| |
| |
| |
Triumviraat van het boek
door K. Jonckheere
BEZITTEN uitgever, auteur en boekhandelaar een gemeenschappelijke vriend: de lezer-, ze kennen ook een gemeenschappelijke vijand: het publiek.
Het woord ‘vijand’ is niet te sterk gekozen.
Primo is vijand, hij die moet overwonnen worden; met geld, talent en woord tracht genoemd driemanschap dit te doen.
Tegenover een vijand worden, secundo, troepen ingezet. Propaganda onder alle vormen kan het wapenarsenaal van de drie worden genoemd en als troepen, zelfs stoottroepen, rekenen we de vertegenwoordigers of reizigers, de sprekende boekhandelaars (er zijn ook zwijgende, wachtende, parasiterende), de lezinggevers, de leraars, de esssaisten, de recensenten, de bibliothekarissen, andere lezers. Tertio is volgens Van Dale een vijand, iemand ‘die van het genoemde afkerig is: een tegenstander.’ Is het publiek soms niet van het boek afkerig; zijn sommige mensen er zelfs geen tegenstander van?
Daarenboven is het publiek geen toevallige vijand. Eeuwig zal het moeten bevochten worden; overal,
Het is ook een algemene vijand. Men botst er op in alle lagen van de maatschappij; hij is niet aan een leeftijd gebonden, niet aan een sexe gekoppeld, niet aan een graad van beschaving, zelfs niet aan een graad van kultuur.
Evenmin is hij een vaste vijand, een vijand, op wie men rekenen mag. Het publiek is grillig, onstandvastig. Als we denken dat we het geklopt hebben, dat we de slag voorgoed thuishaalden, na de succesrijke verkoop van een goede schlager b.v., welnu, op het ogenblik dat we menen: eindelijk legt het publiek normen aan, het koopt boeken i.p.v. bier, - worden we opnieuw verslagen door des publieks vreselijkste en altijd moderne wapen: zijn passieve weerstand.
Het verschil tussen lezer en publiek?
Een lezer is een vijand, die we in handen krijgen. Ofwel liep hij vanzelf over, zo maar omdat hij zich in het andere kamp verveelde; ofwel gaf hij zich gewonnen voor onze betere wapens en schaarde hij zich aan onze zijde;
| |
| |
ofwel werd hij eenvoudig krijgsgevangen genomen door één van onze patrouilles, hij gaf zich over (aan één boek). Maar zodra hij de kans krijgt om te ontvluchten, gaat hij er vandoor. Wij mogen niet op het erewoord van een lezer rekenen, eer hij volledig onze vriend werd.
En dan nog.
Want sedert de goede en slechte, in elk geval aanlokkelijke vreemde, vertaalde of niet vertaalde boeken het land hebben overrompeld, kunnen wij niet meer op de lezer rekenen, die eertijds goede oorspronkelijke werken las. Dat hij de voorkeur geve aan betere vreemde dan aan minderwaardige eigene, mag niemand hem kwalijk nemen. Maar dat hij misvormd werd door vreemde lektuur, in zo'n graad dat hij achteloosheid, zelfs minachting aan de dag legt voor boeken uit zijn land en van gelijke waarde, laat hem plaats nemen in de niet te onderschatten talrijke groep van de overlopers. Wij brachten hem zijn normen bij, leerden hem lezen en thans verloochent hij ons.
Ons?
Blijft dit waar? Want ‘ons’ betekent: uitgever, boekhandelaar, auteur.
Haakt zich, bij de verkoop van het vreemde boek, niet reeds de boekhandelaar uit het pakt van drie los? Om zich tussen ‘ons’ en het publiek op te stellen, zelfs met ‘onze’ vijand te trafikeren, wat zeggen wil hem boeken te bezorgen, die in menig geval beter ongedrukt waren gebleven.
Stellen we ook niet vast hoe sommige uitgevers, die op een traditie van een halve eeuw en meer teren en bogen, zo maar hun fonds van nationale, of andere, degelijke werken laten vervloeien om een andere richting in te slaan, die van de vijand, het aanschijnloze publiek, om er mee te kollaboreren, tuk op verdienste? Wat hun niet belet dit publiek te verachten, het als dom en vulgair bespeelbaar te beschouwen.
En verlaat ook de auteur niet het bondgenootschap van drie, als hij b.v. gaat uitgeven in een ander land of zich superieur onttrekt aan de solidariteit met uitgever en boekhandelaar, niets met deze ‘kruideniers’ wenst gemeens te hebben, tenzij tegen het einde van het jaar, voor zijn auteursrechten, en van hen niets minder eist dan onderdanigheid aan zijn grillen en hoogmoed?
Wordt de auteur niet evenzeer overloper als hij aan uitgever en boekhandelaar uitsluitend de zorg overlaat hem beroemd te maken (het is wat), zonder dat ook hij eens op de barrikade verschijnt, d.w.z. een foto bezorgt, een regel handschrift wegschenkt, op inlichtingen antwoordt, een lezing houdt, zijn gezicht op een boekenbeurs vertoont? Want als Zijne Majesteit, de Auteur, er niet toe wil bijdragen om van het naamloze publiek geïdentificeerde lezers te maken, waarom publiceert hij dan? Dan toch maar alleen om de glorie? Welke glorie? Die van de naïeve massa? Die in het gemoed van enkelen, die hem ook waarderen, zonder dat ze iets persoonlijks van hem afweten of een krul van hem bezitten?
| |
| |
Glorie blijft glorie want er bestaat ook een hoogmoed, die voedsel zoekt onder happy-few-tafels.
Een bestek van dit alles geeft: er moge geld mee gemoeid zijn of faam of eenvoudig een drang naar sociale mededeelzaamheid van individuele reacties, het blijft een niet te loochenen feit dat uitgever, boekhandelaar en (uitgegeven) auteur het publiek moeten overwinnen. Zoniet wordt uitgeven een fantasie, boekhandelaar spelen een ekonomische zelfmoordpoging, schrijven een weliswaar aanvaardbare maar dan toch maar zeer unilaterale, egoïstische om niet te zeggen hypokriete funktie.
Hoe wordt een gezamenlijk front opgesteld?
Door negatieve faktoren uit te schakelen; door positieve in de hand te werken.
De drie moeten vermijden:
1) | dat ze hun stiel niet kennen. Het ongeluk is echter dat we allemaal menen dat we die kennen. |
Hoe wordt men uitgever, boekhandelaar, schrijver?
Ik ben geen uitgever en geen handelaar en wil de auteur niet verdedigen of verontschuldigen. Toch durf ik vooropzetten dat slechte auteurs, auteurs, die geen talent hebben of hun stiel niet kennen of boekenmakers zijn, - zonder dat kunst of eerbied voor een gedrukt werk er iets mee te zien hebben, - minder of geen kansen zouden krijgen om de boekenmarkt te vertroebelen, moesten alle uitgevers en boekhandelaars de moed hebben of voldoende eergierigheid aan de dag leggen (om te zwijgen over de eerbied voor het vak) om alle stuntelige of demagogische manuskripten schouderophalend af te wijzen. Een minderwaardig schrijver heeft niet de minste kans bij eerlijke en onderlegde uitgevers en boekhandelaars.
Hoe wordt men uitgever en boekhandelaar met zelfstandig oordeel en levensmogelijkheden in een taalgebied van nog geen twintig millioen ‘vijanden’?
Uitgeven kunnen wij doorgaans beter dan boeken verkopen.
De reden hiervoor is duidelijk. Een uitgever met liefde voor het vak, misschien zelfs met traditie, kan persoonlijk het voornaamste werk van uitgeven doen: handschriften kiezen, lettertype en papier uitzoeken, de verdere technische kant verzorgen en voor elk boek wordt zijn verantwoordelijkheid, financieel en artistiek, organisch ingeschakeld. Hij is telkens de man van één boek.
Iemand, die boekhandelaar wordt uit liefde voor het boek, is daarentegen niet meer in staat, zodra zijn zaak iets wordt, persoonlijk met het publiek om te gaan. Hij onderhandelt wel met de uitgever of dezes vertegenwoordiger maar we weten dat het niet voldoende is een boek in voorraad te hebben, opdat het zou verkopen, opdat het in handen van zijn ware lezer zou terecht komen.
| |
| |
Met vijf en twintig verstandige uitgevers kan men onze kultuur via het boek prestigieuze ontwikkeling schenken. Wat zijn we echter met vijf en twintig ideale boekhandelaars? Niets of daaromtrent niets als we denken dat er in elk kanton minstens iemand zou moeten bestaan, die op de hoogte is, minder van wat overal verschijnt dan van wat er aan degelijks op de markt wordt gebracht.
Op de markt!
Inderdaad. Want het trekt er nog altijd op, een boek blijft in te veel gevallen marktwaar.
Aan flink gebouwde en van een aantrekkelijke uitstalling voorziene boekhandels ontbreekt het zozeer niet meer als vroeger. Steek echter de deur open en wie staat u te woord? Een lief, jong ding, dat soms wel het gevraagde boek weet staan maar u bijna nooit het goede boek zal aanprijzen dat ge niet zinnens waart te kopen.
In algemene regel is de toestand zo: komt er een lezer binnen dan is hij beter op de hoogte dan de persoon in de winkel. Doet een eenheid van het publiek haar intrede, die om één of andere extra-litteraire reden zich met een boek wenst te meten, dan is het miserabel om de dialoog tussen klant en verkoopster bij te wonen. Het gaat er precies toe als bij pseudobibliothekarissen: men tracht het boek kwijt te raken dat toevallig nog op de toonbank ligt.
Een boek is iets voor de geest mag men veronderstellen, en het is de geest, die moet aangesproken worden, overgehaald met geestelijke argumenten.
Als we nu eens niet kijken van hoever we in dit land zijn moeten komen om iets te verwezenlijken, maar alleen zien naar het volstrekt te verwezenlijkene, dan mogen we bekennen dat de ontwikkeling, de dynamische op ander gebied, niet zo heel erg het tempo van de boekkoperspolitiek heeft bevorderd. Als we het kulturele peil nagaan van het personeel, dat in grootwarenhuizen het boek verkoopt, of liever door de klant laat verkopen, en als we dit vergelijken met dat in Nederland, dan is ootmoed geboden.
Over de bazarboekwinkels en kiosken zwijgen we beter helemaal. Ten hoogste kent men er het boek, waarvan men reeds twee exemplaren heeft verkocht.
2) dienen we te vermijden dat uitgever, boekhandelaar en auteur elkaar als vervelende procent-kluivers blijven beschouwen: de auteur de uitgever, omdat hij maar zoveel krijgt; de uitgever de auteur, omdat de andere zoveel eist, de uitgever de boekhandelaar omdat deze zoveel vraagt en de boekhandelaar de uitgever, omdat deze maar zoveel geeft.
Er bestaan nog twee andere grote categorieën zeurders over procenten: uitbaters van tankstations en tabakverkopers. We weten het wel, zodra er geld mee gemoeid is verschrompelt het geestelijke tot de asse van de feniks- | |
| |
vogel, met dit onderscheid dat de laatste vlugger verrijst dan de geest bij de kontraktafsluiters.
Over de verhouding uitgever-boekhandelaar wens ik me te onthouden maar in die tussen uitgever en auteur zou, langs weerszijden, meer vertrouwen moeten heersen. De auteur zou nooit mogen of moeten vrezen dat hij te weinig ontvangt of dat de uitgever te veel (niet getelde) exemplaren oplegt; terwijl de uitgever iets meer betrouwen zou moeten hebben in het boek dat hij brengt.
Een delikaat punt, dat soms aanleiding geeft tot misverstand, is dat van de verhoopte publiciteit.
Uitgevers en boekhandelaars mogen het hun auteurs, die soms in een andere stad rondslenteren, niet kwalijk nemen, dat ze wel eens ontgoocheld zijn daar geen enkele van hun boeken voorligt, waar meestal werken van mindere kwaliteit wel te zien zijn. Dit geldt vooral voor het tijdstip waarrond het boek ‘pas verschenen’ is. Niet alle boeken kunnen bestendig voorliggen maar er is soms een grote losheid aanwezig bij de boekhandelaar, die liever de werken toont, die zichzelf verkopen dan die welke hij moet trachten te verkopen. Zelfs een boekenbeurs kan dergelijke onverschilligheid-in-uitstallen niet meer goed maken.
Dit is nog maar één bijzonderheid uit de algemene opinie, die auteurs over uitgevers en boekhandelaars hebben, vooral over uitgevers, dat nl. de propaganda voor het eigen boek nog niet opgewassen is tegen de propaganda van buitenlandse firma's.
Iemand, die in dit verband niet mag vergeten worden is de reiziger. Het is geen geheim dat een boekhandelaar, precies als een ander handelaar, gebonden ligt aan een maximum-bestelling. Beschikbare plaats, beschikbare fondsen en angst voor winkeldochters spelen hier hun begrijpelijke rol. De vertegenwoordiger, dit wetend, zal dan ook werken (zijn werken heet hier spreken) om die boeken aan te prijzen, waaraan ook hij het meest verdient. Moest hij daarenboven te veel tijd besteden aan het opwarmen van reeds enkele tijd geleden verschenen boeken, dan zou hij de aandacht van de boekhandelaar minder capteren; de wet van de schok door het nieuwe speelt hier haar rol.
Dat de auteur betrouwen heeft in zijn uitgever, als het om propaganda gaat, is altijd waar, ten minste vóór het boek verschenen is. En is het geen oersterk vertrouwen, dan heet dit vertrouwen toch hoop.
En nog in verband met propaganda. Me dunkt dat de stijl van de publiciteit eens zou mogen herzien worden. Allerlei rebussen en wedstrijden (genre: noem drie blinde schrijvers, enz.) zijn werkelijk ontsproten aan de meest lummelachtige verbeeldingen. Zaken voor de geest mogen anders worden aanbevolen. Want wat brengt de gewraakte methode op? Niets. Het is psychologisch totaal verkeerd er op te rekenen dat de reeds beperkte aandacht van het publiek blijvend zal verlokt worden, wanneer dit publiek
| |
| |
er in slaagt een naam of een titel te raden. Het publiek is een groot kind, het speelt gaarne en de naam van de ontdekte auteur houdt niets positiefs in. Integendeel. Want het beetje aandacht van het publiek werd opgebruikt door de lust om te spelen, niet door de drang om iets te leren. Dergelijke methodes zijn zelf- en boerenbedrog.
Hoe werkt het triumviraat positief samen?
1. - Door nooit te vergeten dat het boek nog iets meer is dan een pond zeep.
Anderzijds mag de auteur niet menen dat hij meer is dan een ander mens. Ik behoor tot degenen, die er vastberaden van overtuigd zijn, dat de waarde, die gehecht wordt aan wat men noemt ‘kunstenaar’ schromelijk, romantisch, afschuwelijk vals overdreven is. Er zijn andere dingen op de wereld dan een auteur. Ik denk met heimwee aan de tijd, toen iemand, die iets schoons maakte, anonymus kon blijven. Het kiezen van een pseudoniem acht ik een averechtse vorm van ootmoed. De schrijver is iemand als hij schrijft. Dit is de goede verhouding. Eenmaal als zijn boek er is, dan heeft dit boek waarde, hij al veel minder; tot hij opnieuw begint.
Deze ontluistering kan wellicht beschouwd worden als een aanslag op de waarde van een auteur als propagandamiddel. Toch houd ik het er bij, dat het boek de hoofdwaarde blijft, vóór de auteur. Omdat een berucht schrijver kan tontoongesteld worden, waardoor zijn prulboeken kunstmatig handelswaarde verkrijgen.
2. - Door elkaar (uitgever, boekhandelaar, auteur) met meer hartelijkheid te bejegenen. Soms is het om weemoedig te worden als men een kontrakt leest tussen uitgever en auteur. De ene zit de andere te beloeren, te belagen, te binden, precies alsof er geen ander middel bestaat om elkaar niet te duivelen dan een handelsrechtbank. Dat men elkaar een briefje schrijve: ‘Ik geef uw boek uit en ge krijgt zoveel’ en dat de andere antwoorde: ‘Merci’.
Het kontrakt is natuurlijk tot stand gekomen na jaren pijnlijke ervaringen, waarschijnlijk langs de kant van de uitgevers. Maar ook uitgevers kunnen overdrijven. Er bestaat een kontrakt van een Nederlands uitgever met een van onze grootste dichters, thans gestorven. Daarin stond gestipuleerd, dat de dichter behalve vanzelfsprekend het manuskript voor de drukker nog eens extra zijn bundel moest overschrijven, opdat de uitgever dit dokument had kunnen laten inbinden voor zijn bibliofilistische kollektie. Dit zijn plagerijen van een maniak.
Terzelfdertijd dienen de auteurs gebrandmerkt, die een manuskript beloven en het niet geven, op de drukproeven nog een fortuin aan korrekties aanbrengen, zich met de technische kant van de zaak willen moeien, als dit werkelijk niet nodig is, drukproeven verwaarlozen, precies alsof de uitgever hun knecht is. Dergelijke praktijken zijn even verfoeilijk als een uitgeverbeursman, die zit te loeren op een boek en de auteur aanport meer te
| |
| |
schrijven dan deze vermag. Onnozelaar en valsmunter-in-literatuur is de auteur, die, na één echte of valse schlager, zich koppelt aan het ritme van des uitgevers drukpersen en dienaar wordt van een ‘zaak’.
3. - Ten slotte moeten uitgever, boekhandelaar en auteur samenwerken om de onverschilligheid van het publiek te doorbreken, niet om dit publiek een rad voor de ogen te draaien.
Eenmaal dat de auteur besloot uit te geven, moet hij de regels van het medespelen aanvaarden. In de tijd, toen maar tien boeken per jaar verschenen, kon de uitgever, samen met de boekhandel, een werk gemakkelijk verspreiden. Vandaag rukt de vloedgolf zo beukend en zo intensief aan, dat samenwerking onvermijdelijk is.
Een auteur verlaagt zich niet met het de uitgever en de boekhandelaar gemakkelijker te maken door het verstrekken van inlichtingen voor propagandamateriaal. Hij mag zich niet onttrekken aan een ernstig interview, maar hij moet zich niet lenen om cirkuspaard te spelen. Niet, omdat hij auteur is, maar omdat hij als mens ook nog zelfeerbied mag bezitten. Dat hij uit zijn werk ga voorlezen of een nuchtere verklaring aflegt over zijn inzichten, dat zal hem geen kwaad doen, integendeel. Ze zijn een beetje belachelijk de auteurs, die zich opsluiten en onleesbare boeken schrijven. Iemand, die iets mee te delen heeft, kan dit even goed op een boeiende manier doen dan op een vervelende hooghartige. Dit is kwestie van stiel kennen en men leert die met soms rechtstreeks tot het publiek te spreken. (Soms mag die auteur dan wel zijn reisvergoeding terugkrijgen, liefst zonder ze te moeten vragen en ook voor zijn moeite kan hem iets overhandigd worden. Als vriendschap echter de basis vormt van samenwerking, krijgen deze bijzonderheden vanzelf hun beslag.)
Een grote ondienst bewijzen uitgever en boekhandelaar de schrijver door hem in de ogen van het onbetrouwbare en normenloze publiek boven zijn waarde voor te stellen. Zij, die aan critiek pogen te doen, moeten een gedurige strijd leveren tegenover de over-het-paard-tillers.
Wordt dan niet begrepen waar het om gaat?
Het publiek moet bestookt worden, onderste boven gekeerd, vernederd worden in zijn onverschilligheid desnoods, maar dit moet met goed schroot, droog poer en echte wapens gebeuren, niet met donderbussen en zand in de ogen.
Natuurlijk is men geneigd tegenover Barnum-methodes middelen van hetzelfde kaliber te stellen. Is het echter niet opvallend dat boeken van specialisten voor specialisten nooit publiciteit nodig hebben?
De slotsom van der drie streven zou moeten worden: het publiek zover brengen dat het naar niemand meer luisteren moet, tenzij naar zijn eigen sterk oordeel. Het zou de moeite lonen eens na te gaan of geen publiciteit kan ingezet tegen sommige boeken om ze effenaf belachelijk te maken.
En, ten slotte, zouden uitgevers, boekhandelaars en auteurs niet eens
| |
| |
kunnen nadenken over het feit of de kwaliteit van een boek uitstaans heeft met zijn politieke of a-politieke, wijsgerige of a-wijsgerige inslag? Hier wordt gedacht aan de boekbesprekers en aan de pers.
Misschien valt er aan te denken naast de vele en soms overbodige dagen van dit of dat, uitgevers, boekhandelaars en auteurs samen te brengen, met of zonder diskaart op tafel om van gedachten te wisselen. Zij die laten drukken, zij die schrijven en zij die in de voorposten staan tegenover het publiek, - de boekhandelaars -, kunnen er solidair veel bij winnen om hun aller schepping, het boek, in de andere linies te krijgen als ze hun wapens kombineren: de auteurs in de lucht, de uitgevers op lange afstand en stevig op de grond, de boekhandelaars in de gevechten van lijf aan lijf. Dit kan cynisch klinken, in feite is het niet wreed en dit om de goede reden dat het publiek in feite niets anders vraagt dan te verliezen: er zijn immers nederlagen, die overwinningen zijn.
|
|