De Vlaamsche Gids. Jaargang 19
(1930-1931)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 219]
| |
Breuken
| |
[pagina 220]
| |
Annie voelde zich zenuwachtig worden onder Stefan's blik. Hij zag er zoo bijzonder goed uit, blij en levendig en Annie kreeg den dollen wensch, met haar jongen weg te vluchten, ver van de andere menschen. En terwijl ze droomerig voor zich uitstaarde, herhaalde Stefan: - Verveelt ge u niet, Annie? - Hoe zou ik mij vervelen bij u, Stefan? We zijn zeker nog te veel bij elkander? - Dit is een verwijt, Annie. - Toch niet, maar ik wil zeggen, dat voor éénmaal dat we bij elkander zijn buiten uw werkkring, ik het ongehoord zou vinden indien ik me nu verveelde. - Wat zullen we doen? - Wegloopen van de menschen, zei Annie. - We kunnen toch een uurtje naar de soos gaan... Ge zult er Pola Smeesters vinden. - Ja... Neen, de Smeesters zijn gevraagd bij een vriend van Bert. Ze gingen dus naar de soos en Annie vond er alleen stijve menschen in feestgewaad. Om zich eene houding te geven, nam ze een tijdschrift en doorliep het, zonder zelfs de titels te lezen. Lang kon ze het hier niet uithouden, en ze hoopte zoo vlug mogelijk weg te komen. Stefan kwam haar vragen of ze 't goed vond, en half verlegen zei ze: ‘Niet erg.’ - Kom dan maar eens naar 't biljartspel zien in de andere zaal. - Ja. straks. Ze nam een dagblad, las een artikel over Kerstgebruiken in verband met de religie, stond op en liep regelrecht de andere zaal binnen. Hier vond ze meer vermaak; alleen reeds het heen en weer loopen van Stefan rondom de biljarttafel gaf haar genoegen. Er werd muziek gemaakt, gezongen en gedanst en Annie sloeg alles gade van uit het hoekje, waar ze zoo veilig zat naast de toekomende Mevrouw Daenens, die op haar zoo'n goeden indruk had gemaakt. Onder 't spel kwam Stefan haar een poosje gezelschap houden, | |
[pagina 221]
| |
vroeg wat ze over Daenen's meisje dacht, of ze blij was nu een beter gezelschap te hebben. Toen Annie vertelde dat het meisje haar interesseerde en ze het eene dame vond, was Stefan gerustgesteld. - Elza zegt nooit veel, zei Stefan. - Nu, er is een zwijgen dat bekoorlijker is dan het aardigste gebabbel. Ze houdt voorzeker veel van haar jongen en haar zwijgen is 't bewijs van respect voor hem, wijsgeerde Annie. - Uw conclusie? vroeg Stefan lachend; tusschen die twee ziet het er uit als bij ons, meent ge? - Ja, zoo moet het bijna zijn. - Bijna? vroeg Stefan, waarom bijna? - Ge zijt weetgierig van avond! Welaan, ze zien er kalmer uit, besloot Annie. - Ik ga nog een spelleken doen. - Goed. En terwijl Stefan naar het biljart ging, kwam Daenens bij Annie zitten, daar Elza aan 't dansen was. Ze babbelden over de muzikanten, die goede krachten waren, over de gramofoon, waaruit valsche tonen galmden, doordat een lid standvastig den tabulator aan 't verdraaien was. Naast de piano trilden de sentimenteele klanken eener romance: ‘Une voix tremblante d'aveux...
Elle avait la langueur divine...’
- 't Zit er nevens, klonk het aan de biljarttafel, terwijl de ballen hun loop namen op het groene laken. ‘Ce seul mot, ce vague poème...’
- Een prachtige stoot, hé! man? riep Stefan. ‘Si vous saviez combien je l'aime!
J'envoie aux étoiles
Un long baiser chaque soir...’
- Goed gespeeld! Laat de potten bovenkomen! Stefan draaide rond en wreef zich de handen: - De kampioen zal 't al betalen! En hij gaf den man een slag op den schouder. Nu 't spel geëindigd was, zette Stefan zich naast zijn meisje en vertelde er haar over. | |
[pagina 222]
| |
- Wie is die vrouw in 't blauw, die daar pas gezongen heeft? vroeg Annie. - De vrouw van Beekman. - Ha, dacht Annie, dat is die Severine. En daar ze niets antwoordde, voegde Stefan er na een poosje bij: - Dat is de vrouw die me brieven schreef. - Ja, dat weet ik. - Verleden week vroeg ze me of ze nog mocht schrijven en 'k heb haar gezegd, dat, indien ze 't nog aandierf, ik haar schrijven vastgespeld in de soos zou uithangen. - Maar waarom doet ze zulke dingen? drong Annie aan. Stefan trok de schouders op en zei lachend: - Ja, dat moet ge haar zelf eens vragen. Annie dacht dat ze dit wel zou kunnen doen, maar niet op dezen avond. - Ik ben heelemaal ontwapend tegenover Severine. - Ja? zei Stefan vragend, terwijl hij nadacht wat er in Annie wel kon omgaan. - Toen ik haar brief las, geloofde ik niet aan dreigend gevaar, maar zoo'n zaak is in den grond altijd twijfelachtig; doch nu ben ik veel geruster. Haar physiek duidt alles aan Ik heb haar vroeger dikwijls ontmoet. - Een domper, hé? zei Stefan. - Ze schijnt me een overdreven dweepster te zijn en levende van een rot sentimentalisme, waaraan haar godsdienst niet vreemd is. Volgens mij heeft ze de religie niet aanvaard als een filosofische wetenschap, maar als een instinctief geloof, dat haar als slachtoffer opeischte en het individueele in haar verkrachtte, nog vóór zijne wording. Haar uiterlijk draagt er de merkbare sporen van. Severine's mond doet me denken aan den man, waarvan men den mond verminkte om hem eeuwig te doen glimlachen. Hare oogen daarentegen kijken zoo weemoedig en de roode kringen er rond geven den indruk van droef geween. Welk een verschrikkelijke tegenstelling in dit gelaat! Stefan liet Annie maar babbelen, zei nu en dan eens ‘ja’ en zijn stilzwijgen ergerde haar toch wat. Neen, haar jongen mocht niet denken, dat ze Severine in zijne | |
[pagina 223]
| |
oogen trachtte klein te krijgen, want nijd was er niet in haar hart. Voor die twee onvereenbare uitersten, die ze in één en 't zelfde gelaat had opgemerkt, stond ze met een gevoel, dat aan medelijden, zooniet aan spijt deed denken. Ze vergat er Severine's stormloopen bij en had maar één wensch, die vrouw bewust te maken van hare zinsbegoocheling. En op eens werd ze in haar gedachtengang gestoord door Stefan, die zoo onverwachts vroeg: - Wie ziet ge 't liefst? Anna glimlachte en tikte met de hand tweemaal op Stefan's knie. - Ja, ja, zei hij, gij zegt dit moeilijk. - Maar gij liegt gemakkelijker ook, wedervoer Annie. Stefan lachte en knikte eenige malen ter bevestiging. De lucht werd stikkend in de biljartzaal. De mannen waren fel aan 't rooken. Stefan deed het venster open en kwam terug met 't bericht dat het water goot. - Zoo regenen, haha! lachte hij. Ik dacht reeds: ‘hoe breng ik Annie thuis?’ zei hij tot zijn meisje. Mijn overjas, ja; maar dit bevrijdt niet genoeg. Ik bezit nog dertig frank; nu, daarvoor breng ik u veilig tehuis. | |
V.De Winter was langzaam voorbijgegaan; de boomen hadden zich getooid met frissche bloesems en ook in de woning van Smeesters was een nieuw leven geboren. Annie, die bij Pola een gelegenheidsbezoek bracht, vond het kindje, dat pas drie weken was, een klein nietig wicht, maar Pola hield vol dat Diana groot was en de bewondering had gewekt van de baker. Moedertrots, dacht Annie, aangewakkerd door bakers en dokters. Die zien negentig procent wonderkinders! Maar ze liet Pola in den waan dat Diana buitengewoon was. Nu moest er natuurlijk over zoo'n murmel gepraat worden, want dit scheen nog de eenige bekommernis te zijn van Pola, die zich de wenken van schoonmama-lief moest laten welgevallen. Ze maakte Pola attent op de noodige droge luiers, op het voedingsuur en dergelijke punten meer. | |
[pagina 224]
| |
- Zoo'n piskous, besloot Pola; men heeft nooit gedaan met een zuigeling. - Wanneer gaat gij eens trouwen, Annie? vroeg schoonmama. - Dat komt wel, Madame. - Nu of nooit, wedervoer Pola. Dit ging Annie recht door 't hart; en daar Pola haar onderzoekend gadesloeg, informeerde ze, hoe het met de bevalling gegaan was. De jonge moeder zette de zaak uiteen en zei daarna: - Bert is in de wolken met zijne dochter. - Dat kan ik gelooven, antwoordde Annie. Alhoewel het gesprek haar begon te vervelen, moest ze er zich in schikken. Zoo'n bezoek bracht Annie uit haar humeur. Ze vond het wel plezierig een pasgeboren kind te zien, doch na er vijf minuten over gepraat te hebben, dacht ze de gebeurtenis niet zoo gewichtig om er langer aandacht aan te leenen. Het zeggen van Pola ‘nu of nooit’ drukte haar en op eens vroeg ze er uitleg over. - Wel, er dreigt altijd gevaar langs Stefan's kant, antwoordde Pola. - Welk gevaar? vroeg Annie snel. - Severine, zei Pola. - Waarom die kwestie zoo opdrijven? Eene domme streek, meer niet. Zie toch de dingen zooals ze zijn, Pola. - Nu, ik weet er zooveel niet van; men praatte er over en ik zelf geloofde er eerst niet aan. - Waarom deed die vrouw zoo gek? - Hm, omdat ze aan haar man niets heeft, wedervoer Pola wijs. - Waarom, maar waarom? vroeg Annie ongeduldig, terwijl ze de stem verhief. - Hij interesseert zich alleen voor zijn werk. - En vóór 't huwelijk, hoe stonden die tegenover elkander? - Dat is eene vraag waarmee het tegenwoordige niets te maken heeft. - Toch wel, Paula; men trekt geen sterke gebouwen op op onzekere bazis. Nu, met haar vervalscht geloof, waarvan ik haar | |
[pagina 225]
| |
verdenk en haar dweepzucht, kan ik begrijpen, dat ze indertijd niet besefte wat zij aan haar man zou hebben na 't huwelijk. - Denkt ge het ooit vooraf te weten? - Het moet, Pola. - Zeg, hoeveel illusies hebt ge nog te voeden, Annie? - Geen kwestie van illusies! De beelden die 'k me vorm ontbreken niet aan logica en hebben grond. - Daar zullen we later over praten, eerst zien. - Ja, bij u is het ‘eerst zien’ en als het niet uitloopt zooals men hoopt, wil dat zeggen dat de gedachte niet goed was? - Daar zullen we voorbeelden bij sleuren, zei Pola nadenkend. - Sleur niet te veel, ge moet nog rusten, meende schoonmama, wie het gepraat verveelde, daar ze er zich niet kon in mengen. Annie en Pola keken elkander aan en glimlachten, alsof ze blij waren dat hun woordenstrijd onderbroken werd. - Hoe gaat het met Dolly? Nog altijd verliefd? vroeg Annie. - Dol is eigenlijk zoo verliefd niet op Lode; ik weet niet wat ik er moet van denken. - Ze woont tegenwoordig te Antwerpen. - Ja, zei Pola, ze is naar Antwerpen gaan wonen onder voorwendsel er te werken; doch ik geloof dat het meer om Lode te doen is. - Heeft ze reeds werk gevonden? vroeg Annie. - Als snelschrijfster in eene verzekeringsmaatschappij op de Meir. Naar 't schijnt is het een goed betaalde plaats. - Dan heeft ze meer geluk dan ik, zei Annie. - Hoeveel maanden zijt ge nu zonder werk? vroeg Bert's moeder. - Vier maanden, zei Annie. - Ze renteniert en doet 't schooien er bij, lachte Pola. - Neen, voor 't oogenblik doe ik vertaalwerk; 't brengt niet veel op, maar ik walg zoodanig van uitgebuit te worden dat He lust van werken op bureel mij begeeft. - Ge hadt toch eene goede bediening? vroeg Bert's moeder. - Dat dacht ik ook, zei Pola. | |
[pagina 226]
| |
- Een groote titel misschien, maar op 't einde der maand te kleine vergoeding, antwoordde Annie. - Wie vervangt u? vroeg Pola. - Ha, een Brusselaar aan wien ze een degelijk loon betalen. Denk eens, ik had slechts de 3/5 van zijn loon en dit voor hetzelfde werk, indien niet meer. Want nu heeft die Brusselaar een goeden steun in den neef der patroons, die zich de zaak ter harte neemt. - Zoo komt er overal en in alles verandering, zei Bert's moeder. - Ja, maar waarom moeten wij vrouwen aan een grooter hongerloon werken dan de mannen? - Kwestie van uitbuiting, meende Pola. - Wanneer men eene vrouw voor eene taak aanvaardt, is 't wel, dat ze er bekwaam toe is, zooniet kan men haar wegsturen, zei Annie. - De strijd der vrouw in 't maatschappelijk leven! Daar is nog veel te doen, antwoordde Pola. - Veel? Neen! 't Is alleen het onmiddellijk gevolg der wanordelijke toestanden onzer samenleving, zei Annie. - Maar zonder strijd komt het niet terecht, Annie. - Ik geloof niet veel in de strijdkrachten der vrouwelijke bedienden. Hunne evolutie gaat te traag; ze hebben te veel kleinburgerlijke begrippen. - Maar hoe lost gij dit vraagstuk op? - Het zal uitgaan van de mannen, wanneer ze volop zullen beseffen dat de vrouw in de bureelen een gevaar voor ze opleveren, in de bureelen meer dan in de nijverheden. - Op uw bureel, Pola, gaat het beter, he? zei Annie. - 't Is te zeggen, wij hebben ook grieven. De last van overwerk drukt ons fel. - De overuren worden toch betaald, meende Annie. - Kwestie van principe, zei Pola., - Wat zijn uwe vooruitzichten? vroeg Annie. - Wel, ik denk nog een jaartje op 't bureel te blijven. Diana gaat naar de stadskrib voor dien tijd en daarna blijf ik tehuis. Er komt hier veel verandering, zei Pola en hare schoonmame aankijkende: - Ma komt bij ons inwonen; ze maken het haar zoo lastig | |
[pagina 227]
| |
met de nieuwe huishuurwet en wij hebben hier toch plaats te veel. - Opslag, opslag en 'k mag niet onder-verhuren, zei Bert's moeder. - Moeilijke kwesties, meende Annie. En schoonmama, die zich niet graag voor arm liet doorgaan, voegde er vlug aan toe: - Ik heb wel een groot pensioen, dat me de uitgave der huur toelaat, doch ik wensch niet de nieuwe voorwaarden te aanvaarden. Annie gaf haar gelijk en dacht hoe Pola dit zou opnemen. - Bert trekt er uit op zijn werk; hij gaat zich met een kollega voor eigen rekening inrichten. - In financies? vroeg Annie. - Ja. In de middenstad hebben ze een bureel gehuurd en eene typiste aangeworven. - Prachtig, meende Annie. - 't Is te hopen. Zoudt ge ooit gedacht hebben dat mijn man ondernemingsgeest bezat? vroeg Pola. - Neen, hij is zoo gelaten en kwam me dikwijls voor als onverschillig. - Onverschillig is Bert precies nooit geweest, verdedigde zijne moeder. - Daar had hij wel een greintje van, mama, antwoordde Pola. - Door 't huwelijk is hij veel veranderd, meende schoonmama. - 't Kan evenwel omdat hij ouder is geworden, verdedigde Pola zich, die mama's antwoord als een verwijt aan haar adres beschouwde. Daar begon de kleine te schreien en te tieren en Annie keek machteloos rond van waar de redding zou opdagen, om dat murmel aan 't zwijgen te krijgen. De luiers werden nog eens voor den dag gehaald, de kleine verfrischt, bepoeierd en terug omzwachteld. - Wat een werk! zuchtte Annie. - Dat weet men niet als men zijn eigen kind verzorgt! - Best, zei Annie. En toen het wichtje terug in de wieg lag en indutte, kon mama de domino's uithalen en werd er rustig gespeeld.
(Wordt voortgezet). MARIA KAROLA. |