Vestdijkkroniek. Jaargang 2004
(2004)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 47]
| |
[pagina 48]
| |
RubriekenDe redactie van de Vestdijkkroniek meent dat de lezers gebaat zijn bij alle over Vestdijk beschikbaar komende informatie. Tenslotte is Vestdijk nogal eens in het nieuws, duiken er feiten op of valt de naam Vestdijk in een onverwachte context. De Vestdijkkroniek achten wij bij uitstek de plaats waar die informatie bijeengebracht kan worden. Te denken valt ook aan de signalering van artikelen in tijdschriften en dagbladen, recensies, herdrukken, boeken over Vestdijk, berichten over veilingen, uitgeversrestanten en dergelijke. De lezer kan in de rubriek gevraagd / gezocht zijn of haar wensen en vragen kenbaar maken. | |
Uit tijdschriften, dagbladen en verder(onder redactie van Kees Meekel)
In recensies, interviews met schrijvers en in literatuurbeschouwingen wordt Simon Vestdijk gelukkig nog vaak aangehaald. Voor de Vestdijkliefhebber is dit een mooie aanleiding om iets uit de kast te pakken.
In De Volkskrant van vrijdag 28 mei wordt in een recensie van Gerard Koolschijn's nieuwe Nederlandse vertaling van Sofokles' Koning Oidipus Vestdijk geciteerd. ‘Hoe zou een man ooit met zijn moeder paren’, schrijft Simon Vestdijk in het gedicht ‘Oedipous en Antigone’, ‘indien hij wist dat het zijn moeder was.’ Verzamelde gedichten II, pag. 120
Op maandag 2 augustus is Zelfkant een mooie start van de werkweek. ‘Ik houd het meest van de halfland'lijkheid: Van vage weidewinden die met lijnen Vol wasgoed spelen; van fabrieksterreinen Waar tussen arm'lijk gras de lorrie rijdt.’ Verzamelde gedichten I, pag 208 Hoorde het gedicht ‘de dode zwanen’ bij het gevaarlijke drukwerk? Een vraag die in een bijzin wordt gesteld door Hans Renders in ‘Gevaarlijk drukwerk. Een vrije uitgeverij in oorlogstijd’. Een uitgaven van en over De Bezige Bij. Verzamelde gedichten II, pag. 39
Pieter Steinz is altijd goed voor een citaat. Ditmaal recenseerde hij in het NRC van 4 juni ‘Een onschuldige familie’ van Marijke Spies (Querido). Spelend in de 20ste eeuw vraagt de hoofdperson zich af in hoeverre haar ouders ‘goed’ waren in de oorlog. Dan gaat Steinz niet om Pastorale 1943 heen in een mooie vergelijking met De donkere kamer van Damocles en De tweeling.
Een ANP-bericht op 9 juni meldt dat het werk van A. Roland Holst is heruitgegeven door Meulenhoff en Manteau. Zijn briefwisseling met Vestdijk is natuurlijk opgenomen.
Robbert-Jan Henkes en Erik Bindervoet kent u nog uit Doorn (1999), waar ze zich naar aanleiding van de 100ste geboortedag van Vestdijk afvroegen: ‘Is Vestdijk Ugly?’, maar nu hebben beide schrijvers zich op Joyce geworpen. Bloomsday is 100 | |
[pagina 49]
| |
geworden en tot ‘Bloemsdag’ herschreven. Het speelt in een soort Amsterdam, waar in een soort rosse buurt SV een gastoptreden geeft in goed gezelschap van Job Cohen. Bindervoet, Henkes: Bloemsdag. De Harmonie. In kroniek 90 leest u alles terug over dat drukbezochte symposium ‘Haalt Vestdijk de 21ste eeuw?’
Cabaret Ivo de Wijs zong over literaire prijzen op de langspeelplaat ‘Formule 2’ uit 1979 over De Nederlandse Letteren: ...‘wij zijn stapel op de Nederlandse letteren. Dat is pas proza dat je open haard laat knetteren..... We spreken af: we geven ieder jaar met Pasen de Hella Haasseprijs gewoon aan Hella Haasse.’ Zo is het niet gegaan. Mevrouw Haasse heeft reeds dit jaar (in 2004) de Prijs der Nederlandse Letteren ontvangen. Vestdijk kreeg zijn palmares in 1971. In NRC van 26 juli schreef Bas Blokker een in memoriam voor Wim Verstappen. Pastorale '43 wordt zijn beste film genoemd. Daarom terug naar 1981. | |
Vijftig romans is geen kleinigheidUit: ‘Mijn leven met Simon Vestdijk’, het interview van Ronald Hoeben met Wim Verstappen (HP 17-01-1981)
In het midden van de jaren vijftig raakte Wim Verstappen in de ban van Simon Vestdijk. Behalve twee verfilmde romans werd Vestdijk ook gebruikt bij de verdediging van Blue Movie.
Verstappen las Els Böhler, Duits dienstmeisje, als eerste boek. De vergelijking tussen Oidipous en de Heilige Jozef was een eerste inkijk in het enerzijdsanderzijds denken van Vestdijk: zet twee opvattingen tegenover elkaar. Hierbij kan het zijn dat beide onwaar zijn. De keuze tussen de twee is dan slechts een kwestie van smaak. Een abonnement op de gemeentelijke bibliotheek maakte dat er op de boekenplank nauwelijks een roman te vinden was, tot de verzamelde romans werden uitgebracht. De Prinsengrachtbibliotheek, die zo goed als letterlijk werd beschreven in De redding van Fré Bolderhey. Een filmisch opwindende beschrijving, want de trappenhal met uitzicht werd beschreven als was het een schilderij van Breughel: ‘door de ramen kwam hetzelfde blauwe licht als op een doek als De val van Icarus’. Even verder: ‘Van een scène in een dokterswachtkamer herinner ik mij nu nog het gele licht van de gloeilamp op Guernica.’
Verstappen maakte kleurendia's van scenes die in De redding van Fré Bolderhey werden beschreven om fotomateriaal uit te testen. Vestdijk kon kleuren beschrijven, beter dan een schilder, was zijn conclusie. Nu, in het jaar van de Spelen in Athene, is het bijzonder om bij Verstappen te lezen: ‘....Kwam ik op een wintermiddag in Delphi en kreeg daar het ongelukkige gevoel dat ik er als eens eerder geweest moest zijn.’ ...........‘ik hoef niet verder uit te leggen dat ik het al kende uit de Griekse romans van Vestdijk.’ Niet alleen kleuren, maar ook decors beschreef Vestdijk naar mening van Verstappen op een bijzondere manier. Een flauw hellend vloertje in het Oranjehotel? Pastorale 1943 gaf de details. ‘Een mens moet ergens zijn informatie vandaan halen. Natuurlijk schreef Vestdijk een kerkblaadje over toen hij in Toekomst der Religie het Katholieke geloof beschreef. Boston kwam uit de Baedecker.’
Ten slotte: ‘Het beste vind ik Vestdijk altijd in zijn slotzinnen. In Het verboden bachanaal lopen mij de rillingen over de rug bij “Kraakte het hele huis niet, van boven tot onder?” en de slotzin van Het vijfde zegel staat in mijn geheugen gebrand: “Een eilandbewoner zou hij altijd blijven.”’ Met Wim Verstappen is ons een kenner en een liefhebber van het werk van Simon Vestdijk ontvallen. | |
[pagina 50]
| |
GelezenRené Marres, Kritische beschouwingen over Nederlandse literatuur en literatuurstudie.
Bij ons thuis is Scrabble redelijk populair. Ook buiten is het goed te spelen en het fijne daarbij is dat de blokjes niet weg kunnen waaien. Iedereen heeft bij dit spel wel een woord waarvan je hoopt dat het, al is het maar één keer, gelegd kan worden. Mijn geheime woord is: ‘schrijftafelpotenrammer’ en het is van René Marres. Er zitten maar liefst vier naamwoorden in.
Op 24 februari 2001 organiseerde de sectie ‘Moderne letterkunde’ van de Leidse Universiteit, Opleiding Nederlands, een colloquium over Vestdijk, ter gelegenheid van het afscheid van dr. René Marres. In onze Kroniek nr. 97 staan de voordrachten afgedrukt, maar ook het korte afscheidswoord van Marres. Hij zegt daarin onder meer dat elke uitspraak over een tekst controleerbaar moet zijn.
Ik las het laatste boek van Marres: Kritische beschouwingen over Nederlandse literatuur en literatuurstudie. Geen titel die mijn weekendprogramma in de war zou gaan schoppen, leek het. Het gras zou gewoon worden gemaaid en de heg bijpunten leek ook haalbaar. De Volkskrant kon er ook nog wel bij. Ware het niet dat Marres in het voorwoord aanzegt een aantal kritische noten te willen kraken. Een grote noot is zijn mening over Kees Fens. ‘Ik heb sterk de indruk dat deze autoriteit in literaire zaken zo goed als niets van Vestdijks werk begreep’. Zo'n uitspraak bevat zowel strengheid als humor.
Humorvol schrijven over de literatuurstudie was toch het domein van Karel van het Reve? Snel ‘Een dag uit het leven vaan de reuzenkoeskoes’ uit de kast gepakt. Het vergeelde artikel van zaterdag 9 december 1978 zat er nog in. ‘Literatuurwetenschap: het raadsel der onleesbaarheid’. Van het Reve legt uit dat literatuurwetenschap een muur vormt tussen auteurs en hun lezers en is niet optimistisch over de 50 jaren die zouden komen. Nu schreef hij ook op dat hij over ontwikkelingen in zuidelijk Afrika niet hoopvol was. Daar is toch iets goeds van gekomen in die zin dat Zuid Afrika een gewoon Afrikaans land is geworden met gewone armoede, ziektes en corruptie, maar zonder Apartheid. Verder staat zijn Huizingalezing nog helemaal overeind. In ‘Wat waren ze kwaad’ reageert Van het Reve op stukken die na de lezing over tafel vlogen. Een zelfde aanpak lijkt Marres te volgen. In het voorwoord legt de auteur neer dat hij het interpreteren van teksten niet zo wetenschappelijk vindt. Teksten van Multatuli, Bordewijk, Emants en Vestdijk. Schrijvers die ik in zou pakken als ik naar het onbewoonde eiland zou verkassen. Fijntjes haalt hij zijn gram over het feit dat diverse van zijn artikelen niet werden geplaatst in enkele tijdschriften. ‘Ik wil gelezen worden’, lijkt Marres te roepen als echo van Douwes Dekker.
Nu is het voor een lezer met MULO-A die ik ben, een enorme kluif om belezen mannen te volgen in hun redeneringen. Snel ben ik overdonderd door alsen en dannen, dwarsverbanden in tijd en cultuur en vergelijkingen tussen schrijvers die niet mee mogen naar mijn eiland. Geruststellend was het om toen bij Van het Reve te lezen dat het de lezer zelf is die uitmaakt of hij een roman mooi vindt of niet. Daarmee wordt een schrijver als Vestdijk toegankelijk, is de Russische Bibliotheek geen donkere kamer en krijgt Annie M.G. Schmidt weer eens gelijk. Lachen mag en dat overkwam me bij Marres diverse malen. ‘Gomperts leest als een blinde’, is ook zonder het meegeleverde bewijs een zin om te herhalen.
‘Als iedereen zou schrijven wat hij dacht zou haast iedereen interessante dingen kunnen schrijven. De moeilijkheid is dat iemand die iets denkt dat niet | |
[pagina 51]
| |
kan opschrijven’, schreef Van het Reve. Ik denk dat Marres in de traditie van Van het Reve een goede bundel heeft afgegeven. Op zondagmiddag is het gras toch nog gemaaid, door mijn vrouw.
Kees Meekel
E. du Perron Genootschap; Cahiers voor een Lezer, nr. 3: René Marres: Was E. du Perron een schrijftafelpotenrammer?
Vestdijkkroniek nr. 97: Terug tot Simon Vestdijk.
Kritische beschouwingen over Nederlandse literatuur en literatuurstudie; Stichting Internationaal Forum Leiden, 2004 | |
Vestdijk op het internetOp de internetsite www.literairnederland.nl is al enige tijd een discussie gaande waarin zich de dochter van ‘Else Böhler’ (Maria Schrader) heeft gemengd. Voor degenen die in iets dergelijks geïnteresseerd zijn: zie op die site de rubriek ‘Forum’, vervolgens ‘Op stapel’, en dan Vestdijk. Haar eerste bijdrage dateert van 27 juli j.l. (te bereiken via cijfer 3 aan de onderkant van de pagina). | |
Schoftenstreken, euveldadenGerrit Jan Klein Rensink maakte ons attent op een artikel van J. Snijder. Weliswaar betreft dit een recensie van de roman De gifmenger van Willem Brakman, maar door de verwijzing naar en de vergelijking met Meneer Visser's hellevaart meenden wij dat dit interessant zou kunnen zijn voor de lezers van deze Rubrieken. We danken de heer Snijder voor zijn toestemming tot plaatsing:
J. Snijder over De gifmenger, in: Nieuwsbrief van de Willem Brakmankring, maart 2004, blz. 22-23. | |
Schoftenstreken, euveldadenWaaróm doen mensen wat ze doen? Daarover gaat wellicht het merendeel van de gesprekken in de huiskamer en in het café (voor zover die niet blijven steken in het breed uitmeten van wát de mensen doen). Ook van de meeste romans kan je zeggen dat ze de bedoeling hebben de lezer te laten begrijpen waarom de handelingen van de personages zijn zoals ze zijn. Mag je die vraag ook stellen ten aanzien van de personages uit de romans van Brakman?
In ‘Meneer Visser's hellevaart’ geeft Vestdijk zich veel moeite - uiteraard voor de lezer op onopvallende wijze - om duidelijk te maken waarom meneer Visser zijn vrouw (bijna) dood treitert. Als jongen had hij al een hang naar ‘zwanen pesten’, hij is de mindere bij zijn moeder ten opzichte van zijn twee broers, hij wordt gekoeioneerd door zijn militaire oom, en is nu uit op macht. Bovendien (ook een vorm van machtsuitoefening): hij geniet ervan zijn ploertenstreken uitvoerig te verhalen aan zijn cafématen. Vestdijk zelf noemde ‘Meneer Visser’ een grap (Vestdijk-jaarboek 1998, blz. 14) maar evengoed geeft hij van de treiteraar een psychologisch beeld: het wordt de lezer niet moeilijk gemaakt te begrijpen waarom Visser doet wat hij doet.
In Brakmans jongste roman ‘De gifmenger’ vermoordt Schoo zijn vrouw en nog een vijftal andere personages. Mag je hier - en bij de daden van andere protagonisten in Brakmans werk - ook die vraag stellen: waarom? Is het bij Schoo misschien omdat hij zich bedreigd voelt? Alle ‘figuren in zijn werkelijkheid’ waren ‘wolven, slangen, ...hyena's...uilen, tarantella's’ (blz. 27). ‘Mij zullen ze niet levend in handen krijgen’, zegt hij als hij het witte poedertje van de apotheker in zijn zak steekt (92). Is vrees voor de wolven de verklaring? zoals de schrijver suggereert: ‘Ik beschrijf dit alles zo uitvoerig om de latere euveldaden van Schoo wat begrijpelijker te maken’ (27). Zijn de zes figuren die Schoo met zijn poedertje of met een ander | |
[pagina 52]
| |
toverbrouwsel vermoordt - laten we althans het spel meespelen en het ervoor houden dat hij ze vermoordt - zijn zij echt wolven die het op hem gemunt hebben?
Schoo gelooft het natuurlijk zelf niet. Het ‘netwerk van verdedigingen’ dat hij zo langzamerhand heeft opgebouwd (119) gold niet hen maar de hele wereld. Maar hij heeft wel tegen ieder van hen bepaalde grieven. Schoos eerste slachtoffer is ‘de bijzondere’, een persoon door wie Schoo zich zwaar gekrenkt voelt in zijn kwaliteit van schrijver (108). Dan is er het oude dametje Tanne, ‘vriend van Schoo’ (117), aan wie echter het bezwaar kleeft dat zij kennelijk behoort tot een categorie personen waaraan al eens eerder door een Brakman-personage de oorlog verklaard werd: ‘de gegoeden’ (zie Brakmans korte verhaal onder die titel, 1980). En wat is er mis met Adelheid, de volumineuze vrouw met wie Schoo in het boek minstens vier maal het bed deelt? Schoo laat er geen misverstand over bestaan: zij was ‘het ergste wat een met zorg opgebouwd lijden kan overkomen, van een onvermoeibaar welbevinden...’ (126). Ten slotte dokter Van Heel, die heult met zijn vrouw, en zijn vrouw, die heult met dokter Van Heel, wat dat ook mag inhouden. En tussendoor zijn er nog de twee politiemannen die Schoo aan de tand komen voelen over de dood van ‘de bijzondere’ en die hem inderdaad bedreigen (121); maar die bedreigingen zijn dan ook de emanaties van wat er in zijn hoofd omgaat: een pure groteske. Gezien door andere ogen dan die van Schoo zijn zijn slachtoffers eigenlijk allemaal ordentelijke romanpersonages, die net zo goed in de roman van een andere schrijver zouden kunnen voorkomen. Alleen is dan maar de vraag of ze daar net zo mooi beschreven zouden worden.
De gedachte dat de mensen in zijn omgeving wolven zijn, tarantella's, is een inzicht dat Schoo ten deel valt tijdens ‘een bezonken verblijf’ in ‘het schijthuis’ in het bos. Ook over meneer Visser (maar dan bij hem thuis) wordt een gedachtestroom vaardig tijdens een langdurig verblijf op het closet, waar hij worstelt met zijn verleden en zijn haemorroïden, een gedachtestroom die veel verheldert, niet zozeer voor hemzelf als wel voor de lezer van Vestdijks roman. En Schoo en Visser hebben, afgezien van hun grote belangstelling voor (de laatste fase van) de spijsvertering, nog wel meer gemeen. Ze zijn beiden ingebeelde zieken en krijgen bij herhaling van hun omgeving te horen dat hun niets mankeert; ze zijn beiden in hoge mate gevoelig voor maanlicht, en zo is er nog wel het een en ander te noemen. En uiteraard merken ze niet eens dat hun desastreuze neigingen zich richten op willekeurige slachtoffers. Maar wat we over het verleden van Schoo te horen krijgen kan nauwelijks dienen als verklaring van die neigingen. Schoo beschrijft een ervaring bij een sloot, ‘precies als in mijn ongelukkige jeugd’ (53); een bepaalde ervaring in een bos viel in ‘zijn zo gelukkige jeugd’ (113). Het is ook niet van belang: ‘Ik ben Schoo en die ben ik’, zegt hij (99).
Hoe het met Schoo afloopt? De talrijke moordenaars in de boeken van Brakman worden nooit door het aardse gerecht veroordeeld, ook Schoo niet. In tegendeel, hij wordt zaligverklaard, en wel nog bij zijn leven, niet door de Paus maar door ‘de Here Here’ zelf. De gronden daarvoor worden niet bepaald duidelijk gemaakt, maar de lezer krijgt de indruk dat de Here Schoos hang naar stilte wil honoreren. Immers, Schoo minde ‘het doodstille schilderij’ (zie het tafereel dat hij ontwaart onder het deksel in het schijthuis: ‘...brood, andijvie, bloemkool...een weelderig bestek...een bosje bloemen’, waarlijk een stilleven), hij leed onder geluiden in de nacht en mengde zich niet onder de verfoeilijke, luidruchtige kaartspelers. Dat zijn althans enkele feiten die voor de zaligverklaring worden aangevoerd (134). Maar de tekst van de Here laat, net zoals de eigen teksten van Brakman dat doen, veel over aan de gedachten van de lezer. | |
[pagina 53]
| |
En die denkt er inderdaad het zijne van. Bijna alle personen die in het boek voorkomen worden het slachtoffer van Schoo. Wat Schoo betreft gaat iedereen eraan, niet omdat al die figuren hem bedreigen maar omdat ze er zíjn: hij kan al die mensen om zich heen niet verdragen. En de lezer voelt met Schoo mee: geruisloos laten verdwijnen die mensen, stilte graag!
Het boek van Brakman gaat inderdaad min of meer over het bovenstaande - dus over Schoo en zijn euveldaden - maar het zou er niet zijn zonder al die prachtige passages over het schrijven. Schoo pleegt zijn gifmoorden omdat daden - ook geschreven daden - nu eenmaal een dader behoeven. Hij is degene die de dingen aanreikt waar Brakman het over wil hebben. Eigenlijk is Schoo helemaal geen personage, hij is de assistent van Brakman bij het schrijven van ‘dit magische boek’.
J.H. Snijder Augustus '03 | |
Opnieuw: een schilderijDitmaal zelfs twee. Opnieuw ontvingen wij afbeeldingen van schilderijen van Hanny Hazelaar, beide geïnspireerd door Vestdijk-titels. De afbeeldingen vindt u elders in dit nummer. Het is erg jammer dat wij niet in staat zijn om kleurenafbeeldingen te publiceren, want in zwart-wit krijgen deze werken niet het podium dat ze verdienen. We meenden echter toch dat we u deze schilderijen niet mochten onthouden. Verder herhalen wij onze oproep aan de lezers om ons te bestoken met andere voorbeelden van op Vestdijk geïnspireerde kunst! | |
[pagina 54]
| |
Oproep: Vestdijk en Virginia WoolfEerder dit jaar hadden wij contact met mevrouw AnneMarie Bantzinger, die in het kader van een onderzoek naar de invloed van Woolf op de Nederlandse literatuur in haar tijd gezocht heeft naar mogelijke verbindingen tussen Simon Vestdijk en Virginia Woolf. Haar idee was: zou Vestdijk, die kritieken, recensies en essays schreef over Europese literatuur, Virginia Woolf hebben gelezen, of zelfs haar werk hebben besproken. Haar zoektocht (o.a. langs de Vestdijkkring, Mieke en Dick Vestdijk, Nijhoff's index) leverde niets op. De laatste mogelijkheid, nog niet door haar beproefd: wellicht is er onder onze lezers iemand die haar verder kan helpen? | |
Vraag en aanbodGezochtTer completering van zowel het archief van de kring als de verzameling van enkele leden van het bestuur, zoeken wij de volgende nummers: 1 t/m 5, 9, 15 t/m 25, 30 t/m 32, 34, 42, 58, 60, 62 t/m 65, 70, 74, 75, 80 t/m 82 en 85 t/m 87. Ria Albers, 0317-313570, ra.albers@worldonline.nl | |
AgendaUitreiking Anton Wachterprijs en Ina DammanprijsOp zaterdag 23 oktober 2004 vinden de uitreikingen plaats van de Anton Wachterprijs en de Ina Dammanprijs in de Grote Kerk, Kerkpad 3 te Harlingen. De ontvangst is om 14.30 uur en het programma begint om 15.00 uur. Pieter van Exter houdt een lezing met de titel ‘Simon Vestdijk, reiziger tussen tijd en tijdloosheid’. |
|