| |
| |
| |
Onderwijs en Opvoeding
Boeken voor het taalonderricht
Er gaat geen maand voorbij of er komen nieuwe boeken uit ten bate van het taalonderricht. Dat elke nieuwe reeks geen verbetering brengt mag geen verwondering baren. Erg bedroevend is het echter te moeten vaststellen, dat er nu nog boekjes verschijnen, waarvan de geest meer dan 50 jaar geleden reeds als ‘verouderd’ gekenmerkt werd.
Zoo dagen b.v. weer schoolboekjes op, waarin allerlei bepalingen voorkomen, voor de kinderen volledig onverstaanbaar en trouwens taalkundig meestal onjuist. Daarbij krioelen die werkjes van dialectische vormen en zuiver-grammaticale fouten! Aan zulke auteurs moet dringend gevraagd worden eerst zelf hun taal te willen leeren ‘zuiver spreken en schrijven,’ vooraleer de pretentie te hebben ze aan onze kinderen te doen kennen. Het is onbegrijpelijk, dat er voor zulke werken een uitgever - of beter een boekjeshandelaar - kan gevonden worden. Het pleit daarenboven niet voor de taalkennis noch voor het psychologisch doorzicht van een of anderen gemeentelijken inspecteur, die niet aarzelt zulke werken aan zijn onderwijzend personeel op te dringen, nog vóór ze gedrukt zijn! Het is waar: het gebeurt vaak, dat auteurs of (en!) uitgever persoonlijke vrienden zijn van een inspecteur, ook soms van een schepen van onderwijs, - en dat verklaart veel. Maar de vriendendiensten hebben ook hun grens, zelfs op onderwijsgebied... Vooral als hierdoor het degelijk onderricht van onze schooljeugd in het gedrang komt. De school en de kinderen zouden erg gebaat zijn, indien dergelijke machtsmisbruiken - van waar ze ook komen - in het volle daglicht werden gesteld.
Het valt diep te betreuren, dat wij in ons land bijna geen onafhankelijke en ‘oprechte’ kritiek kennen. Hoe zelden wordt bij ons een boek afgekeurd door de beoordeelaars! En gebeurt het toch wel eens, dan is 't gewoonlijk om een kwestie, die niets te maken heeft met de waarde van het werk zelf.
Wat heeft, buiten de werkjes die mij hoogere bedenkingen in de pen brachten, de boekenmakt voor nieuws te bieden in zake taalonderwijs?
| |
| |
| |
A. Mussche. - Handleiding voor de practijk van het Algemeen Beschaafd, voor Middelbaar Onderwijs en Normaalscholen. (Uitg. De Boeck, Brussel. 68 blz. 7,50 fr.)
A. Mussche zet zijn interessante reeks schoolboeken, gewijd aan de studie der Nederlandsche Taal, zonder verpoozen voort. Het onderhavig boekje is niet het minst nuttige in die reeks, al is het zeker het nederigste. Boeken over 't A.B. zijn er niet te kort, maar ‘beschaafd spreken is niet alleen een zaak van weten, maar in de eerste plaats van doen en kunnen. Wat wij moeten aankweeken en ontwikkelen, zijn goede spreekgewoonten - en die verkrijgt men, als iedere gewoonte, slechts al doende, telkens weer en regelmatig.’ (Voorbericht, blz. 5).
Deze handleiding vermijdt zeer te recht alle theorie, geeft enkele practische wenken en veel oefenstof. Een paar opmerkingen nochtans: Waarom als voorbeeld voor den korten a-klank geen woorden genomen als: bal, stal, val? Voor de 1 klinkt de a in alle dialecten natuurlijkerwijze zuiver. - Waarom het lijstje voor de beklemtoning van de vreemde woorden niet vollediger gemaakt? - Ten slotte, waarom niet alle werkjes vermelden, waarvan blijkbaar bij de samenstelling dezer handleiding gebruik gemaakt werd? Dat zou tevens een interessante bibliographie zijn.
| |
M. Bertholet en V. de Maesschalck. - Nederlandsche Spreekoefeningen voor de Waalsche Middelbare Scholen, Athenaea en Normaalscholen, voor de laagste klassen van dezelfde inrichtingen uit de Vlaamsche Landstreek (vooral voor de Taalgrensgebieden), ook geschikt voor Zelfstudie. (Uitg. De Sikkel, Antwerpen. - 160 blz. 18,90 fr.).
In het ‘Woord Vooraf’ vernemen we de bedoeling van dit nieuwe verdienstelijke werk: ‘betrouwbare stof tot spreekoefening te geven, aansluitend bij de Algemeen Beschaafde omgangstaal en zooveel mogelijk gegrepen uit de onmiddellijke omgeving en de gewone gedachtensfeer van onze jongelui.’ Gewoonlijk wordt het volgende plan gevolgd bij de uitwerking van de gekozen onderwerpen: uitspraak en klemtoon; woordenschat (Nederlandsch-Fransch); de verwerking van de stof in doorloopenden tekst (leesles?); zegswijzen en uitdrukkingen (weer Nederlandsch-Fransch).
Een korte nadere toelichting over de wijze van verwerken van die verschillende rubrieken kon allicht welkom zijn. Voor het
| |
| |
aanduiden van den klemtoon plaatsen de schrijvers het nadrukteeken vóór de beklemtoonde lettergreep; - hierin volgen ze de internationaal-aangenomen phonetische aanduiding. Nergens anders tref ik een phonetische transcriptie aan. Dat is spijtig, want de leerlingen, waarvoor dit boek bestemd is, zullen zeker nog andere levende talen leeren, waarbij de phonetische teekens van groot nut zijn. De schrijvers hadden dan gemakkelijk rebussen kunnen vermijden als b.v. de volgende (blz. 25): krant voor, wat vertelt het blad vandaag: verbinden! v wordt f; t van “vertelt” wordt d; de t van ‘het’ als d uitspreken; de d van blad wordt t en de er op volgende v wordt f.’
Overigens een zeer bruikbaar werk, dat in de eerste plaats in onze Vlaamsche scholen dienen kan, - want of onze Waalsche vrienden het in de kennis van de Nederlandsche taal zoover zullen brengen als dit boek schijnt te betrachten, kan ik moeilijk voor waarschijnlijk houden.
| |
T. van den Blink. - Stil Lezen, 4 deelen, voor het 4de, 5de, 6de en 7de leerjaar L.S. (Uitg. W.J. Thieme & Cie, Zutphen; resp. 84 blz. f 0,65; 88 blz. f 0,65; 104 blz. f 0,75; 120 blz. f 0,90).
‘Silent Reading’ is sedert geruimen tijd ingeburgerd in de Amerikaansche en Engelsche scholen. De gewone leesboeken geven verschillende lessen, die bijzonder voor het stil-lezen geschikt zijn. Het heeft lang geduurd eer wij ons van dit vraagstuk bewust werden. Dat is uiterst bevreemdend, want het leven biedt toch oneindig meer gelegenheid tot stil-lezen dan tot het mooie luidop lezen, dat in onze scholen nog steeds het eenig-bekende is. De techniek van het eerste verschilt veel van die van het tweede. Onze leesboekjes bieden geen enkele les, geschreven met het doel om het stil-lezen te oefenen. Men zou zich deerlijk vergissen, moest men veronderstellen, dat het stil-lezen zoo iets is als ‘laat ze nu maar lezen tot het uurtje om is!’ Zeker, de onderwijzer komt zoo weinig mogelijk tusschen. De leerlingen lezen en schrijven de antwoorden bij de vragen, die ze aantreffen na elke oefening. De antwoorden zullen later gemeenschappelijk besproken en de fouten en tekorten door de leerlingen zelf gereleveerd worden. Niet alleen verhaaltjes, beschrijvingen, gedichten, maar ook kaartjes en vraagstukjes geven gelegenheid tot stil-lezen.
Van den Blink schrijft in het voorbericht: ‘Leert niet de ervaring, zelfs met heel wat ouderen, dat menige vraag, opgave, som niet of verkeerd wordt beantwoord of opgelost uitsluitend door onnauwkeurig lezen? Verder behoren zij zich rekenschap te geven van de juiste betekenis en het gebruik van de gebezigde
| |
| |
woorden en uitdrukkingen, van het logisch verband en van wat daar ‘achter de woorden’ en ‘tussen de zinnen’ te speuren valt.’
De verzamelaar heeft een hoeveelheid stof bijeengebracht, die geen enkel gebied onverlet laat en beroep doet op al de intellectueele functies van onze leerlingen. ‘Door zulk stil-lezen zullen aandachtconcentratie en goede denkgewoonten geleerd, het verstaan en waarderen van onze rijke taal en omgekeerd ook het juist uitdrukken van eigen gedachten bevorderd, ja, door het zich rustig verdiepen in de leesstof ook het technisch lezen gunstig beïnvloed worden. Dergelijke resultaten, van onschatbare waarde voor de verdere studie en het leven beide, zijn zonder twijfel de tijd en de inspanning, die het stil-lezen vragen, dubbel waard.’ (Voorbericht). Bij elk deeltje is een ‘Sleutel’ met de antwoorden gevoegd, dien ik echter liefst niet in de handen van de leerlingen zou laten.
Wie er nog moest aan denken boekjes voor het stil-lezen te bezorgen zal zeker rekening houden met de werkjes van Van den Blink, waarvan Thieme een degelijke uitgave bezorgde.
| |
J.N.F. Boschgrave. - Je Taalboek. 7 deeltjes voor de l.s. (Uitg. R.K. Jongensweeshuis, Tilburg).
Nieuwe spelling. Goedgekozen stof; flinke illustraties en mooie foto's in de laatste twee deeltjes. Een aanbevelenswaardige reeks, echter alleen te gebruiken in scholen met Roomsche strekking.
| |
P.J.F. van den Heuvel. - Taaltucht. 8 deelen met toelichting voor de l.s. (Uitg. Van Putten en Oortmeijer, Alkmaar).
Deze methode beoogt het heele taalonderwijs op de lagere school te omvatten. Hoe ze dat doel bereiken wil, blijft ons - na aandachtige inzage van de werkjes - een volledig raadsel. De drie grondregels die in deze methode ten grondslag liggen, zijn zeker konsekwent doorgevoerd. Maar waar haalt de auteur het vandaan om van in het eerste studiejaar (6-jarige kinderen!) volgende regels te doen van buiten leeren: ‘In elke zin staat één vervoegd werkwoord. Het werkwoord is het voornaamste woord in de zin. Het onderwerp behoort bij het werkwoord. Een werkwoord heeft drie personen enkelvoud en drie personen meervoud.’ Deze regels worden gezamenlijk opgezegd, en goed van buiten geleerd! Nog een ander staaltje: op 't einde van het eerste leerjaar krijgen de kinderen zinnen te lezen als deze: ‘Mevrouw waarschuwde het dienstmeisje: ‘Wees voorzichtig met de porseleinen
| |
| |
vazen’. De politie informeerde: ‘Wie van de heren mist zijn portefeuille?’ De professor sprak tot de studenten: ‘Er moet flink gestudeerd worden.’ (blz. 75, eerste deeltje!)
Het ware de moeite waard het oordeel te kennen van hen, die deze boekjes moeten toepassen, - als ze het zoo ver brengen!
Spijtig dat de uitgevers hun werkelijk voorbeeldige zorg niet voor wat beters voorbehouden hebben.
| |
Vlaamsche schoolgids.
Dit maandblad voor Opvoeding en Onderwijs, onder leiding van L. SLOCK, en waarover ik reeds in de vorige kronieken verslag uitbracht, zet de reeks van belangwekkende artikels in de nummers 3 en 4 voort. Naast meer algemeene bijdragen, als ‘Over Activiteit op School’ (L. Slock), treft men verschillende artikels aan, van locaal belang, a.d.z. ‘Gent als Pedagogisch Milieu’ (R. Stautemas); ‘Historische Waarneming in de Kempen’ (R. Merecy); ‘Een Schooluitstapje naar de Oostkust van ons Land’ (G. Ducazu); ‘De Waarnemingsoefeningen en de Milieustudie in de kleine Plattelandsschool’ (B.H. Dochy) en ‘De Levensgemeenschap aan het Strand’ (R. Verheyen). Men zal bemerken, dat er naar volledigheid gestreefd wordt.
Bijzonder vermeldenswaardig zijn verder in nr. 4: ‘Heilpaedagogiek’ (J. Schaeps) en ‘De vierde Graad’ (F. Mielants), die al de bekende argumenten ten bate van het behoud van den vierden graad met vormende richting samenvat. Spijtig maar dat de Stad Antwerpen, waar de schrijver stedelijk inspecteur is, bij het samenstellen van de vragen voor het eindexamen van den vierden graad zoo weinig denkt aan die algemeene vorming en zoo halsstarrig beroep blijft doen op een massa ongeschikte parate kennis. Maar... that is another question
Al de schoolmenschen onder onze lezers bevelen we bijzonder de ‘Aanteekeningen bij het nieuwe Leerplan’ aan. L. Slock analyseert het veel besproken leerplan op meesterlijke wijze. We vragen ons af, wat er van dit leerplan zal recht blijven na deze ontleding, die nog wel enkele maanden zal aanloopen.
P. MELIS.
|
|