masker opgevoerd. En van al die koppen naast elkaar in een ruimteschaal zonder perspectief opgesteld, gaat weer dezelfde indruk van ingetoomde mensenliefde uit, en van geestelijke bezonkenheid. Jaren lang door de zware, slepende ziekte ondermijnd, bijna verlamd, waaraan ze ten slotte is bezweken, is het wegens de geweldige strijd welke ze tegen zichzelf gevoerd heeft, en wegens de overwinning op zichzelf, welke ze bevochten heeft, dat Charley Toorop in een doek als ‘Drie generaties’, waaraan ze tien jaar gearbeid heeft, haar meesterwerk tot stand heeft gebracht, juist omdat ze ons daarin de volle maat van haar voorbeeldige wils- en zielskracht heeft geschonken. In de Nederlandse kunst zijn er, sedert Frans Hals, weinig portretten tot stand gekomen, innerlijk even diep doorleefd, uiterlijk even volledig verantwoord.
| |
| |
Verder zijn we Charley Toorop talrijke zelfportretten verschuldigd, vreemd aan alle vermooiing, waar ze, zonder zichzelf ooit te sparen, overgaat van het beeld van het frisse meisje en de jonge moeder naar het beeld van de wellustige, rijpe vrouw (o.m. in het portret met de hoed en het vool), om te eindigen met het beeld van het oude, vervallen vrouwtje, meedogenloos scherp gezien, van lieverlede gelouterd en tot het typische herleid, tot het zuiverst en smartelijkst menselijke, in stille berustiging.
In haar veelomvattend oeuvre, heeft Charley Toorop zich zodoende een eigen wereld uitgedacht, enig in zijn slag, vrij bescheiden van inhoud en toon, steeds op het essentiële en het karakteristieke gericht, ten slotte vrij dramatisch, doordrongen van een sterk sociaal bewustzijn en een fijnzinnig psychologisch doorzicht, evenmin systematisch somber als opzettelijk idyllisch, een toonbeeld van concentratie en beleid. In de moderne Nederlandse kunst neemt ze als kunstenares een enige plaats in, vrij dicht bij de klassieke meesters, stevig aangeleund bij haar volk en haar land. 't Is niet van een bewust oorspronkelijk, gewild stoutmoedig esthetisch begrip, dat ze daarbij is uitgegaan, wel van haar zelfstandige aanvoeling van het leven van haar tijd, haar geleidelijk ontbolsterd inzicht op het wezen van haar kunst. Van den huize uit misschien minder begaafd dan sommige anderen, heeft ze, dank zij haar doorzettingsvermogen en haar overwogenheid, een oeuvre geschapen, dat door zijn diepe inhoud en zijn vormelijke gaafheid, allerwaarschijnlijkst tegen het verval bestand zal zijn, en tegen de wisselwerkingen van de mode opgewassen.
|
|