verstand, en mijn verstand alléén, stelt de vrouw staatkundig en maatschappelijk gelijk met de man. En in zulke aangelegenheden moet het verstand de doorslag geven.
Zodra ik mijn gevoel raadpleeg moet ik bekennen dat ik suffragettes, vrouwenstrijdsters, vrouwen die een hoge toon aanslaan en zo nadrukkelijk voor zichzelf kunnen zorgen; dat ik vrouwen op podiums, in vergaderzalen; partijvrouwen, zakenvrouwen, leidende vrouwen, zeer zelfbewuste en zeer vooraanstaande vrouwen, mét de volle erkenning van al hun rechten, hartgrondig verafschuw.
Met andere woorden: er bestaat geen twijfel voor mij aan het recht van de vrouw, dat in geen enkel wezenlijk opzicht mag verschillen van het recht van de man, alleen schrijf ik, en dit is een strikt persoonlijke aangelegenheid, een vrouw die van dat recht gebruik maakt onherroepelijk af.
Als een vrouw het recht heeft kamerlid, of erger nog, te worden, heeft een man toch dunkt mij het recht te weigeren met een kamerlid de sponde te bestijgen. Ook lijkt mij het minnespel met een overste-in-rokken een bezigheid, waar ik, zelfs noodgedwongen, niet toe over kan gaan. Ook het vrijen met vrouwen die zo nadrukkelijk voor zichzelf kunnen zorgen, valt buiten de kring van mijn belangstelling. Zij die in ieder opzicht voor zichzelf kunnen zorgen, hebben mij ook in geen enkel opzicht nodig. En ik zou het ongezellig vinden er als een lamhalfje bij te staan kijken. Mijn verhouding tot het betere geslacht wordt in hoofdzaak bepaald door de mate waarin het, in de persoon van een bepaalde uitverkorene, van mij afhankelijk is. Het ideaal is en blijft een natuurlijke, eerlijke, verstandige vrouw, met een eindeloos geduld gezegend, die altijd nauwkeurig weet waar haar aanwezigheid nodig is en wat zij daar doen moet om het evenwicht te herstellen. Een vrouw met wie een loyale samenwerking in het gezin mogelijk is en die geen enkele behoefte gevoelt om buiten dat gezin op te treden, uit te blinken, zich dik en belangrijk te maken. Een vrouw met oneindig meer invloed, dan die welke enige wet haar kan geven. Een vrouw die ik behalve liefhebben ook achten kan. Hetgeen mij onmogelijk is met een gerokte politieagent, een minister, een dominee, een kampioen.
Het is onze plicht de vrouwen haar volle rechten te geven. Het is, naar mijn opvatting, de plicht van de gehuwde vrouw naar mijn hart, om daar geen gebruik van te maken.
Voor het overige: ieder zijn meug.
Ik ben op jaren en het vraagstuk heeft, wat mij betreft, zijn actualiteit verloren. Wellicht vinden de jonge mannen van nu het wel prettig op sleeptouw genomen te worden door een gespierd vrouwspersoon dat voor zichzelf kan zorgen, haar op haar tanden heeft en van al haar rechten volledig gebruik maakt.
De oude man zegt: in mijn tijd was dat ànders. En hij bedoelt béter.