De Vlaamsche Gids. Jaargang 23(1934-1935)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 74] [p. 74] [Drie sonnetten] Dennenbosch Droef dennenbosch, op bar en bruinen heidegrond, Steunend op steile stammen, ruw en groen-bemost, Met donkre kegelkoppen, somber saamgetrost Tot een gewelf van loof, ondringbaar koepelrond. Door 't zachtbezoefde loover zeeft, door zon gelost, Een stille straal van licht, vloerend met vlekken blond En schaduwen van bruin, verwisslend stond op stond, De zware en zachte zode in groen en geel gedost. 'k Voel mij zoo veilig in uw droomstille atmosfeer En sta gelouterd thans als een, die geen begeer Meer kent en weet dat 't onontkoombare einde naakt. Droef dennenbosch, 'k lag eens als gij door zon beblaakt, Mijn oogen schoten vuur; nu is dit vuur gebluscht En in uw stille schaduw vind ik vrede en rust. [pagina 75] [p. 75] Nu wil 'k eens eindlijk stil zijn... Nu wil 'k eens eindlijk stil zijn en inwendig blij, Zoo met mezelf alleen, bij 't roodgedempte licht Der zijde omfloerste lamp, die 't stil vertrek verlicht En schimmen schaduwt op de bruine meubelrij. Dan wordt elk oude emotie tot een vroom gedicht, 't Zij droef of vroolijk, 'k laat van hen geen een op zij, En heel mijn leven stapt, als in een stoet, voorbij, Gemoedig groet ik ieder oudbekend gezicht. Dat is het laatst geluk waarvan ik blij geniet, Want elk geliefd gelaat wekt nog een heugenis Aan langvervlogen vreugd of stildoorstaan verdriet. In ieder nieuw gedicht ligt m'iets van 't leven bloot, En, lacht gij boozen om mijn bloo belijdenis, Mij stoort uw spotten niet, mijn vreugd is veel te groot. [pagina 76] [p. 76] Einde 't Heeft nu genoeg geduurd, ach laat mij stilkens gaan, Eer nog de nacht omfloerst mijn 's levenslichte dingen En komt nog één voor één, mijn lieve erinneringen, Dat 'k nog uw handen voel, uw hoofd, en in den waan Verkeer dat, wat 'k eens liefhad zich om mij komt dringen, Al hunkrend naar mijn komst, kijkend mijn wezen aan, Opdat ik zeggen zou: 't En is nog niet gedaan En rijzen zal ik weer uit d'allerdroefste dingen. Nu kan ik heusch niet meer, dit is mijn laatste tocht, Mijn beenen zijn zoo moe, straks gaat mijn hart bezwijken. Wees mij genadig, Heer, mijn offer is volbrocht. Die 'k 't meeste liefhad hebben 't meeste kwaad gedaan, Nu is mijn hoop vergaan, mijn laatste illuzies wijken: Laat mij nu stil zijn en, alleen, voor 't sterven staan. KAREL CASTEELS. Vorige Volgende