De Vlaamsche Gids. Jaargang 9
(1913)– [tijdschrift] Vlaamsche Gids, De– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 554]
| |||||||||||
Aan den Lezer.Dit kleine opstel is dus vóór alles een vulgarisatie-werkje ten behoeve van hen, die zich nog niet met Wagner's laatste toondrama konden vertrouwd maken, hetzij dat de daartoe geschikte werken buiten hun bereik bleven, hetzij dat hun eenvoudig de tijd ontbrak. Ik richt mij vooral tot de talloozen, die van muziek houden en ze genieten kunnen, zonder bij machte te zijn ze technisch te begrijpen en te beoordeelen; want dezen hebben waarlijk niets aan de zeer talrijke ‘thematische ontledingen’, die jaar-in jaar-uit op de markt worden gebracht. In de volgende bladzijden geef ik daarom enkel, wat men, mijns dunkens, weten moet om bij het hooren van Wagner's Parsifal van het eerste oogenblik tot de schoonheden van dit werk door te dringen. Men lette echter wel: de eigenlijke openbaring wordt alléén teweeggebracht door de muziek, beter nog, door een volledige auditie van het toondrama. Zij, die over Parsifal meer weten willen, verwijs ik naar de werken, die ik hieronder als bronnen van dit opstel aangeef. De voornaamste daarvan zijn de prachtige Wagnerstudie van Houston Stewart Chamberlain en, voor Parsifal in 't bizonder, het werkje van Hans von Wolzogen. Voor | |||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||
deze nota's heb ik ook veel te danken aan het boek van den Heer Maurice Kufferath. Wie een thematische ontleding wenscht ter hand te nemen: die van Hans von Wolzogen en Max Chop houd ik voor de beste. Dat bij de bewerking dezer proeve mijn gedachten herhaaldelijk gingen tot Hem, die zich, in ons land, een der eersten, zooniet de eerste, met hart en ziel aan de inwijding van het publiek tot Wagner's kunst geschonken heeft, op een oogenblik, dat deze nog bijna iedereen vreemd en wars leek, - is wel natuurlijk. Aan zijn nagedachtenis draag ik dan ook deze proeve op, als een blijk van piëteit voor een werk, dat ik zeer jong wist te beseffen en waarvan de milde gaven nog in het huidige geslacht voortleven. | |||||||||||
Inleiding.In de ridderromans der Middeleeuwen vinden wij zeer dikwijls als hoofdpersoon den kuischen Onwetende, den ‘ingénu’, die zonder andere innerlijke wapenen dan die volstrekte reinheid, welke den wil staalt en de volharding tot heldhaftigheid loutert, tegen al de moeilijkheden en lagen des levens, kwalen en listen der natuur te kampen heeft, en ze alle glansrijk overwint. Men begrijpt al dadelijk de wonderbare poëzie van zulk een gegeven en de epische, lyrische en dramatische kracht tevens, die er van uitgaat. Trouwens, zulk een figuur uitwerken, is immers de innerlijke geschiedenis van het menschdom bezingen? Dat heeft Wagner steeds aangetrokken en het zieledrama breidt, te beginnen met Rienzi, bij ieder werk zich steeds meer over de handeling uit, om in Parsifal tot een prangende intensiteit te komen. | |||||||||||
De Legende.De Graal.Lohengrin's verhaal van den Graal zou als inleiding tot Parsifal kunnen dienen, daar het karakter en plaats der | |||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||
handeling aangeeft. Deze handeling zelf heeft Wagner geput uit verschillende Middeleeuwsche gedichten, die Parsifal's legende verhalen. Die gedichten ontstonden zoowel in Engeland en in Frankrijk als in Duitschland, en het eerste romangedicht schijnt zelfs uit Frankrijk te komen en te dagteekenen van de XIIe eeuw. De fabels, die er aanleiding toe gaven en natuurlijk veel ouder zijn, waren van Keltischen en Kymrischen oorsprong en schijnen op hunne beurt geput uit Grieksche en Oostersche sagen. In de oudste legende is de Graal een wonderbaar bekken vol tooverkruiden, dat aan den bezitter volstrekte wijsheid en ook de voorzienigheid verleent. Het werd in onheuglijke tijden aan een vermaard ridder geschonken door een reus en een dwerg, die uit een meer, in Schotland, opdoken. Later ontstaat strijd over dit bekken, vooral tusschen verschillende godsdienstsekten, en zoo komt het zwaard of de speer een nieuw symbool vormen: eerst dat der verdediging, weldra dat van het vervolgd geloof. Bij de verspreiding van het Christendom wordt het Gaëlische bekken weldra een kristallen beker, waarin Jozef van Arimathië het bloed opving, dat uit Christus' wonden vloeide. De druïdische lans wordt dan de speer, waarmee Longis in Jezus' zijde stak, toen deze aan 't kruis hing. Na de kruistochten wordt de legende nog omstandiger en duidelijker. Toen Jezus aan het kruis gestorven was, ging Jozef van Arimathië in 't huis, waar zijn meester het laatste avondmaal genomen had; hij nam er de schaal, waarin Jezus gedronken en het brood gebroken had. Toen Jezus van 't kruis gehaald werd, ving Jozef in de schaal de bloeddruppels op, die uit de wonden des Meesters leekten. Hij bewaarde deze kostbare relikwie, die hem - en later de andere bezitters - groote gunsten schonk. De Graal heeft dezelfde kracht als de gouden appels van Freia: hij verleent eeuwige jeugd en krachten aan hen, die geroepen zijn hem onverhuld te aanschouwen. | |||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||
Over de beteekenis en den oorsprong van het woord ‘graal’ zijn de etymologen het niet eens. Waarschijnlijk komt het uit het Oudfransch en het Oudspaansch, waar de woorden ‘grael’ en ‘grial’ met de beteekenis platte schaal, bekken, vat, voorkomen. | |||||||||||
Fal parsi.Zooals de legende van den Graal, is ook die van Parsifal met verschillende wijzigingen tot ons gekomen. De naam van den held reeds, in 't Oudfransch ‘Perceval’, in 't Oudduitsch ‘Parzival’, wordt op verschillende wijzen gespeld en verklaard. De Fransche spelling en verklaring schijnen de eenvoudigste en juiste: ‘Perceval’, - ‘qui perce le val’ (die het dal doordringt, en dus, bij uitbreiding, die onversaagd alle hinderpalen overwint). De Duitsche philoloog Görre beweert, dat de naam uit twee Arabische woorden bestaat: ‘Parsch’, dat rein beteekent, en ‘fal’ dat simpel, dwaas zou moeten beteekenen, maar dat, volgens de Orientalisten, niet in 't Arabisch bestaat!... Toch heeft Wagner, onbegrijpelijker wijs, die beteekenis aangenomen. | |||||||||||
Perceval.De legende van den Graal wordt weldra gemengd met die van Koning Arthur en van Merlijn. Wij vinden ze voor 't eerst vereenigd in het werk van Chrétien de Troies: Parceval li Galois ou le Conte del Graal. Chrétien was een goed dichter en vooral een goed schrijver. Zijn Perceval is nog schoone, aangename lectuur. Dit gedicht was weldra beroemd; het maakte de Keltische legende in 't Fransch alom bekend en werd spoedig in andere landen nagedicht. In Frankrijk werden er verschillende vervolgen op gemaakt. In een ander gedicht, van Robert de Boron, wordt de Graalslegende saamgeweven met die van de ‘Tafelronde’, waar, naast Koning Arthur, slechts deugdzame en christelijke ridders mochten aanzitten. Weldra worden beide legenden onafscheidbaar. | |||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||
Parzival.Het beroemdste van al die romangedichten nochtans is de Parzival van Wolfram von Eschenbach, Wagner's voornaamste bron. De Duitsche Wolfram, die niet alleen een dichter was, maar ook een geleerde, kende verschillende bewerkingen der Graals- en Perceval-legenden. Hij heeft ze alle weten te pas te brengen en een gedicht geschreven vol eenheid en harmonie, - dat echter niet overal van langdradigheid vrij te pleiten is. Wolfram heeft ook aan andere dan Fransche bronnen geput en zijn gedicht verschilt dan ook merkelijk van de Fransche romans. Een gedeelte van den inhoud, hier saamgevat, kan ook Wagner's drama eenigszins helpen toelichten. Titurel, zoon van een koning van Cappodoce en van de zuster van Vespasianus, heeft uit den hemel den Heiligen Graal ontvangen als loon voor zijn heldendaden. De Graal is hier een edelsteen. Om hem te bewaren laat Titurel een tempel bouwen op den Monsalvat in Galicia (Spanje). Titurel neemt de Spaansche prinses Rûhuda tot vrouw en wordt stamvader van een heele reeks heldhaftige ridders. Dank zij de wonderkracht van den Graal, ziet Titurel er, na een eeuw geregeerd te hebben, nog uit als een jongeling. Hij laat zijn ambt nochtans over aan zijn zoon Frimutel, die echter in een kamp gedood wordt. Het ambt van Graalsbewaarder gaat over op Titurel's jongeren zoon Amfortas. Deze laat zich echter verleiden door de Mohammedaansche koningin Secondilla, later door de hertogin Orgeloeze, in wier dienst hij een tweekamp heeft met een ontrouw ridder, die den Graal bemachtigen wil. In dat gevecht wordt Amfortas erg gewond door een lanssteek. Men brengt hem kreunend van pijn in den tempel. Voortaan is zijn leven één lijdensklacht; de wonde gaat toe om telkens, als hij den Graal onverhuld aanschouwt, weer open te scheuren. Zij zal slechts genezen den dag, waarop een voorbestemde held hem verlossen zal en het heilig ambt op zich nemen. | |||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||
Dan volgt een korte geschiedenis van Parsifal's ouders: Gamuret, tweede zoon van den koning van Anjou, en Herzeleide, dochter van Titurel, heerschers over de koninkrijken van Waleis (Wales) en Norgal (Noord-Wales). Overwinnaar in een tornooi, waarvan Herzeleide's hand de prijs was, trouwt Gamuret haar eenigszins tegen zijn zin, want hij bemint Anflise van Frankrijk. Zijn vrouw wil hem van allen wapenstrijd vèr houden, doch hij verlangt ten minste eens per maand ten tornooi te gaan. Zoo trekt hij, eenige maanden na hun trouwdag, naar het Oosten en wordt er in een gevecht gedood, op het oogenblik, dat Herzeleide het licht schenkt aan een zoon: Parzival. En dan begint Parzival's geschiedenis. Wij zullen ze niet volgen. Merken wij alleen op, dat Wolfram de Fransche namen verduitscht, soms op naïeve wijze, en dat wij ze zoo, lichtelijk gewijzigd, terugvinden. De heks geeft hij een eigennaam: ‘Kondrie la Sorzier’ (sic) en zij is ook Graalsbode. Wolfram zegt ook duidelijk, wat bij Chrétien niet het geval is, dat Blanchefloor haar hand geeft aan den jongen held en hem een zoon schenkt, Lohengrin genaamd. Deze en andere Middeleeuwsche Graalsgedichten zijn door latere dichters onaangeroerd gebleven. Alleen de Engelsche dichter Alfred Tennyson met zijn Koningsidyllen en Richard Wagner met zijn Parsifal hebben zich de stof eigen gemaakt en verwerkt. | |||||||||||
Wagner's ‘Parsifal’.Wagner neemt de geschiedenis van Parsifal's ouders aan, zooals Wolfram ze verhaalt. Parsifal groeit op in 't wilde woud, heeft zich pijlen en boog gemaakt en zwerft al zingend over berg en dal. Zijn moeder voedde hem op in de eenzaamheid der wouden, ver van de menschen, om hem alzoo ook ver van doodelijken kamp te houden. Als Parsifal dan op zijn zwerftochten onverwachts een groep ridders ontmoet, ‘schitterende mannen op prachtige dieren rijdend’, onder- | |||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||
vraagt hij ze, wil ze volgen, verdwaalt en komt, niet zonder een heele reeks avonturen, op het Graalsgebied terecht. Hier begint Wagner's drama. | |||||||||||
Eerste Akt.Bij het opgaan van het doek ziet men een open plek in 't woud nabij een meer.Ga naar voetnoot(*) Het is uchtend. Twee schildknapen en een kloeken grijsaard, den witten mantel der Graalsridders dragend, slapen onder een boom. Gurnemanz, zoo is zijn naam, ontwaakt door den morgenroep der bazuinen van den Graalsburg Monsalvat en wekt de knapen. - Twee ridders, die van den burg komen, ondervraagt hij over Amfortas' toestand. Meer dan ooit lijdt de Graalskoning aan zijn wonden: de balsemkruiden, die de ridder Gawan zoo moeitevol vergaarde, bleven zonder uitwerking. - Plotselings verschijnt een zonderlinge vrouw, wild van kleeding en aanblik: Kundry. Wakend dient zij de Graalsridders en is hun onvermoeibare trouwe bode; in haar slaap komt zij echter onder de macht van den toovenaar Klingsor. Thans brengt zij, van uit Arabië's verste streken, een fleschje balsem, als laatste heelmiddel voor Amfortas' wonde. Daar nadert de stoet van den zieken koning, op weg naar het meer. Een oogenblik rust; bitter weerklinkt Amfortas' klacht. Hij verwacht slechts genezing, verlossing van hem, wiens komst de Graal aangekondigd heeft: van den reinen Dwaas, die weet door medelijden. Hij denkt dat die redder de dood is. Gurnemanz raadt hem aan Kundry's balsem eens te beproeven. Wat zal 't helpen?.. Ontmoedigd geeft Amfortas een teeken en de stoet gaat verder. De knapen, die achterbleven, bespotten nu de wilde Kundry, doch Gurnemanz stelt een eind aan dat spel: op het Graalsgebied zijn de dieren zelfs heilig. De knapen ondervragen den goeden ouden ridder over Kundry en Amfortas. | |||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||
Gurnemanz vertelt hun, hoe de koning Klingsor had willen bevechten, Klingsor den toovenaar, die, onwaardig om in de orde opgenomen te worden, uit nijd een tooverkasteel uit den grond had doen rijzen, vol wulpsche vrouwen, die deugdzame ridders in hun strikken trachtten te vangen. Amfortas, met de heilige speer gewapend, ging Klingsor's tooverslot aanvallen, maar kon niet weerstaan aan de verleiding eener wonderschoone vrouw. Klingsor nam de gelegenheid waar: hij bemachtigde de speer en stak er Amfortas mede in de zijde. Van daar de ongeneesbare wonde des konings. De speer is in Klingsor's handen gebleven en sedertdien komen rampen en weeën de Graalsridders teisteren; ternauwernood nutten zij nog het mystieke brood, dat hun hemelsche deugd en kracht verleent, en Amfortas durft niet meer den Graal aanschouwen, in wiens glans hij zich zijner zonde herinnert, terwijl zijn wonde telkens herbegint te bloeden. Tot op zekeren dag de verlossingsspreuk in gloeiende letters op den rand van den Graal verscheen. Dit verhaal heeft de knapen zeer ontroerd en knielend herhalen zij de verlossingsspreuk: ‘Door meelij wetend, de reine Dwaas, wacht op hem, dien ik verkoor.’ Eensklaps weerklinken kreten aan het meer; een zwaan, door ridders en knapen achtervolgd, komt loom aangevlogen en valt ten gronde. Hij werd aangeschoten en de dader wordt weldra voorgebracht: een wilde, ietwat schuwe en linksche jongeling. Gurnemanz berispt hem, maar de jongen begrijpt niet dat hij misdeed. Wanneer Gurnemanz echter zijn aandacht vestigt op het stervend onnoozel dier, is de jongeling bewogen door een hem nog onbekend gevoel: het medelijden, - en hij breekt boog en pijlen en werpt ze weg. Dan ondervraagt Gurnemanz hem, - maar hij weet niet eens zijn naam. Alleen weet hij, dat zijn moeder Harteleede heet en zij beiden in de bosschen thuis hooren. Kundry, die geluisterd heeft en den jongen kent, zegt den ridders, dat hij Parsifal heet en de zoon is van Gamuret, die in tweekamp verslagen werd. Toen Parsifal op zekeren dag zijn moeder Harteleede verlaten had, | |||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||
stierf deze van verdriet... Parsifal, buiten zichzelf van smart en woede, grijpt Kundry bij de keel. Gurnemanz springt tusschen beiden. Parsifal buigt het hoofd en weent. En daar hij versmacht van dorst, brengt de wilde, goede Kundry hem, op zijn eerste klacht, te drinken. Dan wordt zij door slaap overmand en na een korte krisis, die haar in Klingsor's macht brengt, zakt zij neer achter het struikgewas. De koning en zijn stoet keeren van het bad terug. Gurnemanz, die meent, dat Parsifal wel de verwachte Reine Dwaas zou kunnen zijn, wil hem naar den tempel leiden, waar de Graal hem zal drenken en voeden. ‘Wat is de Graal?’ vraagt Parsifal. - ‘Dat zegt men niet,’ is Gurnemanz' antwoord; ‘indien gij de uitverkorene zijt, zal alles, wat gij niet weet, door hem verklaard worden.’ De twee mannen vangen hun tocht naar den Graalsburg aan, langzaam voortschrijdend, eerst door het bosch, dan langs rotskloven en duistere gangen, om eindelijk in de tempelzaal van den Monsalvat aan te komen. Weldra doen de Graalsridders hun plechtige intredeGa naar voetnoot(*) en schikken zich aan de tafels. Op hun vromen zang antwoorden jongelings- en kinderstemmen van uit de hoogte van den koepel. Dan wordt Amfortas binnengedragen en op den troon geholpen. Knapen brengen een gouden schrijn, dat den Graal bevat, en zetten het op een marmeren altaar voor Amfortas. Titurel's stem maant Amfortas zijn ambt waar te nemen. De koninklijke zondaar weeklaagt en voert eerst na lang weigeren het gebod uit. Hij ontsluit het gouden schrijn en, onthuld, gloeit de Graal weldra in purperen glans op. Van uit den hooge klinken de woorden: ‘Neemt dit brood, het is mijn vleesch; neemt dien wijn, - het is mijn bloed, dat mijne liefde U geeft.’ Als de Graal weer verhuld is, nemen de ridders het maal. Dan geven ze elkaar den vredezoen en, nadat Amfortas weggedragen werd, verlaten zij de zaal. | |||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||
Parsifal is onbeweeglijk gebleven. Alleen heeft hij de hand aan het hert geslagen, toen Amfortas, na den Graal aanschouwd te hebben, uitgeput neerzonk. Gurnemanz vraagt hem of hij begrepen heeft. Parsifal schudt ontkennend het hoofd. Ontmoedigd zet Gurnemanz hem buiten: ‘Ganzerik, zoek u een gans.’ | |||||||||||
Tweede Akt.De tweede akt brengt ons in het domein van Klingsor. Men blikt in een open torenkamer, waar allerlei toovertuigen staan. Klingsor zit op een der kanteelen van den toren. Men weet reeds uit het verhaal van Gurnemanz wie hij is: eenmaal een liederlijke kerel, werd hij kluizenaar en om zijn wellusten in zichzelf uit te dooven, sloeg hij de hand aan zichzelf. Hij wilde in de Graalsorde toegelaten worden, doch de ridders weigerden dien man, slechts door verminking kuisch, in hun midden op te nemen. Klingsor nadert een hol op het tooneel, werpt er hars in, dat in blauwen rook opstijgt en roept Kundry op. En deze verschijnt, doch onder de gedaante eener wonderschoone vrouw. Zij wil aan Klingsor's macht weerstaan, bespot zelfs zijn gedwongen kuischheid. IJdel pogen: zij moet toegeven. Reeds nadert een schoone jongeling het kasteel: Parsifal. Hij moet Kundry's prooi worden. Klingsor ziet en verhaalt hoe Parsifal de verwijfde ridders van het tooverslot allen verslaat. De duisternis wordt dichter en dichter; de toren vergaat onder een helsch rumoer, en een prachtige tuin ontrolt zich voor het oog. In den achtergrond ziet men Klingsor's kasteel. Daar staat Parsifal op een muur, verbaasd over al die weelde. Van alle kanten komen bekoorlijke meisjes toegesneld en vragen hem rekening van zijn aanval op hare ridders. Weldra worden zij innemend en verleidend, doch Parsifal's zinnen blijven koelGa naar voetnoot(*) Hij maakt zich zelfs boos en | |||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||
wil wegloopen. Doch Kundry's stem, die hem bij zijn naam roept, weerhoudt hem. Kundry verschijnt, wulpsch rustend op een bloemenbed. Zij verhaalt Parsifal alles wat zij weet van zijn naam, zijn ouders, zijn kinderjaren, vooral van zijn moeder, die stierf van verdriet. Zoodoende tracht zij eerst zijn trots te breken, zijn vertrouwen in te dommelen, om met de smart de weeke stemming voor te bereiden, die haar arglist hoopt spoedig te gebruiken als overgang tot minnetroost en alvergetende passie. - Overstelpt van ontroering, zinkt Parsifal aan Kundry's voeten. Dit is voor deze het oogenblik om haar verleidingskunsten te beginnen. Zij zet hem aan van de liefde te genieten, die zijn ouders kenden en die hem verwekte... doch zoohaast heeft zij niet een brandenden kus op Parsifal's lippen gedrukt, of deze springt recht in een plotseling begrijpen: ‘Amfortas... de wonde!.. Zij brandt mij ook!’ En hij meent ook in Kundry Amfortas' verleidster te kennen. Kundry's streelingen en vurige woorden zijn voortaan overbodig. Parsifal weerstaat. Thans is Kundry vol bewondering voor den jongen held en wil zich aan hem opofferen. Doch hij, de Verlosser, wil haar ook vrijmaken van het wulpsch verlangen, indien zij hem den weg naar Amfortas wijst. De verstooten vrouw wordt woedend en roept Klingsor ter hulp. Hij verschijnt, slingert de speer, - doch deze blijft boven Parsifal's hoofd zweven. Parsifal grijpt ze, beschrijft er het teeken des kruises mee door de lucht, en onmiddellijk vergaat het paleis en is de gaarde een barre tuin. Parsifal ijlt heen en roept Kundry nog toe: ‘Gij weet, waar alleen gij mij vinden kunt.’ | |||||||||||
Derde Akt.De derde akt voert ons weer in 't Graalsgebied en wel aan den zoom van het woud, op een schoonen lentemorgen. Hier woont de thans zeer verouderde Gurnemanz. Hij komt buiten op het hooren van een herhaald jammeren, dat van achter het struikgewas schijnt te komen. Daar, inderdaad, | |||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||
vindt hij Kundry in diepen slaap. Hij schudt haar; zij ontwaakt langzaam uit haar lethargie. Zij wendt zich naar de hut om haar dienstwerk aan te vangen. Weldra keert zij terug met een kruik; terwijl zij water put, ziet ze iemand uit het woud aankomen. Zij vestigt er Gurnemanz' aandacht op en weldra staat een onbekend ridder, in zwarte wapenrusting, met schild en speer, bij hen. Hij schijnt treurig gestemd en antwoordt niet op de vragen van den ouden man. Deze zegt hem toch, dat het niet past gewapend in het Heilig Graalsgebied te komen op dezen dag vooral, den Goeden Vrijdag, - en hij maant hem de wapens af te leggen. De vreemdeling plant zijn speer in den grond, legt zwaard en schild neer en ontgordt zijn pantser; nadat hij ten slotte zijn helm afgelegd heeft, knielt hij, in vroom gebed, de blikken naar de punt der lans richtend. Gurnemanz herkent dadelijk Pasifal en ook de heilige speer. Als Parsifal zijn gebed geëindigd heeft, erkent hij ook den vroeden ridder en beiden heeten zich gelukkig over dit wederzien. Parsifal verhaalt, dat hij dolend zoekt naar hem, dien hij verlosesn moet. Gurnemanz verzekert hem, dat hij thans op den goeden weg is en al de Graalsridders, vooral Amfortas, den Verlosser verbeiden, want de zielsellende in den burg is onbeschrijfelijk geworden sedert Parsifal's vertrek. En Parsifal, die zich de schuld van alles noemt, valt haast in onmacht van berouw en vertwijfeling. Gurnemanz steunt hem en leidt hem tot de bron. Kundry neemt zijn sandalen af en wascht hem de voeten, overgiet ze met heilige olie en droogt ze af met heur lokken. Parsifal ziet haar medelijdend aan en zij blikt tot hem op, smeekend en de oogen vol tranen. En nu zal Gurnemanz hem zalven.Ga naar voetnoot(*) De jonge koning schept met de hand water uit de bron en Kundry doopend, verricht hij zoo zijn eerste ambt. Dan richt hij de blikken naar het woud, waar alles schijnt te herleven in goddelijke betoovering. Parsifal begrijpt niet. Waarom treurt de natuur niet op dezen | |||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||
dag, den sterfdag van den Heer? En Gurnemanz verklaart hem hoe en waarom de tranen der zondaars als wondere dauw op al de gewassen der natuur neerzijgen en nieuw leven en blijdschap brengen... Maar in de verte galmen somber de klokken: Gurnemanz zal den meester geleiden. Hij en Kundry slaan hem den mantel der Graalsridders om. Parsifal neemt de speer en gaat den weg op naar Monsalvat, door Gurnemanz geleid, terwijl Kundry volgt... Naar den tempel schrijden stoeten Graalsridders in diepen rouw, het ziekbed van Amfortas en de lijkkist van Titurel, die pas gestorven is, vergezellend. Parsifal, door Gurnemanz en Kundry gevolgd, treedt den tempel binnen en ziet Amfortas, die jammerklagend van zijn gezellen en van zijn gestorven vader den verlossingsdood afsmeekt; doch de ridders willen, dat hij zijn ambt vervulle. Amfortas weigert, werpt zich tusschen zijn gezellen, en nogmaals eischt hij onstuimig den dood, wiens schaduw hij reeds rond zich voelt waren. Te midden der verwarring nadert Parsifal. Hij weet: slechts het wapen, dat de wonde sloeg, kan de wonde heelen. Met de Heilige Speer raakt hij Amfortas aan, en deze staat wonderbaar genezen te midden der bewogen ridders. Parsifal neemt zijn koninklijke plaats in en vervult het heilig ambt. Hij neemt den Graal en zwaait hem zegenend. Voor een oogenblik verrijst Titurel en richt zich ten zegen op. Van uit den koepel straalt hemelsch licht en eene duive komt zweven boven Parsifal's hoofd. Amfortas en Gurnemanz knielen biddend, Kundry blikt dankbaar tot hem op; weldra zijgt zij neder en sterft gelukzalig. En terwijl het doek langzaam dichtgaat, klinken mystische stemmen uit den hooge: ‘Wonder van 't hoogste heil! Verlossing den Verlosser!’ | |||||||||||
Vorm en Taal.Deze korte inhoud kan een denkbeeld geven van de handeling, niet van den vorm en de taal van Wagner, die slechts bij benadering door de beste vertaling kunnen weergegeven worden. | |||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||
Wagner's taal is dikwijls het voorwerp geweest van strenge kritiek, nochtans ten onrechte, want waar de aanmerkingen gegrond schenen, bleek nog altijd vergeten te zijn, dat Wagner's gedichten niet geschreven werden om afzonderlijk gelezen, maar wel om onder de muziek gehoord te worden. Heeft hij in zijn jongelingswerken niet veel prijs aan den vorm gehecht, zoo zien wij in den Vliegenden Hollander reeds meer zorg; de zangnummers zijn gedragen op den vlottenden rhythme van het lied, terwijl de gesprekken reeds dramatische kracht hebben. Weldra ontdoet hij zich van het eindrijm, om op het stafrijm naar eigen vinding te bouwen en vrijweg een-, twee- en drielettergrepige voeten onderling te verbinden. Waar de taal door de intensiteit der passie of de diepte der gedachte weer sterker en kruimiger moet zijn, worden eind- en stafrijmen samengebruikt, - zoo in Tristan en Isolde en in Parsifal. Dit laatste werk is daarenboven gedicht in rustigen, godsdienstigen, oudeeuwschen stijl op doorgaans plechtigen rhythme. Hier is echter de versmelting van woord en toon en gebaar (dicht-, toon- en danskunst) zoo volkomen en onafscheidbaar, dat het afzonderlijk lezen van het gedicht maar half, en dikwijls in 't geheel niet, voldoening geeft. Daarentegen worden de bij het lezen duister-schijnende elliptische wendingen en diepzinnigheden door de muziek verhelderd en worden daardoor een ware openbaring voor hart en geest. | |||||||||||
De Handeling.Heel het drama wordt rond den Graal en vooral in Parsifal's ziel gespeeld. De Graal is het onmisbaar middelpunt der handeling; hij is ook het zichtbaar symbool, dat de gebeurtenissen in Parsifal's hart en die in de harten der rond hem zich bewegende personen verbindt. Parsifal's bij wonen van het avondmaal en zijn aanschouwen van den onthulden Graal geven hem den eersten indruk voor zijn verder leven, dat tot weten leiden zal. Dat is dan ook het begin van de langzame ontwikkeling van den Dwaas, die blindelings zijn onstuimigen wil volgt, tot | |||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||
volbewusten man, die zich tot de vervulling van den hoogsten plicht geroepen erkent, en die, door de kracht van zijn gelouterden wil, alle nooden en kampen overwinnend, tot koning gekroond moet worden. | |||||||||||
Dramatis Personae.Het karakter en de psychologie der handelende personen spreken zoo klaar uit wat ze zeggen en doen, dat nadere toelichting overbodig is en alleen maar tot herhalingen kan leiden. Gurnemanz, Amfortas, Klingsor, - wij kennen ze thans volkomen. Ook de figuur van Parsifal is duidelijk geworden. De ‘reine Dwaas’ is de kuische onwetende, die alles begrijpen zal, als het medelijden in zijn hart ontwaakt is. Geen Wagnerheld is zoo karig van woorden. (In den eersten en in den derden akt zegt hij weinig; in den tweeden niet meer dan een honderdtal verzen, waarvan vele slechts twee en drie woorden tellen). Parsifal's ontwikkelen naar weten geschiedt door daden. Zijn leven is handelen, zijn denken enkel willen. Hij is een kampminnende, dadenblijde held met breidelloozen, stormachtigen wil. Dat blijkt uit alles, wat wij over hem vernemen door zijne of Kundry's woorden. Het toppunt van zijn kracht en zijn wil bereikt hij, waar hij uit de armen der wulpschheid vliedt om een heele menschheid te verlossen. Zijn reinheid is zijn oppermacht. Kundry is misschien het moeielijkst om te begrijpen. Wij merkten reeds op, dat haar leven dubbel is. In 't bewuste waken is zij Graalsbode; door den sluimer komt zij onder Klingsor's macht en wordt dan de verleidende vrouw bij uitnemendheid. Ook in haar waken echter, blijft de vloek harer zonde op haar wegen: zij, Herodias der Middeleeuwsche sage, brak in lachen uit, toen zij den Heiland onder 't kruis vallen zag en werd toen tot eeuwig lachen, slapend of wakend, veroordeeld. Gurnemanz zegt immers: Zij thans hier leeft,
misschien herleeft,
te boeten schuld uit vroeger leven,
die daar haar nog niet werd vergeven.Ga naar voetnoot(*)
| |||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||
Terwijl Klingsor's macht over haar door Parsifal's reinheid gefnuikt wordt, komt zij in den ban van Parsifal's heilige macht en wordt er ook door gereinigd. | |||||||||||
Wijsgeerige Beteekenis.Bij Wagner, zooals bij Chrétien en Wolfram, is Parsifal het reine, onbewuste wezen, dat slechts door lijden zichzelf kennen leert. Wolfram bracht een nieuw element aan in Parsifal's ziel: de geloofstwijfel. Dat was eenvoudig een teeken des tijds, waarvan Wolfram de dichter is: kerk en ridderschap versmelten in het maatschappelijk leven en aan het geloof twijfelen is de grootste zonde. Die twijfel overwinnen door eigen zielskracht, maakt Parsifal dus tot een volmaakt ridder. Wagner's Parsifal kent geen twijfel en zelfs geen bezorgdheid over geloofszaken; alles bij hem is gevoel en naar het gevoelsleven gekeerd: de eenvoudige, reine kinderziel, die slechts eigen kracht en eigen passies kent, doch die, bij het eerste zien van smart, door medelijden getroffen wordt. Wagner toont ze ons, immer klaarder wordend en zich ontwikkelend door de harde beproevingen der werkelijkheid en zich door sympathie met alle smarten tot het goddelijke verheffend. Ten slotte zien wij de gedachte van verlossing gelijk aan die van het medelijden - de volmaakte liefde - die alleen algemeenen vrede op aarde brengen kan. Het algemeen medelijden is de grondgedachte van het drama. De uitwerking bestaat dus alleen in dit: medelijden opwekken in het hart van Parsifal en dan de werking van dat medelijden op zijn eigen zieleleven. Is Wolfram's gedicht, met de geloofsvastheid tot grondgedachte, in het teeken van zijn tijd geschreven, - zoo is dat ook het geval met Wagner's werk, gesteund op het medelijden. Perceval en Parzival zijn ook van medelijden doordrongen; zij weenen over Harteleede's en over Jezus' lijden, - doch, naar Middeleeuwsche zede, vellen zij zonder | |||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||
dralen hun tegenstrever. Parsifal staat hooger; zijn medelijden is algemeen, breidt zich uit over alle levende wezens. Die opvatting maakt Wagner's navolging der oude gedichten tot een zeer oorspronkelijk werk. Een der heerlijkste tooneelen is ongetwijfeld dat van den Goeden Vrijdag, en tevens een der diepste van gevoel. Kundry, de zondares, die naar verlossing haakt, de nieuwe Maria van Magdala, zegt niets dan dit eene woord: ‘Dienen.’ Voor 't overige spreekt de muziek, in diep-menschelijke taal, het onmetelijk berouw en het vurig verlangen naar den Heiland uit, dat heel haar wezen dan vervult... Ook die toestand wekt Parsifal's medelijden op; de eerste uitoefening van zijn ambt is dan ook haar ten goede: hij verlost ze door het doopsel. Vergelijken wij even de Graalsverschijningen in Lohengrin en Parsifal. Dààr is de Graal de ridderlijke kracht, die de verdachte onschuld verdedigt; hier is hij de symboliek van een christelijke vrijmetselarij, waar de macht der broederliefde in het licht des tempels de schaar der ingewijden onherroepelijk samenketent. Als men nu weet, dat Wagner een overgevoelige en medelijdende ziel had, zal men toegeven, dat Parsifal, zijn laatste werk, de idealiseering is van dat menschelijk gevoel, wat hij het hoogst achtte en een verlossingsmacht toekende. Parsifal is dus niet, zooals men lang beweerd heeft, een geloofsbelijdenis, geschreven onder den ‘bekeerenden’ invloed van Liszt. Wagner was diep godsdienstig, d.w.z. geloovend, maar niet aan een dogma gehecht. ‘Liefde tot den godsdienst, afkeer van het priesterdom,’ zegt Chamberlain over zijn godsdienstzin. Wagner's gedachten over religie zijn best na te gaan in zijn brieven aan Liszt. Daarin schrijft hij o.a.: ‘Dat wij kerken, priesterdom, ja, de heele verschijning van het Christendom in de geschiedenis ongespaard prijsgeven, dat geschiedt ter wille van genen Christus, dien wij ons in zijn volle reinheid behouden willen.’ Anderzijds staan Wagner's wijsgeerige gedachten onder den invloed van Schopenhauer | |||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||
en Feuerbach, volgens wien de mensch in God zijn eigen geïdealiseerde betrachtingen aanbidt. Toch waait uit Parsifal een geur van wierook en heerscht er een mystische stemming, dank zij de plechtige, wijdingsvolle tooneelen van het drama. Dat is nochtans alleen uiterlijk. Wagner heeft de ritueelen van een godsdienst noch willen nabootsen, noch willen hernieuwen. Hij heeft het ideale medelijden in al zijn vrome heiligheid willen uitbeelden. Daardoor is Parsifal dan ook bijna een Jezus-figuur geworden. Voor Wagner is Jezus altijd de verlosser van het menschdom geweest, en bij het einde van zijn drama heeft men den indruk, dat zijn Reine Held ook de Redder is. | |||||||||||
De Muziek.Daar dit opstel, zooals ik reeds zei, geschreven werd voor Wagnervereerders, die geen muziekkundigen zijn, zal ik over de muziek niet uitweiden; daarvoor heb ik nog een andere reden, die ik in de woorden van H.S. Chamberlain weergeef: ‘Muziek en instrumentatie analyseeren heeft slechts voor den technieker onbetwiste waarde; muziek beschrijven, er zich in lyrische frazen over uitlaten, is daarentegen het overbodigste ter wereld; dat zal ieder muzikant met mij eens zijn.’Ga naar voetnoot(*) De algemeene uiterlijke kenteekens van Wagner's muziek zijn overbekend en hoeven niet nog eens uiteengezet te worden. Dit zou trouwens te ver leiden. In Parsifal worden de leidmotieven aangewend met een onwankelende strengheid en met een geniale meesterschap uitgewerkt over heel de partituur. In geen enkel ander werk heeft hij woord en toon zoo volmaakt tot een geheel versmolten. Dat zij dus, die geen geheele voldoening gevoelden bij het lezen van het gedicht, niet wanhopen: het hooren van 's dichters muziek daarbij, zal hun telkens en telkens een openbaring zijn en | |||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||
het hun duistere gedicht zal ontluiken in plechtige schoonheid, alsof zich de gouden poorten des hemels voor hen openden. Dan zal hun alles, wat eerst nevelachtig en ingewikkeld scheen, licht en eenvoudig blijken. Over het ‘Voorspel’ tot Parsifal is iets naders te zeggen, vooreerst omdat Wagner dit zelf eenigszins beschreven heeft, en dan, omdat het de sleutel tot het geheele drama is. Ziehier hoe Wagner dit voorspel kenschetst in een programma, dat hij opmaakte voor de eerste uitvoering ten beste van zijn koninklijken vriend Lodewijk II van Beieren: Eerste thema: Geloof: ‘Neem mijn lichaam, neem mijn bloed, voor de genade onzer liefde.’ (Herhaald, verminderd, door engelenstemmen.) ‘Neem mijn lichaam, neem mijn bloed in aandenken aan onze liefde.’ (Weer herhaald, verminderd.) Tweede thema: Geloof. Belofte van verlossing door het geloof. Sterk en vol levenssap geeft het geloof zich te kennen, gegroeid, willend, zelfs in het lijden. Bij de herhaalde belofte, antwoordt het Geloof van uit zachtere hoogten, - als gedragen op de vlerken van de neerdalende duif, - de harten steeds wijder en voller innemend, de wereld van heel de natuur vullend, dan weer naar het hemelsche aether ziend, als zachtelijk bevredigd. Dan nogmaals, van uit de trilling der stilte, klimt de klacht van het beminnend medelij; de angst, het heilig zweet van den Olijfberg, het goddelijke lijden van den Golgotha; - het lichaam verbleekt, het bloed leekt, vloeit weg en glinstert met een hemelschen schijn van zegen, over alles wat leeft en lijdt de vreugde der Liefdesverlossing verspreidend. Tot hem die - vreeselijk harteberouw! - zich moet verdiepen in het goddelijk verzoenend aanzien van het graf, tot hem, Amfortas, zijn wij voorbereid: zal er voor zijn vreeselijk zielelijden verlossing zijn? - Nog eenmaal hooren wij de belofte en - wij hopen! Dit is de philosophische synthesis van het voorspel | |||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||
en ook van het werk. De muziek begint zacht, zwelt aan, langzaam, tot ze een hoogtepunt bereikt, en dan weer afneemt om in vredige stilte uit te klinken... (Men vergelijke dit met het voorspel van Lohengrin.) Het drama is niets anders dan de logische uitwerking dezer gedachte en het antwoord op de vraag van het eindmotief: mogen wij hopen? | |||||||||||
Ontstaan.Nog eenige regelen over het ontstaan en de uitvoering van dit reusachtige werk. Wagner's eerste ontmoeting met de Graalslegende dagteekent natuurlijk van den tijd, toen hij Lohengrin voorbereidde (1844) en eenige jaren later geeft hij in een zijner schriftenGa naar voetnoot(*) zijn verklaring der sage en trekt daar zelfs een parallel tusschen deze legende en die van den Nevelingenschat. Er is inderdaad veel overeenkomst tusschen Wotan en Titurel, Brünnhilde en Kundry, Alberich en Klingsor, en eindelijk tusschen Siegfried en Parsifal. Volgens Chamberlain beschouwde Wagner den Graal als een geïdealiseerden Nevelingenschat... Laten wij ons niet verleiden om daar nader op in te gaan. Eerst in 1864 vat Wagner het plan van een Parsifaldrama op en geeft langzamerhand een eigen vorm aan de gekende legende. Als men zijn ontwerp van een Jezus-dramaGa naar voetnoot(**), dagteekenend van 1848, vergelijkt met Parsifal, vindt men veel punten van overeenkomst, en het ligt voor de hand, dat hij veel van dit ontwerp in zijn laatste toondrama te pas bracht, zoo o.m. een paar tooneelen tusschen Jezus en Magdalena, die het Goede-Vrijdagtooneel in Parsifal uitmaken. Later, toen hij Tristan en Isolde voorbereidde, vond hij weer de Parsifalfiguur in Fransche en Duitsche gedichten, | |||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||
waar de twee legenden saamgeweven zijn, en deed Parsifal zelfs optreden in zijn laatsten akt, als pelgrim, die de geliefden tracht te troosten. Hij zag echter van de toevallige tusschenvoeging eener zoo groote figuur aan het einde van een stuk af. - Na het pijnlijke Tristan-drama drong een verlossingsfiguur zich aan Wagner op. Hij ontwierp toen een groot historisch buddhistisch werk, De Overwinnaars, waar de verlossingsheld veel overeenkomst met Parsifal zou gehad hebben. Deze schets staat reeds, in philosophisch opzicht, veel dichter bij Parsifal. De Parsifallegende was hem nu meermaals door den geest gegaan en toen hij, in 1857, in zijn stille woning te Zurich, op Goeden Vrijdag voor de schoone ontwakende natuur in droomerijen verzonken zat, herdacht hij de ontmoeting van Parsifal met de ridders op Goeden Vrijdag, zooals Chrétien en Wolfram ze vertellen. Verlossend medelijden bedauwde zijn hart en hij schreef de schoone verzen, die hij later Gurnemanz in den mond leggen zou, en die nog de schoonste van heel het gedicht zijnGa naar voetnoot(*). Parsifal liet hem niet meer los en eenige dagen nadien maakte hij de schets van zijn Graalsdrama. Meteen schrapte hij ook bepaald de Parsifalfiguur uit den nog niet voltooiden Tristan. Hij werkte voort aan Tristan en Isolde, Siegfried; dan kwamen de ellendige jaren van Tannhäuser te Parijs, tot hij in 1864, op aandringen van Lodewijk II, zijn Parsifalschets tot een uitgebreid plan voortzette, waarnaar hij, mits kleine wijzigingen, zijn gedicht zou schrijven. | |||||||||||
Uitvoering.Het gedicht was voltooid in 1877 en verscheen in druk in November. Van de muziek bestonden toen enkel de hoofdthema's. De partituur zou eerst vijf jaar nadien klaar zijn. Men heeft nauwkeurige aanduidingen over de vor- | |||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||
dering der compositie. Op Kerstmorgen van 1877 (verjaardag van Mev. Cosima Wagner) had in de groote zaal van Wahnfried de eerste orkestuitvoering van het voorspel plaats; denzelfden avond de tweede, ditmaal in bijzijn van vrienden. Den 25n April 1879 was het werk geheel gecomponeerd. De instrumentatie duurde drie jaren. Bij gelegenheid der voltooiing van den 2n akt, op zijn verjaardag (22n Mei) in 1881, werd in een villa te Napels de finaal van den eersten akt uitgevoerd als volgt: zijn kinderen en Mev. Wagner zongen de knapen- en kinderkoren; eenige vrienden die der ridders; Wagner zong de soli en Jozef Rubinstein zat aan 't klavier. Den volgenden winter ging de Meester naar Palermo, waar hij zijn werk den 13n Januari 1882 kant en klaar bracht. Intusschen had Wagner zich met al de bizonderheden der uitvoering beziggehouden. In 1881 had hij met den Russischen schilder Paul Joekowski de schets der schermen ontworpen. (De Graalstempel werd geschilderd naar den doom van Sienna). Dan had hij honderden samenkomsten met solisten, kostumiers, machinisten, en al wie van ver of van bij met de uitvoering gemoeid waren. Het Feestspelhuis van Bayreuth was na de openingsvertooningen van 1877, die in geldelijk opzicht een fiasko geweest waren, gesloten gebleven. De eerste opvoering van Parsifal had er plaats den 26n Juli 1882, de tweede den 28n Juli, beide voor de ‘beschermers’ en de derde, - de eerste voor het publiek, - den 30n Juli. Het werk beleefde toen zestien opvoeringen. De allereerste vertolkers waren: Mev. Materna-Kundry, Heeren Winckelmann-Parsifal, Reichmann-Amfortas, Scarie-Gurnemanz, Carl Hill-Klingsor, Kindermann-Titurel; de Knapen en Bloemenmeisjes werden gezongen door eerste krachten der Duitsche schouwburgen (o.a. Lili Lehmann als 1e Bloemenmeisje). De beroemde Hermann Levi dirigeerde. De kritiek was natuurlijk zeer uiteenloopend en de grootste dwaasheden werden door de grootste mannen uitgekraamd (o.a. door Saint-Saëns: ‘Parsifal is nog een grooter | |||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||
vlegel dan Siegfried’). Vooral over het mysticism werd de ongaarste onzin verkocht. Terwijl de eene Wagner uitmaakt voor Antechrist, noemt Paul Lindau, insinueerend, het werk ‘het Christendom in de muziek.’ | |||||||||||
Slot.Hoeft het betoogd te worden? Parsifal is geen werk, dat men met één pennetrek naar de sterren zwaait of door het slijk sleurt, ook niet een, dat men op eerste, noch op tweede hooren uitbundig bewondert of onvoorwaardelijk misprijst. Het wijze woord van den grooten Duitschen muziekkenner, Dr Otto Neitzel, worde overwogen: ‘Zonder een langer zich in het werk inleven, zal Parsifal zoo min gewaardeerd worden als de door de tijdgenooten zoo valschelijk beoordeelde Tannhäuser en Tristan. Ongetwijfeld zijn de al te snelle enthusiasten, die er alles aan bewonderen, zoo ver van een gegronde waardeering verwijderd, als de vakmannen, die Parsifal als duister en de natuur der muziek te buiten gaand, afwijzen.’ Dat het publiek zich nochtans niet late afschrikken door de afmetingen en de beteekenis van het werk. Nooit is Wagner menschelijker geweest dan in dit laatste toondrama, - zijn kunstenaarstestament, - en voor zijn Parsifal vooral moge gelden, wat hij eens aan Liszt schreef: ‘Niets meer eisch ik van het publiek, dan gezonde zinnen en een menschelijk hart.’ Leo van Riel. | |||||||||||
Bronnen.
|
|