| |
| |
| |
Dagen van De Vlaamse Gids 1954
Kritiek en strategie
door K. Jonckheere
HET woord kritikus dekt een zuiverder begrip dan het woord kritiek.
Een kritikus is een hovenier in kunstzaken. Wel verricht hij een dubbel werk maar het leidt naar hetzelfde doel. Hij verzorgt en wiedt, wat eigenlijk zeggen wil dat hij wiedend verzorgt, met de klemtoon op verzorgen.
Komen er bezoekers, dan geeft hij schone of geleerde namen aan de kruiden, toont wat in de schaduw bloeit en wat in volle licht, wijst op de niet dadelijk te achterhalen kenmerken, bijzonderheden en verwantschappen in zake groei, bouw en wezen; hij rukt in het voorbijgaan uit een perk petunia's een jonge brandnetel weg, die evenmin aan het ongeoefend, alleen op genietend kijken uit zijnde oog van de bezoeker was opgevallen. Soms gebeurt het dat een stedelinge naar de naam vraagt van een vreemdsoortige bloem, die buiten de omheining bloeit met vertoon van paarse knoppen en grillige blaren. Met alle eerbied voor gans het geschapene is de hovenier dan verplicht te antwoorden, verplicht door zijn eerlijkheid: Mevrouw, dat is maar een distel.
Ook de kritikus handelt aldus: hij wijst én op het goede én op het overwoekerende. Op dit laatste zeer dikwijls ongevraagd.
Komt het nu doordat een kritikus, na jaren hovenieren in het oerwoud van de kunst, een slecht karakter meekreeg, of valt de reden alleen te zoeken in het feit dat er bij het welig tieren van de kunstkruiden meer wied dan oorbaar gewas opschiet; - het woord kritiek kreeg minstens voor de helft een pejoratieve betekenis; het betekent nog slechts gedeeltelijk wat het begrip kritikus inhoudt. Het zinnetje: er werd kritiek uitgeoefend, resumeert tamelijk gelukkig wat er van een eens positief woord nog overblijft. Om te resumeren: aan een kritikus is het volgens de regels van de semantiek nog geoorloofd te oordelen, waar kritiek bijna synoniem werd van veroordeling.
Tegen de verenging van de betekenis kritiek dient te worden gereageerd. Tenzij we een ander woord vinden, dat de bifrontale werking van de kritiek duidelijk suggereert en onderstreept: wikken zowel van goed als van kwaad.
Nu bestaan er wel een paar andere woorden. Als het over letterkunde gaat, b.v. de termen: recensie, bespreking, kroniek, studie, verhandeling,
| |
| |
essay. Sedert enkele tijd hebben ook de uitgevers voor een bijdrage tot de kritiek gezorgd: de flaptekst.
Geen enkele van deze termen kan en mag echter het begrip kritiek dekken. Omdat ze van een andere orde zijn. Ze staan tot het woord kritiek als glas, fles, dame-jeanne, vat tot water, bier, azijn, wijn, jenever of benzine. Ze zijn slechts een inhoudsmaat, een vorm voor een inhoudsmaat meteen maar hebben geen uitstaans met de kwaliteit van het vocht. Ten hoogste zou men kunnen zeggen dat ze een uiterlijke houding aangeven tegenover de inhoud: een glas bezorgt geen associatie met benzine en van een recensie verwacht men geen volledige onthulling over gans de persoonlijkheid van de schrijver.
Nu is het typisch dat het publiek wel een onderscheid kan maken tussen recipiënten in zake vochten en dit lastiger kan in zake kritiek. Wie huwt krijgt immers van één of andere kennis een grosse glazen van allerlei grootte. In elke argentière staan ze te pronk met blauwe, rode of oranje tintelingen. Roemers voor champagne, grote trekglazen voor cognac en verder een ruime verscheidenheid echt of vals kristal voor rode en witte wijn, voor likeuren, aperitieven en bier, zelfs voor water. Of deze weidse pracht van inhoudsmaten ooit wordt aangewend blijve onbesproken; in elk geval is ze er; in geval van nood zou men kunnen zeggen.
Ditzelfde publiek, of wordt men een ander publiek, naargelang het objekt?, zou, moest men het testen, veel minder op de hoogte blijken te zijn van de diverse vormen van kritiek. Het publiek treft hierin minder schuld want, en dit is een eerste vaststelling in zake kritiek en strategie, zelfs de meesten, die kritiek beoefenen, houden de verschillende vormen niet uit elkaar. Noch naar wezen noch naar betekenis.
Om het even door wie een flaptekst wordt opgemaakt (uitgever, vriend van de auteur of de auteur zelf), hij moet voor al degenen, die het boek nog niet lazen, summiere inlichtingen verschaffen over de inhoud en de betekenis van het boek. Nooit over de waarde, tenzij het stuk ondertekend wordt door iemand, die iemand is. Zoniet is elk waarde-oordeel boerenbedrog. Zelfs beoordelingen over vorige boeken van dezelfde auteur behoren tot de afdeling verleiding, dus misleiding. Als de flap de biografie van de auteur brengt, dan houdt ze vanzelfsprekend op tot de kritiek te behoren en dan dient daarover niet verder gesproken in dit verband.
Honderd flappen dienen tachtig meesterwerken aan. Als de auteur of de uitgever meent dat hij met zulke verdedigingsmiddelen een strateeg van formaat is, dan behoort hij tot de orde van de naïefachtigen en niet in geringer mate dan diegenen, welke hij hoopt te zullen omsingelen.
De recensies vormen een nog groter hoop bedrog; bedrog insgelijks georganiseerd, maar niet zo bewust, in strategische hoofdkwartieren.
Allereerst ontstaat er bedrog door de valse waarde, die de dagen weekbladen zichzelf toekennen of die hun wordt toegekend om andere
| |
| |
waarden dan om die in zake kunst. Een bespreking erlangt slechts betekenis, er weze op gedrukt, door de persoonlijkheid van de steller. En de graad van deze persoonlijkheid is niet altijd rechtstreeks evenredig met de oplage van het blad of de intrinsieke degelijkheid er van. Grote bladen doen het soms met minderwaardige critici, kleine met superieure.
Er bestaat natuurlijk een gewis verband tussen het kultuurpeil van de lezer en dat van zijn blad en dezes medewerkers, zodat men de stelling zou kunnen verdedigen: de betrekkelijke waarde van de bespreking past precies bij de betrekkelijke zucht naar weten van de lezer. Dit is louter begoocheling, een bedrog te meer en een verfoeilijke uiting van hypokrisie langs de kant van de uitgever van de krant.
Er is het bedrog door anonymiteit.
Niet alle boeken kunnen onderworpen worden aan het oordeel van een kritikus met normen. Het blad krijgt echter toch alle of vele boeken toegezonden en wil nu eenmaal een vorm van reaktie instellen. Aan het boek worden dan enkele regelen gewijd. Zolang deze louter informatief blijven, is alles in orde. Maar in het magazijn van de journalist (beroepsman of toevallig medewerker) liggen een stapel adjektieven pasklaar, zoals: voortreffelijk, uiterst geschikt en onmisbaar in elke bibliotheek. Het blad neemt automatisch de verantwoordelijkheid op voor deze banaliteiten of bewijzen van welgezindheid en de lezer gelooft er in of niet. De uitspraken doen niemand zeer, wordt er vanwege het blad gedacht en ze staan deftig in het reeds als zeer deftig beschouwd bestaan van de letterkundige pagina zelf. In feite zijn ze onbetrouwbaar vulsel. Ze voldoen de eigenaar van het blad of de hoofdredaktie, die ze beschouwt als strategie: 1. om de uitgevers genoegen te doen; 2. het blad een standing te geven; 3. een bibliotheek te vullen; 4. de lezers de illusie te bezorgen dat ze op de hoogte worden gebracht. Wat zou men echter denken van de uitdrukking: ze werden op de laagte gebracht?
Sommige uitgevers geven in de vorm van een krant een eigen boekenblad uit. Er bestaan zelfs leeporen, die het blad van hun zaak een algemeen litterair uitzicht pogen te geven. Wat zich aandient in dit blad als louter publiciteit, moet door de lezer met een korrel of soms met een hele baal zout worden geproefd. Wil hij zich niet laten bedotten, dan moet hij zo verstandig zijn de regels van het spel voor deze en andere teksten te aanvaarden. Iedereen heeft het recht een appel te tonen en te beweren dat het een citroen is. De appel wordt echter, o surrealistisch beeld!, een kat in een geborduurde zak, als hij aangeboden wordt in een blad, dat beroep doet op velerlei medewerking om de eigen goede of slechte produkten te kamoefleren.
Een bijzonder woord kan gezegd worden over recensies in die bladen of die radio-zenders, welke het principe huldigen dat alleen goeds over de besproken werken mag gezegd. Dit is een uitstekend principe als dan alleen
| |
| |
werken in aanmerking komen met meer kwaliteiten dan gebreken. Helaas, dit is niet altijd waar, zodat minderwaardige produkten dezelfde positieve adjektieven worden toegemeten als prijzenswaardige. Subtiele lezers en luisteraars zijn geneigd een toetssteen te vinden in het aantal regels dat aan een boek wordt besteed. Ook dit is een broos houvast. De strategie om de aandacht uitsluitend te vestigen op wat deugt, faalt derhalve in menig geval.
De belangrijkste vergissing wordt begaan door kritiekers, die het eigen organisch wezen van een recensie, een studie of een essay niet uit elkaar houden. In feite mag hier gesproken worden van technische vergissing. Ze is des te erger daar men van hen, die ze niet vermijden, zou mogen verwachten dat ze én door hun onderlegdheid én door hun zuivere inzichten én door hun aanvaarde betekenis een bepaalde drank uitschenken in het daartoe bestemde, geëigende glas. Hier ligt de strategie niet altijd gewild aan de basis; ze ontstaat pas onder het schrijven zelf en haar mobielen heten dan luiheid, humeurigheid, speelsheid, verveeld zijn, e.a.m.
Soms ligt de schuld niet helemaal bij de kritiekers. Faktoren, die hun schuld verminderen maar nooit kunnen goedpraten zijn:
1. de hoeveelheid te bespreken boeken. Een kritikus is iemand, die zijn ganse persoonlijkheid, d.w.z. zijn belangstelling, zijn smaak, zijn opvattingen, zijn eerlijk en heerlijk instinkt om voor zichzelf en anderen ontdekkingen te doen, op een bepaald moment konfronteert met een a priori als nieuw beschouwde wereld, toegevouwen in de gesloten doos, die boek heet; boek, - banaal en ontaard woord voor mogelijk grootse en de goden jaloers makende scheppingsdaad. Mag men eisen van één man dat hij met zijn zestien uur wakker-zijn per dag luistert naar en reageert op de zovelen, die over duizenden uren beschikten om niet alleen hun persoonlijkheid te resumeren en uit te stallen maar meteen ook hun konfrontatie, misschien met een wereld, waarop de andere vooreerst niet thuishoort?
2. de tijdspanne, waarbinnen zijn bespreking moet ingeleverd worden. Er bestaan andere dingen op de wereld dan literatuur, vooral doorsneeliteratuur. Een kritikus bezit ook het recht niet te moeten reageren op een boek, zelfs al is dit een (soms vervelend) meesterwerk. Anderzijds kunnen zijn verwachte spanningen morgen of overmorgen wel bestaan, waar ze vandaag achterwege blijven.
3. de plaatsruimte, die men hem toekent. Ofwel schijnt deze hem te beperkt, soms ook te ruim. Tevens kan het gebeuren dat hij bij de dood van een vriend-auteur of van een minder bekende maar die hem intrigeert, alle andere boeken wenst te laten vallen om nu eens niets te bespreken maar een lange studie of een essay te schrijven. Elk ander boek beschouwt hij dan voorlopig als een indringer.
Al deze elementen helpen hem om zich te vergissen in de methode, die hij dient aan te wenden om het te bespreken boek met die of een andere schijnwerper te bestralen.
| |
| |
Bespreking, studie en essay bezitten hun eigen wetten, hun eigen noden, hun eigen perspektieven en eigen grenzen. Het door elkaar haspelen er van is verraad tegenover het boek zowel als tegenover de lezer; het vindt zijn oorsprong in hoger aangehaalde strategie.
Een bespreking b.v. moet bij het boek blijven. Ze mag ingeleid worden door een algemene gedachte, door een stand van zaken, door een bestek. Maar het mag niet bij algemeenheden blijven; deze mogen alleen het werk helpen belichten. Anderzijds is een bespreking ook iets meer dan de korte inhoud van het boek of wat prietpraat over het huis van de schrijver, zijn pijp en zijn kind in de wieg. Felix Timmermans kon geen boekje publiceren zonder dat recensenten en tijdschrift-spuwers het over zijn gezin en zijn huisraad hadden. Precies alsof de valse of echte graad van intimiteit met een auteur absolute waarborgen geeft voor het funderen van een oordeel.
Dienen recensie, studie en essay goed uit elkaar gehouden en elk langs hun eigen wegen benaderd en behandeld, ze mogen de kritikus er niet van weerhouden, als hij hun kader te eng of te klassiek vindt, een nieuwe horizont te trekken. Bezorgt een flaptekst inlichtingen, een recensie een uitstalling met waarde-oordeel, dan mag van een studie een totaalbeeld van auteur en boek(en) worden verwacht, van een essay een onderzoek met speciale opdracht. Bij geen enkel genre mag een schatting achterwege blijven: een recensie geeft typische voorbeelden aan van gebreken en kwaliteiten, een studie breidt deze lijst uit, een essay kiest die, welke van pas komen.
Voor de kritikus, die zich aan deze grenzen niet wil onderwerpen, staat het vrij ze alle samen te smelten, evenwichtig en evenredig, en a.h.w. aan symfonische kritiek te doen. Het komt er immers op aan dat hij het werk konfrontere met zijn misschien verstrengeld wezen. In elk geval zal zijn slotwoord een duidelijk overzicht bevatten van al het gevondene en getoetste. Want gewoonlijk noemt men studie een soort van ontleding, die op geen enkele bladzijde een kritische reaktie bevat. Misschien acht de steller het voldoende dat hij die of gene koos om ons te overtuigen hoe de gekozene magistraal is op elk gebied. Nu is het wel een schone tijdpassering om uren lang iemand te bewonderen en te hopen dat de anderen mee zullen bewonderen. Er mag echter niet vergeten worden dat er een psychologische wet bestaat, volgens dewelke elke bewondering, die men wil meedelen, slechts gedeeld wordt naarmate de te overwinnen moeilijkheden van de auteur duidelijker worden voorgesteld. Eén van de middelen om te overtuigen hoe moeilijk het maken van een meesterwerk is, bestaat er in te durven wijzen op kleine of grote vergissingen, die hadden kunnen begaan worden of gedeeltelijk begaan zijn.
Over durf en strategie valt veel te zeggen. Dat hier niet dadelijk worde gedacht aan de eerbied, die men groten betoont, zodat duiden op kleine vlekken beneden de maat van de bespreking zou zijn. Het gaat om de durf
| |
| |
vrij en vrank een gewettigd oordeel, een verdiende veroordeling uit te spreken. Dit gefundeerd oordeel is niet te verwarren met de diktatoriale uitspraak van de holle zelfverzekering, zoals sommige predikers deze bestendig aan de dag leggen bij niet kontroleerbare beweringen. Een kritikus, die bewijst wat hij voorhoudt, heeft zelfs het recht te toornen of te grinniken, als dit bij zijn temperament past. Maar hij moet prachtig toornen en nobel grinniken, zodat de rethoriek en de leugen, die hij aan de kaak stelt, zich vooraf bevochten weten met de wapens, die zij, als reaktie op zijn kritiek, zelf hadden willen gebruiken.
Is strategie dan nooit toegelaten? Waarom niet, als het goede doel maar bereikt wordt, het wijzen op kwaliteit. Kritiek dan in de aard van prophylaxie, die een vorm is van hygiëne-strategie. Een paar openhartige voorbeelden. Wie een bloemlezing zou moeten samenstellen, laten we zeggen voor Mexico, kan om strategische redenen, die iedereen hopelijk zal willen begrijpen, onvertaalbare poëzie van Gezelle achterwege laten, - althans die van zijn alom gekende bravoure-stukken -, en in plaats van een matte omzetting hiervan een vertaling bezorgen van een minder groot dichter, die meer zeggen zal dan karikaturaal nagebootste Gezelliaanse woordmuziek. Of: opdat Nederland hier geen minderwaardige boeken zou invoeren, is het van groot belang dat wij in onze bespreking van Vlaamse auteurs, vooral in Noord-Nederlandse bladen en tijdschriften, weigeren onze minderwaardige produkten te vermelden. Laten we doen als een konijnenmoer, die haar zwakke jongen opeet of doodwatert, en vooral niet blozen, omdat er na één van deze operaties wol in onze mondhoeken kleeft.
Wel moeten we gruwen van volgende strategie.
Het is zowat een pest geworden, - en ons literatuuronderwijs met zijn flauwe indeling in scholen en stromingen, draagt hiervan grote schuld -, dat sommige literatoren (dit woord in zijn pejoratieve betekenis) om zich tegen de tand des tijds te weren zich tot een bende organiseren. Voor de enen is het woord bende misschien te hard, vooral als het om dichters gaat, voor anderen is bende niet hard genoeg. Tenzij men aan struikrovers zou denken. Onvermijdelijk komt er een tijdschrift bij te pas. Daar mensen echter langer leven dan tijdschriften, spruit hieruit één en ander voort. Bijvoorbeeld:
1. Na tien jaar weet niemand meer wat er destijds in het tijdschrift, dat de ware of vermeende groep samenbond, te lezen stond. Gezien de geringe oplage is men zelfs gerechtigd zich af te vragen of het tijdschrift ooit gelezen werd buiten de redaktiemiddens. Dat het tijdschrift in een paar officiële bibliotheken zit of naar onderwijsinstellingen wordt gestuurd, is geen bewijs van uitstraling. Een tijdschrift moet gelezen worden.
2. Gaat men nadien belangstellend opzoeken wat er in voorkwam als onthullends, dan ontdekt men dat er eigenlijk niet zo veel in stond behalve de namen van de samenzweerders. Een paar geslaagde programmazinnen
| |
| |
zijn niet voldoende om meesterwerken voort te brengen. En in menig geval ontstaan die programmazinnen maar nadat ze reeds geheel of gedeeltelijk in voorafgaand scheppend werk waren vervuld.
3. Ofwel schrijven de redaktieleden na enkele tijd niets meer; sommigen hebben zelfs nooit iets in het tijdschrift geschreven.
4. Gewoonlijk worden de redaktieleden slechts zichzelf in en door rijp werk, vele jaren nadat het tijdschrift is ter ziele gegaan.
5. Bijna altijd wordt vastgesteld dat de redaktieleden niet veel met elkaar gemeens hebben en dat de strik, die hen samenhoudt, toegeknoopt wordt door één man. Acht op de tien keer blijkt deze man het tijdschrift met kunsten vliegwerk recht te houden, omdat hij het voorgevoel heeft dat hij een raté is en geen ander middel ziet om zich aan de vergetelheid te ontrukken of zijn hoedanigheden van leider, niet die van schepper, tot hun recht te laten komen. Er mag geleid worden, maar dan moet de leider zo diskreet zijn als de wet van de zwaartekracht of van de hefboom: niet zichtbaar tenzij in de toepassing. Er zijn veel minder betekenisvolle schrijvers als tijdschrift-strategen-met-theorie, dan men zou vermoeden. Zelden worden de strijders voor leuzen onder de dichters en de romanciers gerecruteerd. Dichter en romancier zijn zij, die gedichten en romans schrijven. Voor ze er schreven konden ze soms wel vechten; ook nadien. Scheppen en vechten gaat bijna nooit samen.
Alleen het strijden impliceert strategie. Laten we de vele mogelijke redenen, waarom iemand tot de oprichting van een tijdschrift besluit, terzijde en houden we maar één reden over: het aanvoelen van de noodzakelijkheid tot stichten; al kan deze noodzakelijkheid ook nog tot onder-noodzakelijkheden worden herleid. Of zouden we niet eens mogen lachen met de uitdrukking, die in veel voorwoorden van periodieken voorkomt: de ‘nijpende behoefte’?
Een tijdschrift ontstaat ofwel voor iets, ofwel tegen iets, ofwel voor en tegen iets samen; al komt dit laatste in de praktijk minder voor. Tegen iets is de gemakkelijkste formule, voor iets de moeilijkste.
De wereld gaat vooruit of achteruit door ontdekkingen en derhalve ligt het in onze nieuwsgierige natuur beter of slechter te willen, in elk geval te veranderen. Slapen is de gelukzaligste staat maar hij ligt niet iedereen. Er zijn twee soorten van mensen: stoorders en gestoorden. Om beurten behoren we tot beiden; soms zelfs op hetzelfde ogenblik. We hebben dus het recht om te storen. Maar dit recht is niet onbeperkt. We mogen storen om te veranderen, niet storen om te doden. Want wij storen vooral voor deze kandidaat-doden. Roeien we ze uit, waar blijft dan onze overwinning?
Strategie om te veranderen is loffelijk, prijzenswaardig, noodzakelijk en bezorgt hoge sportieve geneugten. Strategie om te doden is klein, afkeurenswaardig, komisch. Ze is daarenboven nutteloos, overbodig, gevaarlijk. Wat waardeloos is, doodt immers zichzelf; wat waarde heeft, blijft zelfs
| |
| |
als het niet reageert; het bevestigt zijn waarde nog meer, als het wél reageert. Geen enkele kracht zal het waardevolle zelfs verminderen. In een klein taalgebied als het onze, een gesloten taalgebied, is het waardevolle verspreid, mondgemeen, vastgeankerd, een belegen waarde geworden. Wie het wil doden om iets nieuws in de plaats te brengen, vertraagt alleen het doorbreken van het goede in het nieuwe, wordt dus een strateeg met verkeerd effekt.
Een laatste en monsterachtige vorm van strategie is die, welke waarden of schijnwaarden van een andere orde mengt: godsdienst en kunst, politiek en kunst, taalkwesties en kunst, sociale aangelegenheden en kunst, administratie en kunst, geld en kunst, liefde en kunst, vriendschap en kunst, jaloersheid en kunst, lummelachtigheid en kunst, vijand en kunst, domheid en kunst, grenzen en kunst. Sommige van de opgenoemde kunstpartners zijn dikke synoniemen van elkaar. Hoe sterk of kunjunktuurachtig belangrijk ze op een bepaald moment mogen zijn, ze moeten eens verschrompelen, omdat er geen groter milde egoïste, geen sterkere zwakke individualiste bestaat dan de kunst. Wordt dan niet begrepen dat kunst de kunde van het leven is om zichzelf te bevestigen, zichzelf te bestendigen boven de voorbijgaande feiten en toestanden van het bestaan? Leven is de gemene deler van alles wat bestaat, bestaan heeft en zal bestaan. Hoe zou één van ons, hoe sluw hij ook moge wezen, iets kunnen ondernemen om wat van allen en van alles is te minderen, zelfs te vermeerderen met iets dat het leven niet aangaat? Strategie in zake kunst is van op aarde het verkeer willen regelen op de Melkweg.
|
|