Vestdijkkroniek. Jaargang 2007
(2007)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |
[pagina 72]
| |
In VK 105 kwam Vestdijks ballade Horlepijp 1808 aan de orde naar aanleiding van een door de dichter geschreven briefkaart die ik bij toeval bij de koop van een oude ‘Gestalten tegenover mij’ ontdekte. Zijn aanwijzing in de ondertitel ‘Naar de film Kean’ leek mij de moeite waard om deze film op te sporen en met het gedicht te vergelijken. P. Kralt toonde aan dat Vestdijk zijn vers in 1931 geschreven heeft. De link met de film ligt in een beginscène die gewijd is aan het leven van de Engelse acteur Edmund Kean. Deze kroegscène is het uitgangspunt voor de horlepijpballade. De film waaraan Vestdijk refereert moet wel zijn ‘Kean ou désordre et génie’. Deze stomme film van de beroemde Russische regisseur Alexandre Volkoff kwam uit in 1924. We hebben hier dus een gouden kans om gedicht - taal met filmbeeld te vergelijken om ons te verbeelden waar Vestdijk de mosterd (niet) vandaan haalde. Deze kans die al een 75 jaar ligt te wachten, was voor mij aanleiding om naar de film op zoek te gaan.
In VK 105 noemde ik al dat er veel zijsporen bij deze vergelijking gemaakt kunnen worden. Onder meer zijn dat onderwerpen als: de beroemde acteur Edmund Kean (1787-1833) - het toneelstuk van Dumas père waarop de film gebaseerd zou zijn - de naar Frankrijk gevluchte regisseur Volkoff en zijn spelers - de hoofdrolspeler Ivan Moujouskine - de ontwikkeling van de verhaallijn die al snel uitloopt in de caféscène - oude filmtechnieken die deze scène zo laat verschillen van de rest van de film - de horlepijp als dansvorm. Aan dit alles ga ik hier merendeels voorbij en in het verloop van dit verhaal zal blijken waarom. Ik beperk me tot een vergelijking tussen de filmbeelden en de woordbeelden en in de tweede plaats tot de thematiek van het gedicht in vergelijking met die van de filmscène. Met name is het interessant om Vestdijks opvallende, maar liefst zeven keer voorkomende zinsherhaling ‘De neger die danst met hen mee’ te vergelijken met de beelden van de caféscène: is er vanuit deze scène voor Vestdijk reden om tot zijn opvallende, haast dwangmatige herhaling te komen? | |
Beelden en zinnenMij viel bij het kijken naar deze stomme film allereerst op dat je bijna een training nodig hebt | |
[pagina 73]
| |
om deze beelden op hun waarde te schatten. Zo groot is het verschil in atmosfeer en techniek met een film van nu. Voordeel van nu is wel dat je een film beeld voor beeld kan bekijken en ze in de VK kan reproduceren. En dan blijkt dat de tekst van Vestdijk letterlijk van deze beelden is te voorzien. Maar toch eerst iets over het verhaalverloop in de film. De caféscène komt al vrij snel aan de orde. Ik geef de inhoud van wat er aan voorafgaat. We zien Edmund Kean, een beroemd toneelspeler in vooral Shakespearerollen, optreden in het Drury Lane theater waar hij de Romeo-rol speelt. Minstens twee dames zijn verliefd op hem: een Venetiaanse en ook Anna Danby. Maar bij de laatste heeft hij een concurrent in de prins van Wales en dat is een gevaarlijke medeminnaar, alleen al vanwege het standsverschil. Na afloop van het stuk gaan Kean en zijn vriend de souffleur Salomon, naar Keans huis (de tweede scène). Ze worden daar door schuldeisers belaagd. Nadat Salomon deze voor Kean heeft afgeschud, ontvluchten beiden in vermomming het huis, Kean als zeeman en Salomon als zijn vrouw. Beiden gaan op pad naar wat later het café blijkt te zijn. We zien dan de twee mannen door Hydepark lopen. Salomon is zijn vermomming al snel kwijt, maar Kean houdt zijn matrozenoutfit. Onderweg komen ze de minaressen tegen, die te paard de wandelaars snel inhalen. Zij herkennen hun geliefde vlot ondanks diens matrozenpak. Deze ontmoeting is zonder gevolg: de mannen vervolgen hun weg. Een statisch beeld van één camera registreert de twee wandelaars. Als ze uiteindelijk de kroeg binnengaan, waarmee ‘onze’ scène start, heeft de kijker het zicht op de volledige ruimte en dit vanuit meerdere camerainstellingen. Het café is een grote, lichte en hoge zaal, gevuld met groepjes tafels en stoelen. Rechts in de hoek is een bar waar de waard met enkele van zijn helpers staat. Hij herkent Kean meteen als goeie | |
[pagina 74]
| |
klant. De drank is inderdaad rum. Links vooraan in de zaal leidt een trap naar een hoog balkon waar zich een luidruchtig gezelschap bevindt. Dit balkon loopt over de volledige breedte van de achterkant van de zaal. Na een gesprek met de waard gaan Kean en zijn vriend aan een tafel midden voorin zitten. Ze maken deel uit van een kring waarvan een violist het middelpunt is. Elk deel van de zaal - bar, balkon, Keans groep - heeft een eigen camera. Ook is er nog één voor het totaaloverzicht Dat biedt de regisseur de kans om stevig met de opgenomen beelden te spelen, wat ook het geval is in de horlepijpscène, die vervolgens begint. De dansers groeperen zich in een kring met de violist in 't midden. Daarmee start ook het optreden van de neger, die samen met Kean, armen om de schouders en beiden in gestreept T-shirt, als oude vrienden, zij aan zij, een steeds wildere dans opvoeren. Deze scène, die sterke overeenkomst met Vestdijks ballade heeft, levert de volgende verrassende combinatie van woorden met beelden op: | |
Horlepijp 1808Naar de film ‘Kean’ Zoo dansen zij op ied're ree,
De armen om elkanders nek, foto 36(1) De neger die danst met hen mee,
Zijn trui is óok blauw-wit gevlekt. foto 39(2) De kroeg, als na een schrobcorvee,
Lijkt wel een gladgeboend parket: foto 48(3) Geen stijve lord of dominee,
Maar meiden liggen hier in bed!
Men stookt den brandewijn op zee
En zuipt veel beter in een schuit
Dan in 't salet, nadat de thee
Den eersten dorst al heeft gestuit;
De standbeelden van faun of fee
Zijn koeler dan een zeemansbruid.
De neger die danst met hen mee
En krijgt de mooiste, om zijn huid!
| |
[pagina 75]
| |
De violist, met 'n oude snee
Van een hakmes over zijn gezicht, Speelt woest het hola-hola-hee, De strijkstok schuin omhoog gericht. foto 18(4) De neger die danst met hen mee
En sneller dan zijn oogenlicht Springen de voeten schots en scheef En beng'len los aan het gewricht. foto 38(5) De neger die danst met hen mee...
Is hij de een'ge vreemde klant?
Hoe bleek daar naar dien hoek vergleed
't Gehouwen masker van den man,
Die als een kat zijn passen sneed
Door 't daverend matrozenspan.
Hij kreunt, verdringt zijn klagend wee,
En vliegt dan weer terug, en van
Den dansvloer dien hij slank betreedt
Dreunt barsch geroffel als een vloek.
De neger die danst met hen mee.
De meiden gieren in een hoek.
foto 46(6) De neger dien danst met hen mee. Spiralen plooien in zijn broek.
foto 4(7) De neger die danst met hen mee.
En windt zich op voor het bezoek
Aan Kitty, Lizzy, Mary, Fay!
Men stookt den brandewijn op zee!
De neger die danst met hen mee!!
| |
[pagina 76]
| |
Ik zie deze teruggevonden beelden liever als illustratie bij het vers dan als echt bewijs dat de dichter zijn beelden van deze film haalde. Dat laatste liever niet omdat evenzogoed blijkt dat er plaatsen zijn waar thema's en beelden tussen film en gedicht helemaal niet corresponderen, zoals uit het vervolg zal blijken.
Allereerst een vergelijking tussen de hoofdrolspelers Kean en de neger in film en vers. ‘Naar de film Kean’ geeft de schrijver als verwijzing. In het gedicht is de dansende neger de hoofdfiguur, terwijl Kean daarentegen de hoofdfiguur in de film is. In de film komen we de neger voor en na de kroegscène nergens meer tegen. Hij speelt geen rol in het verhaal. In de kroegscène is zijn rol niet eens erg geprofileerd, hoewel ik me daar in kan vergissen. Waarschijnlijk was een gekleurde mens in een vroege film heel uitzonderlijk en valt ons dat als moderne kijker amper meer op. Misschien is onze neger zelfs de eerste die in een film optreedt? Ik zou het me voor kunnen stellen. Hij en Kean dragen een gestreepte trui of iets dat eerder op een soort T-shirt lijkt, een kledingstuk dat toen ook niet gebruikelijk was. Misschien zijn het ook wel de eerste T-shirts in een film. Hoe dan ook: Vestdijk vergroot de negerfiguur dus sterk uit, al helemaal door de extreme regelherhaling. En Kean, de hoofdfiguur van de film, komt hij eigenlijk wel in het gedicht voor? Als dat zo is, laat hij zich niet meteen vinden. Waarschijnlijk is hij één van de ‘zij’ uit de eerste regel, dus een medematroos, en is hij ook de bleke man met het gezicht als van een gehouwen masker, waarvan in het op een na laatste couplet sprake is. Bij Kean hoort volgens mij ook de spiralende broek (laatste strofe) eerder dan bij de dansende neger. (ik lees de twee negerrefreinregels die de ‘broekregel’ omklemmen als los van de broek, waardoor broek en spiraal gaan passen bij de tweede danser, die dan Kean zou kunnen zijn). In ieder geval: als we de bovengenoemde strofen op Kean betrekken, dan is hij hooguit één van de mededansende matrozen van de neger en ondergeschikt aan deze. Het lijkt er dus sterk op dat Vestdijk de kroegscène van de film isoleert en uitvergroot. Zonder verwijzing zou je, zelfs in die tijd, niet snel aan deze film gedacht hebben, tenzij je daarin de dansscène specifiek was opgevallen. En dat laatste is, gezien de hierboven genoemde speciale elementen, heel goed mogelijk. Film en hoofdpersoon doen er in het gedicht schijnbaar niet zoveel toe. En omdat de dansscène ook in de film nogal los staat, gaat het in beide gevallen, in film en gedicht om een zelfstandig onderdeel, zij het dat dat in het gedicht sterker het geval is dan in de film. Met betrekking tot Kean als thema moeten we wel bedenken dat Horlepijp 1808 door de schrijver zelf is gerangschikt in de subtitel ‘Kunstenaars’ voor een groep gedichten waar Chaplin, da Vinci, Goethe in voorkomen, naast kunstenaars die net als Kean moeilijker te traceren zijn (in de bundel Klimmende legenden).
De gevonden beelden en tekst passen op zich mooi bij elkaar. Logisch ook eigenlijk als je een filmscène als uitgangspunt neemt. Maar omdat deze geïsoleerd gebruikt is, zoals we hiervoor zagen, kunnen we in het gedicht ook thema's verwachten waar de filmscène nauwelijks of geen aanwijzing voor biedt. Minstens twee keer is dat het geval. Allereerst het onderwerp zee en zeelieden. In de film is de enige aanwijzing Keans matrozenvermomming. Verder is er geen enkele verwijzing naar varen of zeelui te vinden. Als je de kroegscène geïsoleerd bekijkt, is er | |
[pagina 77]
| |
wellicht enige zee-associatie in de gestreepte T-shirts, maar dat is ook alles. De neger kan een matroos zijn, maar evengoed niet. Ook oogt het café (la taverne in de Franse ondertiteling) niet als zeemanskroeg. Het is eerder zoiets als een grote volkse danszaal. En verder: voor een erotisch, zeg maar hoererend thema, bieden de filmbeelden evenmin veel aanleiding. Kitty en de andere hoertjes krijgen we niet te zien. Er komen wel enkele vrouwen in beeld, maar bescheiden en op de achtergrond. foto 46(8)
Ze dansen niet mee. (daarom is de horlepijp goed op z'n plaats, want dat is een dans voor mannen onderling, dus inderdaad vaak bij matrozen maar evengoed b.v. bij soldaten). Ook de chance die de neger zou krijgen boven de anderen vanwege z'n donkere huid, wordt in de film niet getoond. Zou zoiets ook wel gemogen hebben in 1924? Er liggen dus helaas geen meiden in bed. Wel komt in de scène af en toe een flits van een chique dame in bed in beeld. foto 26(9) Zij is echter de geliefde van Kean, die we al eerder tegenkwamen en die hij zich dansend voor ogen heeft en zeker geen zeemansbruid. Zij legt in de film wel verbinding met het Keanthema, wat thematisch nodig is, maar in het gedicht geen functie heeft en dus ontbreekt. Van de door Vestdijk genoemde stijve lord offoto 26(9)
dominee (r.7) is in de film evenmin sprake. Hooguit zien we zo'n lord in het begin als de mededinger van Kean, maar niet in de dansscène. Voor het stellige jaartal ‘1808’ heb ik geen verklaring gevonden. De enige keer dat de film een jaar noemt is het 1830, als topjaar voor Edmund Kean.
Bij elkaar is voor mij het meest verrassende dat we enerzijds bijna letterlijke beelden bij de tekst hebben, maar dat er van twee belangrijke thema's in het gedicht, de zee en de betaalde liefde, geen spoor te vinden is. Een bewijs te meer dat Vestdijk die filmbeelden gebruikte, die hij wilde gebruiken en dat hij de rest ‘zelf wel bedacht’ zal hebben (citaat van zijn briefkaart; zie VK 105)
Dan het thema ‘destructie’ dat Peter Kralt noemt als kenmerk voor deze ballade. Hoe valt hier de vergelijking met de film uit? Kralt noemt dat het gedicht dit kenmerk heeft door het driftmatige, het primitieve, het onheilspellende. Waar Kralt de ‘oude snee / Van 'n hakmes’ en het opzwepende in Horlepijp kenmerken van destructie noemt, zien we rechtstreekse links naar de film. Het toenemen van de frequentie in gedicht en filmscène is ook een typerende vormovereenkomst. | |
[pagina 78]
| |
Wie twijfelt aan dit thema kijke naar Kean op z'n moeilijkste moment. foto 47(10) Die vormgeving van frequentie in voortdurende herhaling zowel in de ballade als in de film verdient nadere aandacht, omdat beide nogal uitzonderlijk vormgegeven worden. Het meest opvallend toch in ‘Horlepijp’ is de zeven keer voorkomende herhaling, die bijna dwangmatig aanwezig is. Het gedicht krijgt daardoor een opzwepend karakter. Het mooie is nu dat dit in de gefilmde caféscène niet anders is. In een tijdschrift zijn die bewegende beelden helaas niet weer te geven. Maar door een voortdurende snelle menging van de beelden van de verschillende camera's ontstaat de suggestie van snelheid en opwinding die ook nu nog op de kijker overkomt en bijna modern aandoet. In een internetrecencie las ik hierover de volgende beoordeling die onbedoeld ook op onze ballade van toepassing is: ‘...with a scene that could be considerated innovative; the editor uses quick cuts and montage to create a sense of frenzied drunkeness and delirium that Kean begins to slip into’. Het contrast met de eerdere beelden in Kean, b.v. lopend op weg naar het café is heel groot. In de caféscène zit een enorm tempo. Zeker wel op vier plaatsen staat een camera: bij de bar, op het balkon (6), op de voorgrond (2) en in het totaaloverzicht (3). In de dansscène wordt een voortdurende en snelle, korte cameramix toegepast. We zien dus steeds beelden die we al eerder zagen, kort, flitsend terugkomen. Precies zoals Vestdijk in taal steeds dezelfde regel heftiger en heftiger erin klopt. Je kunt hier rustig van een letterlijke navolging in taal spreken. De muziek die als begeleiding bij deze stomme film is gemonteerd loopt daar bij achter. De enige gesuggereerde muziek op de plaatjes is die van de violist die in de kring dansende mannen staat. De bij deze stomme film gemonteerde symfonische muziek kabbelt bijna | |
[pagina 79]
| |
foto 32 (11)
onveranderlijk de hele film door. De sterke suggestie van het opzwepende dansen komt dus volledig van de beelden en de camera-mix.
Het mooist van de zoekpartij is voor mij dat de gevonden filmbeelden zo sterk overeenkomen. Vooral de dansende neger en de violist met de snee over z'n gezicht en de omhoog gerichte strijkstok zien er exact zo uit als door de dichter beschreven is (de snee op z'n gezicht wordt beter zichtbaar als je 'm in de film een tijdje bewegend kan zien). Juist omdat zij beiden letterlijk zo mooi passen, valt op waar Vestdijk z'n eigen invulling geeft. En dat er een spiegeling tussen gedicht en film is in de zo typerende regelherhaling in de ballade en de mixture van de filmbeelden, vind ik nog de grootste vondst. Jammer dat hij op het papier van een tijdschrift niet aangetoond kan worden. Deze innovatie uit 1924 is in films doodnormaal geworden. In de poezie is hij bij mijn weten maar één keer en hier dus toegepast. Meer kan eigenlijk ook niet. Of toch, in het niet gevonden Zweedse gedicht waarvan Vestdijks kaartje melding maakt? (zie VK 105). Laat het vinden van deze Zweedse tekst geen 75 jaar duren! | |
Dank-aan het Filmmuseum, die ‘Kean’ niet bleek te bezitten maar wel een mooie reeks foto's had zoals ze destijds in de bioscoopvitrine hingen, maar die helaas te weinig op de caféscène sloegen om ze hier op te nemen. Via de Filmmuseum zullen ook de data van de Nederlandse vertoningen op te sporen zijn. Wie maakt dan aannemelijk wanneer Simon in de zaal heeft gezeten? -aan Meike die de film opspoorde -aan Joop Visser die de stills digitaliseerde | |
LiteratuurT. van Deel - Als ik tekenen kon. Asd. 1992 Veel informatie over de beeldgedichten van Vestdijk. P. Kralt - Stem en tegenstem. De structuur van de bundel verzen van S. Vestdijk. Leiden, 1991 Kean (1927 - French) 1996 Nostalgia Family video, USA. S. Vestdijk - Verzamelde gedichten 2e druk, Asd., 1987, op blz. 338 staat Horlepijp 1808. Op blz. 586 staat onder IV een ander voorbeeld van een gevonden beeld (een gravure) bij een gedicht. |
|