| |
| |
| |
Dagen van ‘De Vlaamse Gids’ 1954
Bestaat er een linkse en een rechtse literatuur?
door Richard Declerck
IN de zevende jaargang van het ‘Nieuw Vlaams Tijdschrift’ heeft de socialistische dichter Marcel Coole met enkele vraagtekens het probleem aangesneden van de plichten en de tekortkomingen van de Vlaamse letterkundigen die de socialistische gedachte zijn toegedaan. Uit de polemiek die zich daarrond heeft ontsponnen en waaraan o.m. Albert Van Hoogenbemt, Karel Leroux, Raymond Herreman, Piet Van Aken hebben deelgenomen, is duidelijk gebleken dat ook tussen aanklevers derzelfde politieke ideeën over de ‘littérature engagée’ zeer uiteenlopende meningen gangbaar zijn.
Het is mij voorgekomen dat het probleem niet altijd in zijn juiste vorm en in zijn ware verhoudingen wordt gesteld. Bij diegenen die voor de schrijver de grootst mogelijke autonomie in zijn belijdenissen vooropstellen wordt m.i. de ‘littérature engagée’ te veel beschouwd in het licht van de zuivere propaganda, van het militantengeschrijf, van het thesiswerk. Onder dit aspect gezien heeft de literatuur vanzelfsprekend weinig te winnen bij het doordringen van haar productie met elementen uit de dagelijkse politiek. Het ligt echter voor de hand dat wanneer Raymond Herreman in concreto de draak steekt met poëzie waarin voor rekening van de Minister van Koloniën een gedicht zou dienen gemaakt te worden naar de trant van de overwintering der Nederlanders op Nova Zembla, wij dichter bij de karikatuur van het vraagstuk staan dan bij de aangepaste formulering van een overigens niet gemakkelijk te omschrijven begrip. Wellicht moeten een aantal negatieve reacties op rekening geschreven worden van de weerstanden die in de vrije democratieën opgewekt werden door de dirigistische literaire theorieën welke een tijd lang opgeld gemaakt hebben bij leidende figuren uit de Sovjet-literatuur zoals Schdanow, en meer bepaaldelijk in het zogenaamde ‘socialistisch realisme’.
Zoals gewoonlijk wordt een principiële stellingname bemoeilijkt door het feit dat men te veel het oog gericht houdt op vreemde uitwassen, op wilde scheuten, op woekerplanten en minder op de grondwortels zelf van de omstreden theorieën.
| |
| |
Laten wij, om de zaak te verduidelijken, teruggrijpen naar het gevleugelde woord dat Maarschalk Foch pleegde te gebruiken ‘De quoi s'agit-il?’.
Wij hebben reeds een ernstige kans de ware kern te benaderen indien wij ons losmaken van de idee ener enge partijliteratuur om ons te plaatsen op het grondplan van de grote gedachtenstromingen die grosso modo de politieke en de geestelijke wereld in twee kampen verdelen. Niettegenstaande de vele wisselingen en doorkruisingen die de gedachtenevoluties in de loop der tijden hebben ondergaan, blijft er steeds een polarisatie over naar een rechtse en een linkse visie der dingen. Etienne de la Boétie (1530-1563), grote vriend van Montaigne, onderstreepte reeds die scheiding der wegen toen hij naar aanleiding van de godsdienstoorlogen schreef: ‘La diversité des religions a passé si avant qu'un seul peuple s'est clairement divisé en deux parts. Et ne faut douter que ceux d'un cÔté n'estiment leurs adversaires, qui sont de l'autre. Non seulement les opinions sont différentes mais déjà ont diverses églises, divers chefs, contraires observations, contraire police ou religion’.
Aldus wordt reeds vóór de omwenteling van 1789 het bestaan erkend van twee fracties die, in de ogenblikken van toespitsing der conflicten, ondoordringbaar, monolitisch tegenover elkander staan. Natuurlijk zijn er tussendoor momenten geweest van geestelijke porositeit waarbij wederzijdse infiltraties onmiskenbaar werden. Soms zijn de beddingen der geestelijke stromingen zo ineengevloeid dat men is gaan geloven aan een duurzame gemeenzaamheid, aan een definitief uitwissen der scheidingslijnen. Maar telkens wanneer de politieke hoge tij is gaan opzetten zijn de eenheidsdijken weggespoeld en hebben de oude beddingen zich weer verdiept aan nieuwe, aanwassende vloeden.
Men heeft de begrippen rechts en links reeds zo vaak ten dode opgeschreven als zijnde door de loop der geschiedenis voorbijgestreefd; in onze hedendaagse wereld worden ze voorgespiegeld als zijnde opgelost in een techniciteit die de uiteenlopende meningen overkoepelt; maar buiten de perioden van tijdelijke synthese of van opportunistische compromissen eisen de tegenstrijdige stellingen hun bestaansrecht op als zijnde het tweeledig aspect van de Janus met het dubbele voorhoofd die de menselijke geest als spiegelbeeld van zichzelf aanbiedt.
Er zijn in hoofdzaak twee geestelijke familiën die zich zelf voorstellen als vormende een gesloten geheel, die elk aanspraak maken op de leiding der gedachten, op de formulering van een moraal. Hun samengaan gaat nooit tot wat Valéry heeft geheten: ‘L'accord des arrières-pensées’. Af en toe sluiten zij wapenstilstanden, nooit een duurzaam bestand. Zij wisselen elkaar vaak af omdat het politieke balansspel daar is om de uiterste schommelingen tot een evenwichtiger koers te herleiden. Steeds wachten zij op het gunstig ogenblik om hun vrijheid te hernemen en zich zelf opnieuw te bepalen in een eigen gekristalliseerde vorm. Men mag daaruit besluiten
| |
| |
dat de vertolking dezer tegenover elkaar staande ideeëngroepen niet alleen tot de historische noodwendigheden behoort, maar zelfs nog dat ze een verrijking van het geestelijk patrimonium der mensheid uitmaakt. Het is door de afwisseling van thesis en antithesis dat de morele evolutie der beschaving wordt bedongen. De Homo Ludens, de Spelende Mens van Huizinga heeft het steekspel van rechts en links niet dienen uit te vinden.
Het ligt als in de natuur zelf geschreven: er zal steeds een streving zijn naar evenwicht tussen de behoudsgezinde en de vooruitstrevende krachten, tussen het traditionalisme en de revolutionnaire geest.
Het is een ongedaan werk in een kort tijdsbestek een volledige summa op te maken van de literaire neerslag die de twee geestesrichtingen vertonen. De rechtse wordt in dit betoog meer quasi pro memorie aangehaald omdat men nu eenmaal tegenover een dyptiek staat. Zoals wij hamer en aambeeld, slachtoffer en beul niet los van mekaar kunnen denken, evenmin kunnen wij stromingen isoleren die op elkaar zijn afgestemd.
De rechtse stroming biedt het voordeel dat zij normaal op een grotere doctrinale zekerheid kan bogen. Door dit te formuleren wordt natuurlijk geen moreel waarde-oordeel uitgebracht. Maar de linkse tendenz heeft nu eenmaal voor haar de vaste basis niet van het historisch gegroeide. Zij is meer projectie in de toekomst, afbrokkeling van een gevestigde leer, secessie van een zich uit vast verband losrukkende ketterse geest. Dit sluit niet uit dat ook zij op een bepaald ogenblik kan vastgeraken in de verstarring van het dogmatische. De wisselvalligheden van de post-Marxistische sociale ontwikkeling zijn daar een levend voorbeeld van. Maar in ovo en mits aan zichzelf getrouw te blijven is ze tegen deze afwijking gewapend.
De rechtse richting fundeert haar vermeende zekerheden op een platform van waarden die hun proeven geleverd hebben. Indien in de eerste helft der XXe eeuw bij de jeugd die achter ons ligt het Maurrassisme zo diepe wortelen heeft geslagen dan is dit vooral daaraan te wijten dat deze theorieën een gesloten eenheid vormden voor een naar absolute waarden hunkerend opkomend geslacht. Het kan inderdaad niet geloochend worden dat het Hellenisme, het Klassicisme, de Monarchie in de loop der eeuwen positieve krachten hadden ontwikkeld die een ernstig substratum hebben geleverd voor een gehiërarchiseerde beschaving.
Ook bij de rechtsen is de afwijking voorhanden van diegenen die zich op het te enge grondplan van het onmiddellijk politieke hebben geplaatst. Paul Bourget, die in onze jeugd nog als toonaangevend gold, heeft snel het pleit verloren. De heer Beau de Loménie, een der ernstigste analysten van de evolutie der bourgeoisie in de XXe eeuw, stelde bij de honderdste verjaring der geboorte van Bourget vast hoe deze het contact met de werkelijkheid verloren heeft omdat hij economische beginselen poogde recht te houden die de bourgeoisie zelf, reeds sedert het begin van het industrialisme der XIXe eeuw, in de practijk had prijsgegeven. Met al het voorbehoud
| |
| |
dat men tegenover hun theorieën in acht heeft te nemen, moet men andzi zijds erkennen dat een Barrès, een Bainville, een Maurras meer aspecten van duurzaamheid bieden omdat zij meer op het ideeële terrein zijn gebleven. Er was, naast hun dagelijks polemisch werk, dat aan tijdsdevaluatie onderhevig werd, een principiële eerbied voor het historisch gegroeide, voor wat dan toch in de loop der tijden de piëteitsvolle constructie van mensenhanden en mensengeesten was geweest. Elke vernietiging was in hun ogen de negatie van de offers en de zelfverloochening die voorbije geslachten hadden over gehad voor de beschaving van hun tijd.
Hun zwakte was wellicht dat zij geen oog hadden of te pessimistisch waren tegenover de integratie van nieuw bloed in de oud wordende vaten. Bij de ontbindingsfactoren die de sleet van de tijd aanbrengt voegden zij zelf de sclerose van het stollende bloed.
En toch acht ik het onmisbaar dat progressistische geesten soms even stilstaan voor het stoplicht dat hen bij de geestelijke circulatie wat bedenktijd biedt. ‘Il faut lire l'adversaire’ klonk de wijze raad van Alain terwijl Valéry het nog poëtischer uitdrukte: ‘Il faut sentir le fumet de l'adversaire’.
Daarom geloof ik dat wij ons gewin moeten maken uit de waarschuwende stem van Maurras wanneer hij schreef: ‘Il suffit d'un rien pour détruire, il faut des années d'effort, de labeur, de patience pour créer’.
Daarom geloof ik dat wij mijmeren kunnen bij dit eenvoudig vers van Jacques Bainville dat zijn ganse levensbelijdenis synthetiseert:
Si mon vers était immortel
Je graverais sur un autel:
Ce qui s'écoule et ce qui dure,
De l'homme unique éternité.
De classificatie in linkse en rechtse schrijvers is ongetwijfeld geen eenvoudige taak. Er zijn om te beginnen diegenen die buiten de classificatie vallen en wellicht vormen zij het grootste aantal. Er zijn daarnaast de rechtsen en de linksen die hun opinie enkel beleven als een politieke gedachte waarvan ze niet wensen dat deze op hun literaire voortbrengst zou interfereren; in hun opvatting ontmoeten de sferen der politiek en der literatuur elkander niet; er liggen naar hun opvatting buiten de mystiek der politiek interessanter thema's die de kern van het leven en van de menselijke hartstochten meer raken dan de politieke passies het doen.
Er is een belangrijke categorie schrijvers die aan een strikte catalogering ontsnappen omdat elke politieke opzettelijkheid hun vreemd is. Balzac gold politiek als rechtsgetint en toch was Karl Marx van oordeel dat zijn ‘Comédie Humaine’ mocht beschouwd worden als een ongenadige
| |
| |
beoordeling van de bourgeoisie der Restauratie. Balzac vond dan ook in zijn ogen meer genade dan de authentieke revolutionnaire schrijver Jules Vallés.
Victor Hugo was op zich zelf reeds een lastig geval. Hij die eens het socialisme beschuldigde ‘de vouloir ruiner les riches sans enrichir les pauvres, supprimer l'Académie et la Légion d'Honneur’ heeft wellicht als niet één in de XIXe eeuw een klimaat van sociale rechtvaardigheidszin geschapen met zijn episch werk ‘Les Misérables’.
Over de mogelijkheid om de inhoud van een linkse literatuur te bepalen heeft een Frans weekblad ‘L'Observateur’ (November 1952-Januari 1953) een enkwest ingesteld dat wellicht het eerste geweest is om de daarover bestaande begrippen zo dichtbij mogelijk te benaderen. Een waarborg van degelijkheid lag reeds in het feit dat de leiding van het onderzoek was toevertrouwd aan de talentvolle critici Maurice Nadeau en Roland Barthes. De gestelde vragen liepen zowel over de inhoud en de eenheid van een linkse literatuur als wel over het al of niet beantwoorden dezer literatuur aan een exclusieve kunstvorm. Moet een links werk zich noodzakelijk tot de massa richten? Is een werk dat de massa's bereikt noodzakelijk links? Is een links werk enkel bestemd om een onmiddellijke gevechtswaarde te bezitten of kan het integendeel dit karakter vertonen op de schaal van verscheidene generaties?
Deze vragen werden zowel tot bepaalde schrijvers als tot de lezers van het blad gericht met een vrij aanmerkelijk succes. Sommigen onthielden zich omdat ze het probleem zelf als zinledig beschouwden of te omvangrijk om in een kort bestek te worden behandeld. Verscheidenen namen zeer gevat stelling van uit verscheidene gezichtshoeken. Het lag voor de hand dat men moeilijk tot een eensgezinde conclusie kon geraken omdat de antwoorden de ganse gamma bestreken vanaf de negatie van het probleem zelf tot de extremistische positie die aan de schrijver een bepaald propagandistische houding voorschrijft.
De prae-opinenten Nadeau en Barthes zijn er nochtans in geslaagd uit de zeer uiteenlopende inzendingen een min of meer potabel gemiddelde te distilleren dat weliswaar niet ne varietur dient aangenomen te worden, maar dat dan toch als een algemene tendenz kan weerhouden worden.
Ze hebben om te beginnen de standpunten dier auteurs uitgeschakeld die zich voorstander verklaren van een zuivere literatuur die buiten alle politieke en sociale contingenties staat. De idee dat het literaire domein enkel een soort ‘geheime historie’ bestrijkt, die zich beperkt tot de innerlijke mens, achtten ze uit den boze omdat de ‘openbare geschiedenis’ nu eenmaal ook haar rechten opeist en dat de literatuur de verhouding van mens tot wereld, van mens tot maatschappij niet kan voorbijgaan zonder zich zelf te kort te doen.
| |
| |
Aan de extreme overzijde kunnen zij zich niet verzoenen met een vorm van literatuur die een loutere partijliteratuur zou zijn. In deze hypothese zijn het andere dan letterkundige maatstaven die doorslaggevend zijn voor de efficaciteit van het geleverde werk. De ordewoorden van een partij, hoofdzakelijk dan indien het een partij is met totalitaire inslag, zijn vaak zo afwisselend en zo voorlopig dat zij de schrijvers tot een hoge mate van geestelijke onvrijheid en acrobatische gymnastiek veroordelen.
Daartussen is er plaats voor een linkse literatuur waarvan de kenmerken zouden zijn: ‘une littérature de l'inquiétude et du refus. Son attitude est non-conformiste ou hérétique par rapport à toutes les orthodoxies fussentelles de gauche. Elle critique les valeurs de l'ordre des bourgeois, revendique en faveur des minorités, proteste de façon permanente contre l'injustice, postule ouvertement ou non la venue d'un nouvel homme au sein d'une société juste’.
Deze literatuur is dan een literatuur van bevrijding die de krenkingen bestrijdt van alles wat de menselijke personaliteit uitmaakt, in de eerste plaats van het ononderdrukbaar recht op het leven. Terzelfdertijd militeert zij voor de verwezenlijking der praemissen die dit leven moeten mogelijk maken. In laatste instantie beoogt zij ten overstaan van het zo vaak misbruikte woord ‘humanisme’ een bevrijding van de mens door zich zelf, zonder metaphysische of godsdienstige substructuur.
Door deze formulering wordt meteen de vraag opgelost naar de al of niet actualiteit die deze literatuur vertoont. Zij behandelt de mens niet als een abstractie buiten alle tijdsen plaatsverband. Zij ziet hem als een historisch gegeven reagerend in en tegenover zijn milieu onder bepaalde sociale omstandigheden. Of het aldus geleverde werk een eeuwigheidswaarde bezit, die de onmiddellijke, momentane schepping transcendeert, zal in eerste orde afhangen van de aankoppeling van de mens van vandaag aan de eeuwige mens.
Jean-Paul Sartre stelde voorop dat men geen rekening had te houden met wat de volgende generaties over het huidig werk zouden denken omdat de justificatiegronden daarvoor alleszins ontbreken. Er zijn echter ernstige kansen dat het degelijk werk zijn tijd zal overleven indien het niet strak gelijklopend is met de krommen en de seismografische bewegingen van de dagelijkse politiek. Daar het uiteindelijk gefundeerd is op een moraal van rechtvaardigheid en geestelijke vrijheid zal het eeuwigheidsmomenten in zich sluiten die zijn duurzaamheid zullen helpen verzekeren.
Een literatuur die zich in het teken plaatst van de geestelijke tegenstellingen zal er bijzonder over te waken hebben dat zij haar evenwicht behoudt hetwelk zij slechts halen kan uit het eerbiedigen van haar eigen wetten. Het valt buiten ons bestek het ganse stel der wetten op te sommen en te ontleden waaraan zij moet beantwoorden.
| |
| |
Maar één er van dient hier zeker weerhouden te worden: het is deze dat zij dient getuigenis af te leggen veeleer dan te demonstreren. Het was Francis Jourdain die in het enkwest van ‘L'Observateur’ de voorkeur gaf aan de grotere overredingskracht van het louter beschrijven boven het betogend pleidooi. Een typisch voorbeeld ligt voor de hand. Verscheidene commentators hebben in het werk van Marcel Proust elementen ontdekt die in de lijn lagen van de veroordeling ener uitstervende wereld. Niets lag nochtans meer buiten de bedoelingen van Proust zelf toen hij de late aristocratische wereld van het Boulevard Saint Germain afschilderde. Er was niets opzettelijks vijandig in zijn beschrijving. Maar zoals Jourdain het onderlijnde: ‘Il est permis de rappeler la sympathie, voir l'affection, qu'inspiraient à Proust les Messieurs-Dames dont il traça des portraits si cruellement ressemblants que son oeuvre a une efficacité révolutionnaire dont sont dénués tant et tant de livres prétendument progressistes’.
Pierre Aimé Touchard, die gedurende zes jaar het algemeen bestuur van de Comédie Française waarnam, heeft terdege gewezen op een ander gevaar dat de propagandistische afwijkingen van het zogenaamde thesisstuk bieden.
‘La faiblesse congénitale de la pièce à thèse’, zegt hij in ‘L'amateur de Théatre ou la Régle du Jeu’, ‘vient de l'absence d'adversaire, ou plus exactement d'un adversaire disposant de son autonomie de mouvement, de sa liberté. Celui que Dumas fils ou Brieux chargent en effet de présenter les arguments de l'objecteur est ligoté au départ à l'intérieur des limites de la thèse, et plus encore ligoté par la nécessité de ne pas vaincre. Une pièce à thèse c'est un match de boxe où les jeux sont faits d'avance, où le futur vaincu a encaissé clandestinement une bourse pour accepter de sa laisser vaincre. Au théâtre comme dans le sport, le jeu est faussé dès qu'un seul des protagonistes obéit à d'autres lois que celles de la propre logique de son caractère ou de son tempérament. Autrement, nous nous trouvons devant une situation aussi arbitraire que celle d'un seul joueur menant à la fois sa partie et celle de l'adversaire; il serait sans cesse tenté d'oublier les intéréts de l'un pour favoriser l'autre, et toute sa bonne foi échouerait à
donner une liberté égale aux deux antagonistes’.
In de hypothese van het toneel is er echter een element dat niet noodzakelijk speelt in de roman. Dit neemt Touchard trouwens aan. Op de planken kan er geen dialoog zijn zonder tegenstrevers en zonder de Griekse anankè, de fataliteit tegen dewelke de protagonist te worstelen heeft. Daarom is de roman ongetwijfeld een geschikter medium voor de ideologische stellingname.
***
Het was enkel mogelijk in zeer grove trekken het probleem der linkse en rechtse literatuur te stellen. De afbakening valt niet geometrisch vast te
| |
| |
leggen. Er blijven niet te omschrijven no man's landen. Er zijn ten slotte nog de betwistbare grensgevallen.
Aldus rijst onvermijdelijk de vraag van de qualificatie der stromingen met godsdienstige inslag.
Kunnen deze eventueel linkse karakteristieken vertonen? Het komt mij voor dat de opvattingen van Nadeau en Barthes in dit opzicht een te strakke vorm aannemen. Naar hun inzicht is de metaphysische gebondenheid een hinderpaal voor een linkse qualificatie omdat deze een volledig nonconformisme, een absolute zelfbepaling vooropstelt, zonder dogmatische doorkruising. Indien men zich op het louter religieuse plan houdt zou deze exclusieve kunnen verrechtvaardigd worden.
Maar er valt niet te loochenen dat sedert de XIXe eeuw onder invloed van Lamennais en Lacordaire zich een strekking laat gelden die de zogenaamde eeuwige waarheden niet isoleert van het tijdelijke, van het wereldse element. Deze tendenz beroept zich trouwens op de oorspronkelijke Evangelische leerstellingen waaruit ontegensprekelijk sociale motieven worden afgeleid.
Dit aspect der dingen is onweerlegbaar acuut geworden. Het volstaat even te wijzen op de polemieken die in de laatste maanden in Frankrijk ontstaan zijn rond het vraagstuk der priesters-arbeiders, rond de vooruitstrevende thesissen welke bepaalde figuren uit de Dominikaner-orde hebben naar voor gebracht om zich rekenschap te geven dat men in dezen niet te lichtvaardig mag oordelen. Er is trouwens het verschijnsel Bernanos, Mounier en vooral Mauriac dat de speciale aandacht opvordert. De evolutie welke deze strenge religieuse personaliteit in de laatste jaren heeft doorgemaakt, de scherpte van zijn afbijten dat in hoofdzaak naar de kant van zijn asociale of onvoldoend ‘christene’ geloofsgenoten wordt gericht, sluit een linkse stellingname in die daarenboven in een ongeëvenaarde literaire vorm is ingekleed.
Mauriac heeft in een aanspraak tot de Franse jeugd de lijn getrokken. Er is de strekking van hen voor wie de Kerk uitdrukking van orde is, van beschaving, die de anarchistische passies aan banden legt. Ze wil gewoon maken aan het aanvaarden van het lotsgesternte waaronder men geboren is; ze wil gewoon maken aan het transponeren op het eeuwigheidsplan van de honger naar gerechtigheid die in de mens aanwezig is.
Daartegenover staan zij die de godsdienst als een eeuwig levend Woord beschouwen maar die ook aannemen dat dit Woord de wereld heeft gerevolutionneerd en de loop der geschiedenis heeft gewijzigd. De mens is er door gewijzigd niet alleen in zijn innerlijke, spirituele structuur maar ook de tijdelijke voorwaarden van het menselijk lot zijn er anders door geworden.
***
| |
| |
Of de communistische literatuur tot de linkse tendenz behoort kan niet met een eenvoudig ja of neen beantwoord worden. Indien men dit verschijnsel in zijn eigen phraseologie behandelt mag men zich beroepen op de Marxistische dialectiek der geschiedenis. Het antwoord is inderdaad niet los te maken van het politiek verband waarin het werk is ingeschakeld. Aldus kan het oeuvre van Aragon, welke met Eluard zeker de talentvolste der Westerse communistische schrijvers is, beurtelings en zonder ‘coup de pouce’ binnen en buiten het linkse kamp gecatalogeerd worden, al naar gelang het van het Westerse oppositionele kamp overslaat naar de onbeperkte laudatieve Sovjetophilie.
Een jong romanschrijver, Jean Cordelier, heeft op zeer synthetische wijze de lijn getrokken in bewoordingen die verdienen overgenomen te worden:
‘La littérature de gauche est d'abord littérature, c'est à dire art et aussi (donc) insatisfaction, recherche, mise en question, angoisse. Voila pourquoi on doit refuser à la majorité de la production soviétique le nom de littérature, ses auteurs ne faisant qu'habiller d'oripeaux divers un contenu exclusivement politique. L'apologie systématique d'un régime, quelqu'il soit et quelque forme qu'il revête n'appartient en aucune façon à la littérature. On ne saurait parler d'art quand le problème est d'avance et toujours résolu. De même pour les écrivains communistes francais (et étrangers) qui ne s’élèvent à la littérature que dans la mesure où ils s'affranchissent des mots d'ordre et s'occupent de l'homme au lieu de se confiner dans l'étude d'un type idéal et inhumain: l'homme communiste opposé a ses autres types: le non-communiste (qui peut encore être sauvé) et l'anti-communiste (ce monstre définitivement damné). Pas de littérature la où le monde est divisé en deux camps: celui des bons et celui des mauvais. Pas de littérature quand on pratique le mépris volontaire et systématique des nuances...’
Terwille der objectiviteit dient intussen vermeld te worden dat sedert deze formulering in Russische tijdschriften een nieuwe stellingname is tot stand gekomen welke zich oriënteert in een andere richting dan de tot aan de dood van Maarschalk Stalin gangbare, al te strenge Schdanow-lijn. De componisten Katchaturian en Schostakowitsch op het muzikale plan, Ilya Ehrenburg op het letterkundig plan hebben het opgenomen voor meer vrijheid, voor een verslapping van de staatstussenkomst bij de bewaking van het Sovjetisch geestesleven. Meer bepaaldelijk heeft Ehrenburg het recht opgeëist voor de schrijver om werkelijke mensen en niet de vleesen bloedloze helden der jongste Sovjetliteratuur te behandelen.
Hoever deze nieuwe koers zal reiken kan in de gegeven omstandigheden nog niet vooruitgezien worden. Vermoedelijk zal deze aftakeling van de Schdanow-lijn in ruime mate beïnvloed worden door de ontwikkeling van de internationale toestand en door een al of niet aangroeiend geestelijk contact met het Westen. Hier staat de beschouwing voorlopig stil.
| |
| |
Het is opvallend hoe bij de antwoorden die op het enkwest werden geleverd minder belang werd gehecht aan de vorm zelf waarin een linkse literatuur dient te worden gegoten. Dit probleem is nochtans zeer connex met de soort van publiek welke men wenst te bereiken. Daarover waren de opinanten het niet absoluut eens. In grondbeginsel zou men moeten aannemen dat een streving, ideëel gericht op een steeds meer toegankelijk maken van de beschavingswaarden voor de brede massa's, daarom juist haar cultuurinstrument dient aan te passen aan de breedst uitgestrekte bevolkingslagen. Maar daartegenover staat nog altijd een zekere geestelijke onmondigheid der zogenaamde massa, zodat men het verkieslijker acht zich vooralsnog te houden op het peil van een élite. Deze wortelt echter niet langer alleen in de hogere maatschappelijke kringen maar haalt ook nieuwe sappen bij opkomende klassen die voorheen buiten het geestelijk circuit bleven.
Een arbeider-schrijver, Georges Navel, wenste er overigens nadruk op te leggen dat zijn boeken zich richtten tot de mensen van rechts, tot de grote en kleine burgers met een eerlijk geweten dat door het getuigenisafleggen van een gewoon arbeider vatbaar is voor morele onrust. Deze redenering is niet zo onlogisch wanneer men bedenkt dat het slechte geweten dat de bevoorrechten dezer maatschappij ten overstaan der sociale ongelijkheden zijn gaan gevoelen, ongetwijfeld één der hefbomen is geweest voor het rechtzetten van een aantal der meest schrijnende misstanden.
Indien het enkwest van ‘L'Observateur’ over het vormprobleem zelf weinig heeft opgeleverd, het blijft niettemin gesteld. Eén der organisators er van, Roland Barthes, heeft voor eigen rekening een zeer brillant essay gewijd aan het schriftuurprobleem onder de titel ‘Le Degré Zéro de l'Ecriture’ (Editions du Seuil). Het verrassende in dit geval is wel dat de schrijver laat aanvoelen dat wij wellicht gaan naar wat hij heet een ‘écriture blanche’ - een soort nulpunt van de schriftuur die de oude schitterende gewaden aflegt - maar dat hij deze theorieën zelf vastlegt in een gealambikeerde stijl van een ongemene rijkdom. Alain zou wellicht van dit werk gezegd hebben als van zijn eigen boek ‘Les Dieux’: ‘Ce livre a cette facilité qui consiste à être difficile, et cette clarté qui vient d'une extrême obscurité. Mon maÎtre m'a fait connaitre sa devise: clarum per obscurius, qui est un grand secret’.
De grote verdienste van Barthes bestaat er in dat hij lijnen van parallelisme en van dooreenstrengeling legt tussen de maatschappelijke evolutie en de schriftuur. In grote trekken stelt hij voorop dat spijts de verscheidenheid der genres en de beweging der stijlen de klassieke Franse schrijftaal, zowel instrumentaal als ornamentaal tot rond 1850 aan zich zelf gelijk gebleven is. Zij heeft zowel het klassicisme als het romantisme overkoepeld omdat zij de uiting was van één enkele klasse, de ontwikkelde bourgeoisie. Vanaf Flaubert situeert zich door het moderne kapitalisme en de klassenversplintering de veelvuldigheid der uitdrukking. Het stijlartisanaat van
| |
| |
Rimbaud en Mallarmé, de droomtaal der surrealisten, de ‘gedepouilleerde’ blanco-schrijfwijze van Camus, de gesproken taal der romans van Sartre zijn slechts enkele prototypen van de moderne diversiteit. De vraag staat voor morgen open of aan de behoefte aan een nieuwe eenheid der maatschappij de Utopia niet zal hebben te beantwoorden van een nieuwe eenheidstaal: ‘Pour les écrivains d'aujourd'hui la recherche d'un non-style, ou d'un style oral, d'un degré zéro ou d'un degré parlé de l'écriture, c'est en somme l'anticipation d'un état absolument homogène de la société ‘...
Wie weet?
Intussen zal ook dit stellen van het probleem der literaire toekomstvormen hebben duidelijk gemaakt dat de literatuur niet aan de zelfkant van de samenleving blijft. Ook de taal is onbewust door sociologische gegevens bepaald. Het komt er als conclusie niet op aan dat de Paulussen van deze tijd plots hun weg van Damascus ontdekken om elk volgens hun temperament of ingeving aan rechtse of linkse literatuur te gaan doen.
Laten wij alleen aannemen dat ook op dit gebied het bloed kruipt waar het niet gaan kan. De vocatie is een begenadiging. Gelijk Mijnheer Jourdain prozaïst was zonder het te weten, zo ook zal de rechtse of linkse schrijver zich voort ontpoppen zonder opzettelijkheid, uit de volheid des harten, van zich zelf getuigend als eens Luther deed: ‘Zo sta ik hier, en kan niet anders
|
|