De Vlaamse Gids. Jaargang 39
(1955)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 135]
| |
De westeuropese literatuur in de twintigste eeuw
| |
[pagina 136]
| |
er omstreeks 1890 over van de grote idealistische en positivistische waarderingen, die voor ons in zo sterke mate het karakter van de vorige eeuw bepalen? Domineerden de daaruit afgeleide metafysische zekerheden en natuurwetten nog in de literatuur, zoals het geval was toen Charles Dickens en Honoré de Balzac en Leo Tolstoi hun grote taferelen der ‘comédie humaine’ ontwierpen en uitvoerden, toen Tennyson en Prudhomme hun gedichten schreven? Aan het einde van de eeuw stonden die zekerheden niet ongeschokt. Hun triomfen voerden tot erkenningen en ervaringen, welke hun waarden in twijfel stelden. Het is toelaatbaar zulk een triomf, en wel van het positivisme, te zien in het naturalisme. Daarin voltrekt zich waarneembaar de overgang van de literatuur als schepping van ‘la comédie humaine’ naar de literatuur, welke ‘la condition humaine’ aan de orde zal stellen. Met enig goed recht kan men het oeuvre van Zola nog tot het eerste rekenen. Maar door de meer bewuste toepassing van de kennis der de mens bepalende machten opende het tevens de mogelijkheid - ja, de noodzakelijkheid - de menselijke situatie op een nieuwe wijze naar voren te brengen. Wat was er overgebleven van het gecoördineerde stelsel der geestelijke en zedelijke waarden, waarbinnen de mens zich altijd had bewogen en dat hem, hoe pijnlijk soms ook, toch van hemel tot aarde beschermend ontving? Het verloor aan samenhang naarmate voor het bewustzijn het individu de speelbal werd van psychische, biologische en sociale krachten. Hoe weerloos bleek de mens tegenover zichzelf en zijn omgeving, en hoe geraakte hij kosmisch in de beklemming van het lege. De verlaten, de eenzame, de bezochte mens verschijnt in de literatuur. De positie van de mens blijkt onzeker, twijfelachtig. De aanvankelijke vreugde om de bevrijding uit traditionele en knellende ethische en geestelijke banden duurt niet lang. Zij valt nog te lezen in Moore's Confessions of a young Man (1886). Wel moest een jonge Brit in Parijs zoeken, wat het Victoriaanse Engeland hem niet kon geven, maar zijn ervaringen waren in beginsel de ervaringen van vele jonge schrijvers in geheel Europa. Spoedig echter verloopt deze vrijheid in een steeds haastiger speurtocht naar nieuwe en verfijnde sensaties, naar exquise zonden en subtiele perversiteiten, welke speurtocht de tijd van Huysmans en Beardsley kenmerkt. Tenslotte resteert de zowel sociaal als kosmisch verlaten mens, die de ander vreemd is en voor wie het heelal benauwend zwijgtGa naar eind1.. Maar in ander opzicht stelt het naturalisme de menselijke toestand ook in kritische zin aan de orde. De vraag naar de waarachtigheid, naar de waarde en de gevaren der sociale gemeenschappen: het gezin, de arbeid, de maatschappij, laat sindsdien de literatuur niet meer los. De familieroman, de roman van de industrie en de landarbeid, de maatschappijroman komt op, waarbij de nadruk ligt op hachelijke situaties, onvrede, tekort, op de twijfel aan geldende sociale waardenGa naar eind2.. | |
[pagina 137]
| |
Het is eveneens toelaatbaar in het symbolisme de literaire triomf te zien van vele tendenties der idealistische filosofie van de negentiende eeuw. En ook hier leidt zekerheid tenslotte tot haar tegendeel. Van Baudelaire uit, met zijn nog aan Swedenborg en Lavater ontleende opvatting omtrent de correspondentie tussen zintuigelijk waarneembare verschijnselen en geestelijke waardenGa naar eind3., wint in het symbolisme al meer de idee-waarde der verschijnselen aan kracht. Het verlangen de absolute waarheid omtrent de werkelijkheid te ervaren langs de weg van de literatuur, in het bijzonder van de poëzie, leidt tot de neiging de poëzie steeds meer te ontdoen van het concrete en het zintuigelijke. Tenslotte is men bereid haar in te ruilen voor de stilte, zoals Mallarmé te kennen geeftGa naar eind4. en Gorter in de Balderfiguur aan het einde van de tweede zang van Mei heeft verbeeld. Zo openbaart zich in het symbolisme voor het eerst in de historie van de literatuur de vraag naar de mogelijkheid van de poëzie en een twijfel aan literaire waarden die vèrstrekkende gevolgen zal hebben. Die twijfel ontstond terzelfder tijd door het impressionisme. De invloed van de natuurwetenschappelijke ontdekkingen omtrent de aard van de kleur en van het geluid op deze kunststijl is door het historisch onderzoek vastgesteldGa naar eind5.. Voor de literatuur gaat het hierbij om een ontwikkeling die men bij de gebroeders De Goncourt mag laten beginnen. De term écriture artiste is de aanduiding van een taalgebruik en een stijl, in dienst gesteld van het streven de dingen en verhoudingen zo genuanceerd mogelijk te beschrijven. Dit streven heeft er tenslotte, zowel in het proza als in de poëzie, toe geleid, dat de werkelijkheid, als het zintuigelijk waarneembare, opgelost werd in minuscule deeltjes. In de beschrijving daarvan werd ook de taal opgelost en doemden geheel nieuwe mogelijkheden en risico's op voor het woord. Het impressionisme betekende in menig opzicht een geheel nieuwe literaire taal. Het riep de vraag op of men zou kunnen blijven schrijven zoals men in de negentiende eeuw had gedaan. Werd op deze wijze een geheel nieuwe literatuur mogelijk, of had men te maken met de laatste fase van een stormachtige fin-de-siècle beweging? De literaire decadentie waarmee de negentiende eeuw afsloot, was zowel een schiftingsproces als een proefneming. Het gevoel een late nakomeling te zijn bestond naast het vermoeden van nieuwe, belangrijke dingen die op komst waren. Einde en begin lagen onoverzichtelijk bijeen. Er was een open situatie ontstaan. Welke spanningen daarin heersten, wordt merkbaar in de nieuwe literaire verschijnselen tussen 1900 en het begin van de eerste wereldoorlog: het futurisme, het werk van Kafka, de gedichten van Apollinaire, het begin van Joyce's werkzaamheid en de eerste expressionistische poëzie in Duitsland en Oostenrijk. In het futurisme overheerst het besef, dat leven en kunst van de grond af geheel opnieuw moeten worden opgezet. Daarmee presenteert deze | |
[pagina 138]
| |
nieuwe kunstbeweging zich als echt twintigste-eeuws. Tabula rasa is allereerst noodzakelijk. De musea moeten worden afgebroken mét de moraal. Het verleden moet radicaal worden uitgewist. De stichter van deze beweging, de uit Caïro geboortige Italiaanse millionnair Marinetti was zijn literaire loopbaan begonnen met het schrijven van symbolistische gedichten. Nu trekt hij ten strijde tegen die ‘peinzende traagheid’. Het futurisme stelt daartegenover de eis, dat kunst uitdrukking dient te zijn van energie. De moderne techniek wordt bejubeld: een race-auto is mooier dan de Nikè van Samothrace. De jonge dichters zullen de poëzie maken der moderne steden, arsenalen, dokken, fabrieken, bruggen en vliegtuigen. Sinds het futuristisch manifest van 20 Februari 1909 zal dit thema eindeloos worden herhaaldGa naar eind6.. Het futurisme verheerlijkt de oorlog als een hygiënische douche van bloed voor de verslapte volken. De toekomst is aan de energie van het geweld. De reacties op het manifest verraden ondanks de resolute afwijzing van de breuk met het verleden door middel van geweld, een zekere gevoeligheid voor de gedachte, dat er iets geheel nieuws moet komenGa naar eind7.. Literair vindt men het verlangen naar een nieuwe kunst in de verzen die Guillaume Apollinaire schreef tussen 1898 en 1913, gepubliceerd in Alcools. De rijpe weelderigheid der van verzadiging doordrenkte symbolistische sfeer wordt er ruw besmeurdGa naar eind8.. Hij ontleent zijn beeldspraak graag aan de moderne techniek. De stad, door Verhaeren bezongen, wordt bezetenheid, dronkenschap: J'ai soif villes de France et d'Europe et du monde
Venez toutes couler dans ma gorge profonde.
Maar in zijn verzen uit het laatste vredesjaar en uit het begin van de eerste wereldoorlog wordt de begeerte naar totale vernieuwing pas goed hoorbaar en zichtbaar. In de oorlog gaat voor Apollinaire de oude wereld onder, niet betreurd, want daardoor komt het uitzicht vrij op een nieuw leven: Ne pleurez donc pas sur les horreurs de la guerre
Avant elle nous n'avions que la surface
De la terre et des mers
Après elle nous aurons les abîmes
Le sous-sol et l'espace aviatique.
En in zijn bundel Calligrammes met de verzen van 1913-1916, voorafgegaan door het portret van de dichter, getekend door Picasso, zegt hij dat dit nieuwe leven een nieuwe literatuur zal hebben: O bouches l'homme est à la recherche d'un nouveau langage
Auquel le grammairien d'aucune langue n'aura rien à dire.
| |
[pagina 139]
| |
En het zal een harde taal zijn: On veut de nouveaux sons de nouveaux sons de nouveaux sons
On veut des consonnes sans voyelles
Des consonnes qui pèsent sourdement.
De symbolisten met hun woordmuziek, hun koestering van de klinkers, worden hier afgewezen. Maar evenals zij zoekt Apollinaire het - en zullen zijn tijdgenoten en de door hem beïnvloede jongeren het zoeken - in de klank, in de bijzondere zegging en beeldspraak. En ook Apollinaire tracht het absolute te bereiken. De wijze waarop is echter in principe anders. De impasse, waarin Mallarmé was geraakt, wil hij overwinnen door de wetten van de natuur en van de taal te ontkennen, door het concrete met het abstracte te verbinden en door een a-logische beeldspraak. Via die andere wereld, door middel van die andere taal zal het absolute dichter benaderd kunnen worden. In Apollinaire valt literair de overgang naar de abstracte kunst duidelijk waar te nemenGa naar eind9., welke overgang door het symbolisme, dat de realiteitswaarde der dingen prijsgaf, mogelijk gemaakt was. Apollinaire breekt daarbij van tijd tot tijd met de gangbare versvorm en brengt een verbinding tot stand tussen beeldende kunst en literatuur door de inhoud van zijn gedichten mede zichtbaar te maken door de vorm (tekening!) van de versregels (Eiffeltoren; hart, kroon en spiegel; regen). Apollinaire - Cendrars eveneens - had gedichten afgestaan aan Der SturmGa naar eind10., het Duitse kunsttijdschrift waarin naast abstracte beeldende kunst, die vooral de idee van kracht en beweging uitdrukte, de Duitse expressionistische literatuur verschijnt. Op 1 Augustus 1914 wordt dit Frans-Duitse literaire contact verbroken. Het had bewezen, dat internationaal een literatuur opkwam, die naar bedoeling en vorm geheel van de nieuwe eeuw was. De poëzie van Trakl, Heym, Stramm, Benn in de Duitssprekende landen getuigde daarvan evenzeer als het werk der Fransen. En in diezelfde jaren is de Ierse schrijver James Joyce bezig een weloverwogen onderneming op te zetten om de literatuur radicaal te vernieuwen. Evenals de futuristen verwerpt hij in Ulysses, begonnen in 1914 en geschreven in Triëst, Zürich en Parijs gedurende de daarop volgende zeven jaren, de traditionele kunst. Joyce heeft in die jaren contact met de promotors van de literaire revolutie (Zürich - Dada, 1916) en de voortgang van zijn boek vertoont daarvan de invloed. In Ulysses ontbreken de conventionele taal en de conventionele waarde-oordelen. Als zodanig is het een vrucht van impressionisme en naturalisme. Maar dit boek is echt van de twintigste eeuw, want de literaire mogelijkheden, geboden door de late negentiende eeuw, gebruikt het tot een geheel nieuw doel: het scheppen van de wereld der menselijke psyche in haar staat van halfbewustzijn, waarin de ideeën hun eerste vorm krijgen. Het roept die werkelijkheid op door middel van de haar eigen taal, de nog nauwelijks gedifferentieerde taalstroom met zijn | |
[pagina 140]
| |
brokken van zinnen en woorden en associaties die zich al zoekend en tastend een weg banen. Met Ulysses beginnen leven en literatuur opnieuw, vanuit het ongevormde, dat nog geen normen en wetten kent, dat zich uit- en instulpt naar instincten, reflexen en impulsen. Het is daarin verwant aan het oorspronkelijke dadaïsme. Het is de menselijke situatie als het irrationele stadium van leven. Joyce schrijft dit op, even objectief en zonder voorkeur als destijds de precisie-werkers van de ‘écriture artiste’ hun arbeid volbrachten. Ulysses is daarmee sinds Februari 1922 een van de literaire werken geworden, die baanbrekend en inspirerend zijn en naar verscheiden kanten een volgende generatie mogelijkheden geven. Met Ulysses begint de moderne roman, die de waarheid omtrent het leven poogt te benaderen door het bestaan te geven als psychische realiteit van simultane tijdruimtelijke situaties. Maar de moderne roman ontstaat eveneens, en literair van blijvender waarde, met het werk van Marcel Proust, reeds vóór 1914 begonnen. Ook Proust gaat uit van het ogenbliksleven maar hij wil van daaruit de integratie van de persoon bereiken, doordat de zintuigelijke indrukken reeksen van ongewilde herinneringen oproepen én hun geestelijke gevolgen. In de actuele ervaring is het verleden mede aanwezig en daardoor de persoon als bestendiging én wording. Welbewust is Proust er op uit de impressionistische levenshouding radicaal om te keren: niet de terreur van de ogenblikken, waarin de persoon geheel verdwijnt, maar het moment in dienst van de eenheid van eigen wezen. Zo zal in Un Amour de Swann voor de hoofdpersoon bij het luisteren naar een muziekstuk een vroegere situatie, waarin hij dat stuk hoorde, herleven en daardoor het bewustzijn ontstaan omtrent innerlijke veranderingenGa naar eind11.. Het psychologische werk van Joyce en Proust houdt zich niet bezig met de vraag naar de positie van de mens in het leven. Toch zal juist in de twintigste eeuw deze vraag in de literatuur op de voorgrond komen te staan. Vóór 1914 is het reeds in het werk van Kafka op een zo absolute en radicale manier het geval, dat dit werk de scheiding met de negentiende-eeuwse literatuur scherp markeert. Een poging om in Kafka de voortzetter te zien van het laat-negentiende-eeuwse proza, waarin het leven der individuen gegeven wordt als een vergeefs gebaar, een bestaan, dat in zichzelf zonder zin schijnt - zulk een poging moet mislukken. In dat proza leidde het tekort tot resignatie, tot zelfmoord, dus althans tot een eigen houding, een eigen beslissing; iets van de persoon bleef er over mét de mogelijkheid van een vlucht, een surrogaat. Er viel nog de schijn aan te nemen meester te zijn over eigen lot. En de mislukking kon nog begrijpelijk worden, min of meer verklaard, zo niet door gekende factoren dan toch door het onweerstaanbare noodlot, dat de ondergang niet eerloos maakte. Bij Kafka echter hebben frustratie en dood al hun begrijpelijkheid, die ze tenslotte doet aanvaarden, verloren. Zij gaan gepaard met de ontzetting, | |
[pagina 141]
| |
welke behoort bij de redeloze ontluistering en vernietiging van het menselijke. De demonen en angsten, opgeroepen door Poe en Dostojewski zijn als vormen van menselijk beleven vertrouwd en aanvaardbaar, vergeleken met de verschrikkingen en beklemmingen die Kafka's romanfiguren ervaren, tot het uiterste gekweld door de zinloosheid van de hen vernietigende gebeurtenissen, die schuld en rechtvaardigheid buitensluiten en de onverloste mens maakt tot een rat in de val, tot een hond die wordt afgeslacht. Het is aan deze eeuw voorbehouden geweest de literatuur van zulke dromen voort te brengen en de literaire vorm van deze dromen een zo groot werkelijkheidskarakter te verlenenGa naar eind12.. Het is vooral in dit opzicht, dat Kafka's proza een grote invloed heeft gehad op de moderne Europese literatuur. Daarnaast kreeg zijn oeuvre in de laatste vijftien jaren een ongekend grote aandacht, doordat de wereldgebeurtenissen - en in het bijzonder de nationaalsocialistische terreur en de tweede wereldoorlog - zoveel verschijnselen voortbrachten, die reeds lang te voren door Kafka waren beschreven. Voor Kafka moeten de oorlogsgebeurtenissen van 1914-1918 in zekere zin geen eerste verontrusting hebben betekend. Voor de Duitse expressionisten waren ze het wel. Poëzie kon slechts een kreet, een gil zijn, kort of gerekt, over het lot der mensheid in ‘die wildeste, wüssteste Zeit der Weltgeschichte’ zoals hun anthologist Kurt Pinthus de jaren 1914-1918 typeerdeGa naar eind13.. Zij maakten welbewust een chaotische dichtkunst van een chaotische tijd, verlangende, evenals Apollinaire, naar een tijd waarin de kunst weer eenvoud zou zijnGa naar eind14.. Hun angst en verontrusting en woede verscheurden niet alleen hun gemoed, ook hun gedichten. In dit Duitse mensheidsexpressionisme overheerst het vrije vers, reeksen van gevoelsuitbarstingen omtrent de chaos van de tijd, reeksen van hymnische litanieën over de nieuwe mensheid en de broederschap. Daarop zijn enkele uitzonderingen: Stramm, Else Lasker-Schüler, Heym, Trakl, die, - om met Marsman te spreken, - het vrije gebonden vers schreven, d.w.z. een vers buiten de traditionele vormen maar met poëtische dichtheid en directheid en met het beeld, dat geen vergelijking is en geen associatie en juist daardoor in veelomvattende concreet-abstracte actieradius symboolkracht verkrijgt. Want deze dichters maken hun werk niet alleen in een wilde, woeste tijd, maar ook in jaren, dat het probleem der poëzie zelf urgent is. Wij zagen reeds hoe Apollinaire - en de expressionisten doen het mèt hem - de trouw aan de natuur, door de symbolisten beleden, opzegt om langs de weg van het a-logische het oude doel der poëzie alsnog te bereiken.. In diezelfde oorlogsjaren zeggen de Dadaïsten Tristan Tzara, Hugo Ball, Hans ArpGa naar eind15. en later Kurt Schwitters en Theo Van DoesburgGa naar eind16. ook de trouw aan dat doel op. Zij proclameren het deficiet van de poëzie van het absolute. Elk streven daarnaar noemen zij misleiding van kunstenaar en publiek. Niets is mogelijk. Het Niets alleen kan door de dichter worden | |
[pagina 142]
| |
gediend: door het verkeerde woord, door het zinloze woord, door woordklankenspel. De Dadaïsten zijn de Jacobijnen van de literaire revolutie uit het eerste kwart van de twintigste eeuwGa naar eind17.. Zij terroriseren het publiek, nog lang na 1918, met hun conférènces, hun absurditeiten, hun zelfspot. Alle houvast slaan zij uit handen en juist als men denkt te weten waaraan men toe is, blijkt het weer anders te moeten zijn. De Dadaïsten hebben door hun optreden de notie omtrent waarden en schijnwaarden der literatuur verscherpt. Zij zijn er niet in geslaagd, de dichters tot erkenning te brengen van het bankroet der poëzie - daarvoor waren zij zelf te poëzie-gevoelig en zagen zij niet van scheppend werk af, ook al waren zij bereid het direct daarna spottend te verloochenen. Veeleer hebben zij door hun voortdurende proefnemingen met de taal en door hun sterke traditieloosheid het besef gewekt dat er in poëticis talrijke nieuwe mogelijkheden lagen, met name dat men nog helemaal aan het begin stond wat de waardering van de taal voor de poëzie betreft. Wij zijn in de tijd van de herontdekking én van de eigen vormgeving van zeer oude poëtische waarden, welke exploratie reeds begonnen was met het symbolisme. De suggestieve waarde van het woord, de subconsciente, irrationele, religieuze belevingsmogelijkheden van de poëzie zonder de bemiddeling van het begrip, de betekenis van de gedachte, zonder overdracht, zonder te steunen op de muziek of de beeldende kunst of de filosofie - zij worden alle beproefd in een sfeer van spanning, die de botsing van absoluut overtuigden kenmerkt: per manifest, in debat, in onverdraagzame en al het andere uitsluitende kritiek. In 1924 verschijnt het eerste surrealistische manifest van André Breton; kort daarna ontvouwt de Vlaamse dichter Paul van Ostaijen zijn theorie over de poëtisch bewuste opbouw van onderbewuste, niet meer subjectieve stofGa naar eind18.; op 24 October 1925 houdt Henri Bremond zijn beroemd geworden rede over de ‘poésie pure’Ga naar eind19.: mijlpalen op de weg naar de vorming van de twintigste-eeuwse poëzie. Na Apollinaire gaan Breton, Eluard, Aragon verder in de omkering van het symbolisme. Ook via het surrealisme is de dichter op zoek naar het absolute, maar niet langer in de idee, die harmonie, orde en zin inhoudt; en literair gesproken ook niet meer via de beeldwaarde van de natuurlijke orde der dingen. De irrationele, de chaotische levenswil, het toeval, de wanorde, de contradictie, daarin schuilt nog de mogelijkheid het doel te bereiken. De tegenovergestelde weg bleek immers versperd. Het surrealisme leeft uit de innerlijke ervaring van het bestaan als het ongerichte, zonder oorzaak en gevolg, zonder regel en logica. Die ervaring laat het spreken door de logische taal te vernietigen, door de tegenspraak, door de situatie waarin causaliteit en zwaartekracht niet meer gelden, waarin alles van zijn plaats is, omdat wellicht dan de waarheid omtrent het leven te voorschijn kan komen. Het surrealisme wantrouwt de rede, die de geest heeft verraden, daar de logische gedachtengang de goddelijke | |
[pagina 143]
| |
wanorde niet kan bevatten. De opbouw van het irrationele is daartoe nodig in de literatuurGa naar eind20.. Van Ostaijen is aan dit streven verwant zonder dat hij daarbij de nadruk legt op exploratie van het toeval en de chaos. Voor hem is de dichter vervuld van het onzegbare, dat meer is dan het subjectieve en daarin is hij aan de mysticus verwant. De dichter is vervuld van het woord dat door het subjectieve heen wil boren en hij zoekt naar de resonance van dat woord in die lagen van het onderbewuste waarin het individuele niet meer bestaat en psychische gemeenschap leeft. Bremond gaat in diezelfde richting, daar voor hem de zuiver poëtische waarden van de woorden van het gedicht bestaan in het tot stand brengen van zielsverbinding buiten het onderscheidend bewustzijn om. Ook hij brengt de poëzie en de mystiek bijeen, ditmaal in christelijke zin. Voor hem is de poëzie een kracht die naar het goddelijke drijft, is poëzie de zucht zich te begeven in het gebedGa naar eind21.. Het wordt duidelijk dat langs deze zo verschillende wegen de onverwoestbare begeerte naar echter, waarachtiger leven, welke begeerte altijd een der machtigste drijfveren tot het scheppen van kunst is geweest, op de wijze der twintigste eeuw haar voldoening zoekt. Het klinkt in diezelfde jaren ook in de poëzie van de dichter T.S. Eliot. Zijn toenmalig belangrijkste gedicht The Waste Land bevat voor het merendeel scènes uit het dagelijkse leven, ten dele in de spreektaal, en zeer precies gekozen en in relatie gebracht met oeroude symbolen, dikwijls via de werken der wereldliteratuur, en met oude wijsheid via de cultuurfilosofie. Op die wijze ontstaat een fascinerende verbinding van realiteit en zinrijkheid. Zijn andere gedichten uit die tijd (1920-1925) zoeken het onuitsprekelijke uit te spreken door de eenvoudige maar wezenlijke concreta apocalyptisch te doorlichten. Dichter en mysticus komen in deze verschillende stromingen bijeen. Het moderne, revolutionnaire blijkt in hoge mate bezield door het metafysische en eeuwige. Bij Eliot werkt in verband daarmee een normatieve tendentie. Het gaat ook hem om de ‘condition humaine’: ‘the waste land’ is de maatschappij; de mensheid leeft er in verval, veeg; het levenswater ontbreektGa naar eind22.. Maar de poëzie heeft nog altijd een boodschap. Als in een flits is er de erkenning, dat de mensen elkaar niets gegeven hebben, dat elk in zichzelf leeft als in een gevangenis en geen orde op zaken meer stelt. Vandaar Eliot's boodschap, door het Oosten geïnspireerd: Geef, toon medegevoel, beheers UGa naar eind23., in de tijd dat Tagore furore maakte in Amerika en Europa, dat Kayserling's Reisetagebuch eines PhilosophenGa naar eind24. in veler handen was, de theosofie aanhang won en de Yogi's de aandacht begonnen te krijgen. Terwijl de Engelsman - Eliot in zijn gedichten, Huxley in Point Counter Point (1928), en Eliot later in The Cocktail Party - het menselijk tekort zich laat afspelen tegen het décor van de society, kiest de Duitse auteur daartoe het turbulente leven van stad en industrie, met hun sociale en politieke spanningen. Zo doen Alfred Döblin, George Kayser, Fritz von Unruh, Bert Brecht en Johannes Becher. Onrust, bederf, massa-actie | |
[pagina 144]
| |
domineren. Op het toneel en in de roman wordt het harde geluid van de oorlogsexpressionisten voortgezet: de haat, het geweld, de wreedheid zijn er aan het woord met een zeker welbehagen in het catastrofale, dat al meer tot bitterheid en grimmigheid overgaat naarmate de wereldtoestand dreigender wordt omstreeks 1930. Een nieuwe levensleer, een godsdienst, een nieuwe maatschappij: deze roep klinkt, verbeten, zonder hoop, zonder de vroegere heilsverwachting, zonder het timbre van de utopie. Het leven is ontdaan van de aureool der harmonie, der alles beheersende, uitstralende idee. Het is slechts een bestaan dat zich zelf denkt, maar in zich zelf geen rechtvaardiging bezit, geen zin, geen doel. Twee richtingen tekenen zich daarbij af: het streven het zinloze zin te verlenen enerzijds, anderzijds de beleving en de doordenking van het zinloze tot uiterste consequenties. Het werk van André Malraux toont het eerste streven. Het zinloze, eenzame leven valt als zodanig te overwinnen door de actie. De daad brengt de mensen tot elkaar, geeft uitzicht, wekt hoop. Het werk en het leven van Malraux getuigen het: de sociale en politieke strijd in Cambodja (La Voie Royale) en China, in Spanje en het Maquis. In La Condition Humaine (1933) wordt uit de diepste menselijke verworpenheid en nood de rechtvaardiging van het bestaan geopenbaard in het offer (de locomotiefscène). De actie is ook het onderwerp van Huxley's werk Ends and Means en van het werk van Eluard en Aragon. Bij deze daden sluiten zich aan de schrijvers die deel uitmaken van de internationale brigade, welke vecht in de Spaanse burgeroorlog en de Europese schrijvers, die zich in de jaren 1940-1945 metterdaad tegen de Duitse terreur hebben verzet. De beleving van het bestaan als een situatie waarin de mens geworpen is, wordt in de richting van het zinloze, het absurde en het afschuwwekkende uitgewerkt door Jean-Paul Sartre, het eerst in zijn in 1938 verschenen boek La Nausée. Nadrukkelijk eist de schrijver de erkenning van de absurditeit van het bestaan voordat er sprake kan zijn van zingeving en verzoening, hetzij door de kunst, hetzij door de vrije revolutionnaire daad, de révolte tegen de menselijke situatie. De invloed van Sartre op de Europese literatuur is groot geweest, niet het minst door de gebeurtenissen in de tweede wereldoorlog, die zowel Kafka's visioenen als Sartre's levenswalging tot realiteit en gerechtvaardigd maakten. ‘Le Roman Noir’ bloeide, en bloeit. Het Sarteriaanse existentialisme viert er hoogtij; naar de vorm vertoont deze roman menigmaal een samengaan van Kafka's dromen, surréalistische suspensie van causaliteit en redelijke orde en psychologische gelaagdheid à la Joyce. Het synchronisme van verbeeldingsleven, denkleven, en reactieleven kenmerkt de situatie van de personen, zodat tijd en ruimte naar alle zijden worden doorkruist: de totaliteit van het individuele bestaat in de totaliteit van het leven. De dominerende trek is de beleving van het absurde bestaan als walging. De mens ziet in de ogen van de ander slechts | |
[pagina 145]
| |
de hel. En de samenleving is een ononderbroken reeks van helse handelingen, het volstrekt a-normale. Maar naast het werk van Sartre oefenen de boeken van Albert Camus hun invloed uit op de Europese literatuur. De fundamentele levenservaring van deze uit Noord-Afrika afkomstige Franse auteur is de gebondenheid aan de natuurlijke door de zon beschenen aardeGa naar eind25.. De beleving van het bestaan als het absurde gaat daardoor bij Camus niet gepaard met het sentiment walging. Evenals Sartre gaat hij uit van het zin-loze leven en van de individuele vrijheid ten aanzien van de aanwezige wetten en normen. Maar Camus neemt deze situatie als een uitgangspunt. Zoals voor Descartes de methodische twijfel de mogelijkheid bood de waarheid op een nieuwe wijze te benaderen, zo wil Camus van de absurde situatie uitgaan als een doorleefd stadium, dat eveneens als bij Sartre tabula rasa heeft gemaakt. Maar wie roept dat hij aan niets gelooft en dat alles absurd is, kan niet aan zijn uitroep twijfelen en gelooft in zijn protest. Voor Camus is bovendien het absurde een beleving temidden van andere belevingenGa naar eind26.. Daarmee heft hij de absoluutheid van Sartre's walgingssentiment op. Daarmee opent hij ook nieuwe mogelijkheden, zoals de roman La Peste en de essays L'Eté bewijzen. Het heeft niet ontbroken aan beoordelaars, die de bovengenoemde verschijnselen van de Europese literatuur gequalificeerd hebben als symptomen van verval, bederf en ondergangGa naar eind27.. Deze critici hebben daarbij een scherp oog gehad voor de ont-waarding der vormen en inhouden. Zij zagen hoe traditionele voorstellingen, waarderingen en vormen door de revolutionnairen werden aangevallen en onder hun slagen bezweken. Het was deze critici onmogelijk daarin de kans te zien voor het ontstaan van een literatuur die de uitdrukking is van het leven der twintigste eeuw. Wij zullen hierbij niet lang stilstaan. Het is de oude, zo echt menselijke vrees, dikwijls meer gewettigd door de werken der meelopers, die de revolutie om haarszelfswil bedrijven, dan door de werken der groten. Wij mogen thans constateren dat deze revolutie de roman van onze tijd heeft gemaakt: de roman waarin de werkelijkheid is de eenheid van binnen- en buitenleven, van de mens en wat hem omringt. En wij mogen constateren dat deze revolutie de poëzie van de twintigste eeuw heeft gemaakt: de poëzie waarin de actuele en de symboolen de oerwaarde der woorden door hun samenspel het leven tot in verre duistere hoeken doorflitsen. De literatuur, het creatieve, kan wel een uiting zijn van twijfel aan het leven, maar nooit van ontkenning van het leven. Ontkenning van het leven ten aanzien van de literatuur is slechts mogelijk als vernietiging van pen en papier, van zetmachine en bindwerk, in laatste instantie van de schrijver zelf. Zulk een vernietiging geschiedt, als zij zich voordoet, door geweld en macht uit naam van het leven, nooit terwille van de ontkenning. | |
[pagina 146]
| |
Het bewustzijn van de onzekere, lege, schaamteloze condition humaine schept een literatuur van wanhoop en bevrijding, van zoeken naar het eeuwige en absolute, zoeken naar het waarachtig menselijke. Nihilisme is daarbij de naam voor de behoefte geheel opnieuw en onvoorwaardelijk te kunnen beginnen, opdat de schepping een aanvang kan nemen. De groten onder de schrijvers en dichters hebben begrepen, dat scheppen vormgeven is, in casu vormgeving van het chaotische leven. Daartoe staan maar weinig grondvormen ter beschikking. Het allernieuwste is zodoende tegelijkertijd het alleroudste. Zo verbindt Eliot Baudelaire met Racine, Dante en TertullianusGa naar eind28., en begroet hij Joyce als de bedwinger van de chaos in de mythe: ‘In using the myth, in manipulating a continuous parallel between contemporanceity and antiquity... it is simply a way of controlling, of ordering, of giving a shape and a significance to the immense panorama of futility and anarchy which is contemporary history’Ga naar eind29.. Aldus Eliot over Ulysses in 1923. Het lot van de Duitse geest beeldt Thomas Mann in de sage van Doctor Faustus. Eliots poëzie is vervuld van de christelijke symboliek, de poëzie van de dichter Martinus Nijhoff, in menig opzicht Eliot zo verwant, eveneens. Christelijke en klassieke symboliek is er in de latere verzen van Marsman. Naar de mythe grijpt Anouilh om, zoals in Antigone, de spanning tussen de onvoorwaardelijkheid van de jeugd en het compromis van de ouderdom vorm te geven. Bij Camus vinden we de mythe: Sisyphus, Prometheus! In één greep vat Marnix Gijsen het moderne leven door het te houden binnen het verhaal van Joachim en zijn vrouw, de kuise Suzanna. Zo het werk van de ouderen. Maar het zou een mistekening zijn van het beeld der Europese literatuur in de twintigste eeuw hiermee te eindigen. Wat zich in de laatste vijftig jaren heeft afgespeeld is niet alleen: van romantische revolutie naar moderne klassieke literatuur. Die revolutie gaat door, onder de naam van experiment, in het werk van de jonge auteurs. Grote aantrekkingskracht blijft uitgaan van het surrealisme, niet het minst in de herlevende Duitse literatuur na de tweede wereldoorlogGa naar eind30.. Beelden en klanken, opdoemend uit het onderbewuste hebben nog evenzeer de voorkeur als de suggestieve kracht van het a-logische en anti-causale. De literatuur van de twintigste eeuw blijft een vorm van leven, dat in diepte en uitgebreidheid steeds nieuwe verrassende perspectieven opent, zodat dit avontuur van de geest zijn spannend karakter behoudt. |
|